ECLI:NL:RBROT:2021:4940

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
C/10/609782 / FA RK 20-9804
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking over gezamenlijk gezag en zorgregeling in een echtscheidingsprocedure

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 2 juni 2021, wordt een verzoek tot gezamenlijk gezag en een zorgregeling behandeld. De man verzoekt om gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind, terwijl de vrouw verweer voert op basis van de dominante communicatie van de man. De rechtbank oordeelt dat de vrouw onvoldoende onderbouwing biedt om van het uitgangspunt van gezamenlijk gezag af te wijken. De raad voor de kinderbescherming adviseert het verzoek van de man toe te wijzen, wat de rechtbank ook doet.

Daarnaast verzoekt de man om een zorgregeling, waarbij de vrouw wederom verweer voert. De rechtbank overweegt dat het essentieel is voor de ontwikkeling van het kind om een goede band met beide ouders te hebben. De man heeft zijn alcoholverslaving onder controle en de rechtbank concludeert dat er geen onaanvaardbaar risico is voor het kind. De rechtbank beslist tot een uitbreiding van de zorgregeling, maar niet tot een co-ouderschapsregeling, gezien de huidige situatie en de onzekerheid over de uitvoering van de zorgregeling.

Tot slot wordt er overeenstemming bereikt over de kinderbijdrage, die door de man aan de vrouw zal worden betaald. De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en er staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/609782 / FA RK 20-9804
Beschikking van 2 juni 2021 betreffende het ouderlijk gezag/de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken/de onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man] ,
advocaat mr. A. de Regt te 's-Gravenhage,
t e g e n
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw] ,
advocaat mr. M. Soytekin te Rotterdam.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 15 december 2020;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 30 april 2021;
  • de brief met bijlagen van de zijde van de man van 4 mei 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 18 mei 2021. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

2..De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
- [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] te [geboorteplaats minderjarige] .
2.2.
Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt door de vrouw uitgeoefend.

