ECLI:NL:RBROT:2021:4955
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn onroerende zaak in Rotterdam, die door de heffingsambtenaar op € 232.000,- is vastgesteld. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de juiste waarde € 204.000,- bedraagt. De rechtbank heeft op 4 juni 2021 uitspraak gedaan. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 22 januari 2018, waarna het bezwaar op 1 maart 2019 ongegrond werd verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld op 11 april 2019. Tijdens de zitting op 28 april 2021 heeft eiser zijn gemachtigde laten horen, terwijl de gemachtigde van verweerder ook aanwezig was. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden als partij aangemerkt vanwege een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank heeft overwogen dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. Eiser heeft zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel en de meerderheidsregel, maar de rechtbank concludeert dat er geen sprake is van identieke woningen. De rechtbank oordeelt dat de waarde van de onroerende zaak correct is vastgesteld en dat het beroep van eiser ongegrond is. Daarnaast heeft eiser verzocht om schadevergoeding wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met 9 maanden is overschreden en heeft eiser recht op schadevergoeding van € 750,- toegekend, verdeeld over verweerder en de Staat. De rechtbank heeft de kosten van de procedure ook toegewezen aan eiser, waarbij de kosten evenredig zijn verdeeld tussen verweerder en de Staat.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 juni 2021, en partijen hebben het recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.