ECLI:NL:RBROT:2021:4998

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
8906205 \ CV EXPL 20-40760
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en schadevergoeding in een civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, heeft eiseres [bedrijf A] een vordering ingesteld tegen gedaagde [bedrijf B] wegens onbetaalde facturen en schadevergoeding. De zaak betreft een geschil over de betaling van verschillende facturen die [bedrijf A] heeft verzonden voor werkzaamheden die zij in 2020 op Curaçao heeft uitgevoerd. [bedrijf A] vordert een totaalbedrag van € 12.029,09 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten, terwijl [bedrijf B] de vorderingen betwist en zelf een reconventionele vordering heeft ingesteld voor schadevergoeding van € 9.769,30 wegens tekortkomingen in de uitvoering van de werkzaamheden door [bedrijf A]. De procedure omvat meerdere zittingen, waarin beide partijen hun standpunten hebben toegelicht en bewijs hebben aangeboden. De kantonrechter heeft de partijen toegelaten tot bewijslevering over de gestelde feiten en omstandigheden, waarbij de bewijslast bij de respectieve partijen ligt. De uitspraak is gedaan op 7 mei 2021, waarbij de kantonrechter heeft bepaald dat verdere beslissingen in deze zaak worden aangehouden totdat het bewijs is geleverd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8906205 \ CV EXPL 20-40760
uitspraak: 7 mei 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[bedrijf A],
gevestigd te [vestigingsplaats A] , [land A] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 26 november 2020,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: [naam gemachtigde] (Juristu Incassodiensten BV) te Schiphol,
rolgemachtigde: [naam rolgemachtigde] te Heerhugowaard,
tegen
[bedrijf B]
,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats B] ,
gedaagde,
eiseres in reconventie,
in het geding verschenen bij: [persoon B] (directeur en vennoot).
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [bedrijf A] ’ respectievelijk ‘ [bedrijf B] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van de rolzitting van 10 december 2020, waarbij de heer [persoon B] namens [bedrijf B] mondeling heeft gereageerd op de dagvaarding;
  • de aantekeningen van de griffier van de rolzitting van 10 februari 2021, waarbij de heer [persoon B] namens [bedrijf B] is verschenen;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 22 februari 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 april 2021. Namens [bedrijf A] is de heer [persoon C] (directeur) verschenen. Namens [bedrijf B] zijn de heer [persoon B] (directeur en vennoot) en mevrouw [persoon D] (vennoot) verschenen. De zaak is met partijen besproken. [bedrijf A] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de eis in reconventie. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen ter zitting is besproken.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..Het geschil

2.1.
[bedrijf A] heeft
in conventiegevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [bedrijf B] te veroordelen om aan haar te betalen:
€ 12.029,09 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2020 tot de dag van algehele voldoening, althans de wettelijke (handels)rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
€ 895,29 aan buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 BW, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
de proceskosten;
e nakosten.
2.2.
[bedrijf A] heeft aan die vorderingen ten grondslag gelegd dat [bedrijf B] in gebreke is met betaling voor werkzaamheden, die [bedrijf A] voor [bedrijf B] in 2020 heeft uitgevoerd op Curaçao. [bedrijf B] is ondanks aanmaningen niet overgegaan tot betaling. De vordering bedraagt in totaal € 12.029,09 aan hoofdsom en heeft betrekking op de volgende onbetaalde facturen: E-064, E-065, E-067, E-068, E-069, E-070, E-071 en E-072.
2.3.
[bedrijf B] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [bedrijf A] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. [bedrijf B] heeft aangevoerd dat zij [bedrijf A] reeds heeft betaald voor de uitgevoerde werkzaamheden, dat werkzaamheden dubbel zijn gefactureerd en dat niet alle gefactureerde werkzaamheden (deugdelijk) zijn uitgevoerd. Daarnaast heeft [bedrijf B] betwist dat zij op de juiste wijze is aangemaand.
2.4.
[bedrijf B] heeft
in reconventiegevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[bedrijf A] te veroordelen tot betaling van € 9.769,30 aan [bedrijf B] ;
[bedrijf A] te veroordelen tot terugbetaling van de onverschuldigde betaling van 2.650,00 ANG, omgerekend € 1.230,76, aan [bedrijf B] ;
vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119(a) BW vanaf 28 juli 2020 tot de dag van algehele voldoening;
[bedrijf A] te veroordelen tot betaling van de nader te specificeren daadwerkelijke kosten van rechtsbijstand aan [bedrijf B] ;
met veroordeling van [bedrijf A] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, voor zover de kosten niet zijn voldaan binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
2.5.