3..De beoordeling

Gezag
3.1.
De man verzoekt tot het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige] . De vrouw voert verweer.
3.1.1.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen indien (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.1.2.
Gelet op voormeld uitgangspunt en de weerspreking door de man (die de tot het gezag bevoegde ouder is), rust op de vrouw de plicht gestelde feiten te onderbouwen waaruit volgt dat van het uitgangspunt moet worden afgeweken.
Tijdens de mondelinge behandeling wijst de vrouw daarvoor op de dominante wijze van communiceren door de man. Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld wijst de vrouw ter onderbouwing alleen op een weergave van de vrouw zelf. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de vrouw onvoldoende stelt en onderbouwt om van voormeld uitgangspunt af te wijken. Ook de raad adviseert het verzoek van de man toe te wijzen. De raad hecht er daarbij aan dat partijen al gebruik maken van een coach om hun communicatie in goede banen te leiden. Als partijen nu het gezamenlijk gezag krijgen, kan die coach partijen ook handvatten geven voor hoe zij gezamenlijk tot beslissingen over [voornaam minderjarige] kunnen komen.
De rechtbank zal het verzoek toewijzen.
Zorgregeling
3.2.
De man verzoekt tot het vaststellen van een zorgregeling. De vrouw voert verweer.
3.2.1.
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van de gezaghebbende ouders of een van hen een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen.
3.2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling erkent de man in duidelijke bewoordingen dat hij zich tijdens de relatie van partijen beter had moeten gedragen. Hij erkent dat hij tijdens de relatie zoveel dronk dat op hem de kwalificatie alcoholist van toepassing was.
Tijdens de mondelinge behandeling wordt duidelijk dat de vrouw nog veel moeite heeft met het verwerken van wat er tijdens de relatie is gebeurd. Zij verklaart dat zij telkens heeft willen vechten voor het behoud van de relatie en dat zij pas is weggegaan op het moment – zo begrijpt de rechtbank – dat de spanning voor haar echt het toppunt had bereikt. Van alle negatieve gevolgen die daaraan zijn verbonden is de vrouw nog niet hersteld. Om te herstellen volgt zij een assertiviteitstraining en EMDR-therapie. Vanuit die situatie kost het haar moeite om steun te geven aan wat de man wil: omgang met [voornaam minderjarige] .
3.2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat omgang niet alleen tegemoet komt aan de wens van de man. Het is ook voor de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] essentieel dat zij een goede band heeft met zowel haar moeder als haar vader.
Voor zover de vrouw stelt dat een alcoholverslaving in de weg staat aan een goede band tussen ouder en kind, stelt de vrouw dat terecht.
De man stelt en onderbouwt echter onweersproken met onder andere laboratorium uitslagen en een toelichting van zijn huisarts dat hij niet meer gedronken heeft vanaf het moment (september 2020) dat hem duidelijk werd gemaakt dat – zo begrijpt de rechtbank – hij [voornaam minderjarige] niet meer zou zien als hij nog alcohol zou drinken. Gelet op de overige verklaringen van de man en het ontbreken van onweersproken contra-indicaties voor de periode na de breuk van de relatie, komt voor de rechtbank vast te staan dat het voor de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] belangrijk is dat zij substantieel contact heeft met haar vader. Met inachtneming van het advies van de raad daarover, zal de rechtbank hierna beslissen tot een uitbreiding van de zorgregeling.
3.2.4.
De rechtbank beslist niet tot een uitbreiding die uiteindelijk leidt tot een co-ouderschapsregeling, omdat het verschil tussen een co-ouderschapregeling te groot is met de huidige regeling en omdat te onzeker is hoe goed de uitgebreidere zorgregeling zal verlopen. Dit betekent wel dat als het niet langer onzeker is hoe de uitgebreidere zorgregeling verloopt en de uitgebreidere zorgregeling bijvoorbeeld goed verloopt, in beginsel de omtstandigheden rechtens relevant zijn gewijzigd ten opzichte van het moment waarop deze beschikking wordt gegeven. Dat is in beginsel reden voor partijen om met elkaar in gesprek te gaan over het wijzigingen van de zorgregeling waartoe bij deze beschikking wordt besloten. Als partijen een wekelijkse omgang op donderdag en vrijdag zouden toevoegen aan de laatste stap van de opbouwende regeling waartoe hierna wordt besloten, dan bestaat er per saldo een co-ouderschapregeling.
Ook de raad adviseert partijen in het geval dat zeker is dat de uitgebreidere zorgregeling goed loopt, met elkaar in overleg te gaan over de wens van de man om te komen tot een co-ouderschapsregeling.
Kinderbijdrage
3.3.
Over het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een kinderbijdrage bereiken partijen tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming. De rechtbank zal beslissen zoals partijen zijn overeengekomen.
Bij hun overeenstemming zijn partijen uitgegaan van een behoefte van € 650,-, een zorgkorting van 25%, een WIA-uitkering voor de vrouw als basisinkomen en een jaarinkomen van de man van € 74.623,-, althans € 77.005,-.
Proceskosten
3.4.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] in die zin, dat de man en de vrouw dit gezag over [voornaam minderjarige] vanaf de datum van deze beschikking gezamenlijk uitoefenen;
4.2.
stelt vast dat [voornaam minderjarige] in het kader van de regeling inzake de uitoefening van de zorgregeling bij de man zal zijn als volgt,
waarbij geldt dat telkens waar staat ‘uit school’ of ‘naar school’, in het geval er die dag geen school is, geldt: vanaf het tijdstip waarop [voornaam minderjarige] normaal uit school komt of naar school gaat;
waarbij geldt dat behoudens een overdracht bij school, de vrouw [voornaam minderjarige] telkens naar de man brengt en de man [voornaam minderjarige] telkens terugbrengt naar de vrouw;
basisregeling
met ingang van deze beschikking tot 1 augustus 2021
  • elke woensdag uit school tot 18:30 uur
  • tweewekelijkse zaterdag van 10 uur tot 19 uur
met ingang van 1 augustus 2021 tot 16 september 2021
  • elke woensdag uit school tot 18:30 uur
  • tweewekelijkse vrijdag uit school tot zaterdag 19 uur
met ingang van 16 september 2021 tot 1 november 2021
  • elke woensdag uit school tot 18:30 uur
  • tweewekelijkse vrijdag uit school tot zondag 18:30 uur
met ingang van 1 november 2021
  • elke woensdag uit school tot donderdag naar school
  • tweewekelijkse vrijdag uit school tot zondag 18:30 uur
regeling vakantie – en feestdagen met ingang van 1 oktober 2021
even
oneven
voorjaarsvakantie
man
vrouw
Paasweekend
vrouw
man
Koningsdag
man
vrouw
meivakantie week 1
vrouw
man
meivakantie week 2
man
vrouw
Moederdag
vrouw
vrouw
Hemelvaartsdag
vrouw
man
Pinksterweekend
man
vrouw
Vaderdag
man
man
zomervakantie week 1
vrouw
man
zomervakantie week 2 en 3
man
vrouw
zomervakantie week 4 en 5
vrouw
man
zomervakantie week 6
man
vrouw
herfstvakantie
vrouw
man
kerstvakantie week 1
man
vrouw
kerstvakantie week 2
vrouw
man
regeling verjaardag [voornaam minderjarige] met ingang van 1 oktober 2021
even
oneven
22 oktober vanuit school tot de volgende ochtend naar school
vrouw
man
23 oktober naar school tot de volgende ochtend naar school
man
vrouw
waarbij geldt
- dat de regeling vakantie – en feestdagen met ingang van 1 oktober 2021 voorrang heeft boven de basisregeling,
en de regeling verjaardag [voornaam minderjarige] voorrang heeft boven regeling vakantie – en feestdagen en boven de basisregeling;
4.3.
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 juni 2021 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] , voor de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling zal voldoen € 474,- per maand;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.M.P.H. van den Boomen op 2 juni 2021.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.