Aan die tegenvorderingen heeft [bedrijf B] het volgende ten grondslag gelegd.
[bedrijf A] heeft werkzaamheden ondeugdelijk uitgevoerd, waardoor storingen zijn ontstaan. [bedrijf B] heeft dat moeten oplossen en heeft daardoor schade geleden. Daarnaast heeft [bedrijf B] betaald voor niet uitgevoerde werkzaamheden en heeft [bedrijf A] geleverde materialen afgenomen, zonder [bedrijf B] daarvoor te betalen. Ook dat is schade voor [bedrijf B] . Het betreft een bedrag ter hoogte van € 9.769,30. Voorts heeft [bedrijf B] per abuis factuur E-049 betaald aan [bedrijf A] , zonder dat voor de gefactureerde werkzaamheden een opdracht was verstrekt. [bedrijf B] heeft daarom ANG 2.650,00 (€ 1.230,76) als onverschuldigd betaald teruggevorderd.
2.6.
[bedrijf A] heeft ter zitting verweer gevoerd tegen de tegenvorderingen.
2.7.
Op hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht, wordt hierna teruggekomen, indien en voor zover relevant voor de beoordeling.

3..De beoordeling

in conventie
3.1.
Beoordeeld moet worden of [bedrijf B] € 12.029,09 ter zake onbetaalde facturen aan [bedrijf A] moet betalen. Hierna zullen de geschilpunten per factu(u)r(en) worden besproken.
E-064
3.2.
Volgens de omschrijving betreft factuur E-064 ten bedrage van ANG 530,00 de volgende werkzaamheden:
“Betreft het installeren wcd’s aangenomen werk van 5 zeezicht kamers op de 1ste verdieping.”
De verschuldigdheid van deze factuur staat ter discussie. [bedrijf B] heeft gesteld dat factuur E-064 van 19 januari 2020 betrekking heeft op dezelfde werkzaamheden, die door [bedrijf A] eerder in rekening zijn gebracht op factuur E-042 van 23 september 2019. Dit is af te leiden uit de omschrijving op beide facturen, die praktisch hetzelfde is, aldus [bedrijf B] .
3.3.
[bedrijf A] heeft betaling gevorderd van de factuur en aldus een beroep gedaan op de rechtsgevolgen van haar stelling dat [bedrijf B] gehouden is te betalen voor de door [bedrijf A] in opdracht van [bedrijf B] uitgevoerde werkzaamheden. [bedrijf B] heeft dit echter gemotiveerd betwist. Op grond van de wet is het dan aan [bedrijf A] om haar stelling te bewijzen, in die zin dat zij dient te bewijzen dat de werkzaamheden zoals vermeld op factuur E-064 niet dezelfde werkzaamheden zijn als reeds gefactureerd op factuur E-042. [bedrijf A] zal daartoe worden toegelaten op de wijze zoals hierna onder de beslissing wordt vermeld.
E-065
3.4.
[bedrijf B] heeft de verschuldigdheid van factuur E-065 ten bedrage van ANG 4.770,00 niet betwist. Dit onderdeel van de vordering ligt daarom voor toewijzing gereed.
E-067
3.5.
[bedrijf A] heeft betaling van factuur E-067 ten bedrage van ANG 5.020,03 gevorderd en daartoe gesteld dat zij werkzaamheden heeft verricht, zoals op de factuur omschreven. De omschrijving van de werkzaamheden is als volgt:
“Betreft div. werkzaamheden verricht met [persoon E] .
in week 4, 6, 7, 8, 9 2020
Totaal aantal uren 186.5 x21,9. 10.5 x32,85 7 x43,8”
[bedrijf B] heeft betwist dat de factuur correct is voor wat betreft het aantal vermelde uren. Zij heeft toegelicht dat een deel van de werkzaamheden zoals vermeld op de factuur door [bedrijf B] zelf is uitgevoerd, niet door [bedrijf A] Volgens [bedrijf B] kan [bedrijf A] daarom slechts 120 uren in rekening brengen aan [bedrijf B] (e-mail van 1 april 2020, productie 6 zijdens [bedrijf B] ).
3.6.
De kantonrechter stelt vast dat 120 arbeidsuren niet worden betwist. Het bedrag dat overeenkomt met 120 arbeidsuren is daarom toewijsbaar. Het is thans echter niet duidelijk welk bedrag overeenkomt met de onbetwiste 120 arbeidsuren. Dit is niet af te leiden uit de factuur. Indien en voor zover noodzakelijk, zullen partijen na bewijslevering in de gelegenheid worden gesteld zich hierover uit te laten.
3.7.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [bedrijf B] , is het aan [bedrijf A] om te bewijzen dat álle gefactureerde werkzaamheden/uren door haar zijn uitgevoerd. [bedrijf A] zal daartoe worden toegelaten op de wijze zoals hierna onder de beslissing wordt vermeld.
E-068 en E-069
3.8.
[bedrijf A] heeft betaling van factuur E-068 ten bedrage van ANG 2.650,00 en factuur E-069 ten bedrage van ANG 2.650,00 gevorderd. Zij heeft daartoe gesteld dat er mondeling opdracht is verstrekt voor de gefactureerde werkzaamheden en dat deze daadwerkelijk zijn uitgevoerd. [bedrijf A] heeft ter zitting gesteld dat uit betaling van factuur E-049 (50% van het aangenomen werk) blijkt dat [bedrijf B] opdracht heeft gegeven aan [bedrijf A] voor het uitvoeren van de werkzaamheden, zoals gefactureerd middels factuur E-049 en E-069. Beide facturen betreffen 50% van het aangenomen werk, in totaal 100%. [bedrijf B] heeft de verschuldigdheid van de facturen betwist. Volgens haar hebben facturen E-049, E-068 en E-069 alle drie dezelfde omschrijving, te weten “50% van het aangenomen werk installeren wcd’s in 10 op tweede verdieping van gebouw C voor een bedrag van 2650 nafl.”. Met deze facturen wordt aan SVB drie termijnen van 50% gefactureerd wat onmogelijk correct kan zijn, gelet op het feit dat [bedrijf B] dan 150% moet betalen, aldus [bedrijf B] . Volgens haar is geen opdracht gegeven aan [bedrijf A] voor deze werkzaamheden en zijn de werkzaamheden niet verricht door [bedrijf A]
3.9.
De kantonrechter stelt vast dat de omschrijving op facturen E-049, E-068 en E-069 afwijkt van hetgeen [bedrijf B] heeft gesteld. Op de drie facturen is namelijk achtereenvolgens de volgende omschrijving vermeld:
“Betreft het installeren wcd’s in 10 op de tweede verdieping van gebouw C(50% van aangenomen werk).” [E-049]
“Betreft het installeren wcd’s in 10 op de eerste verdieping van gebouw C(50% van aangenomen werk).” [E-068]
“Betreft het installeren wcd’s in 10 op de tweede verdieping van gebouw C(50% van aangenomen werk).” [E-069]
Facturen E-049 en E-069 hebben volgens de omschrijving betrekking op werkzaamheden op de tweede verdieping en factuur E-068 heeft volgens de omschrijving betrekking op werkzaamheden op de
eersteverdieping. De facturen hebben dus, in tegenstelling tot [bedrijf B] heeft gesteld, niet driemaal (150%) betrekking op dezelfde werkzaamheden. Daarop stuit het verweer van [bedrijf B] af.
3.10.
[bedrijf B] heeft gemotiveerd betwist dat [bedrijf A] opdracht heeft gekregen om de gefactureerde werkzaamheden (facturen E-068 en E-069) uit te voeren en dat [bedrijf A] de werkzaamheden daadwerkelijk heeft uitgevoerd. Vanwege die gemotiveerde betwisting wordt toegekomen aan bewijslevering. De bewijslast ligt bij [bedrijf A] Zij zal worden toegelaten tot het leveren van bewijs van haar stelling dat zij de werkzaamheden, zoals vermeld op facturen E-068 en E-069, in opdracht van [bedrijf B] én daadwerkelijk heeft uitgevoerd. Deze bewijsopdracht is dus tweeledig: [bedrijf A] wordt toegelaten te bewijzen 1) dat zij voor de gefactureerde werkzaamheden opdracht heeft gekregen van [bedrijf B] en 2) dat zij de gefactureerde werkzaamheden daadwerkelijk heeft uitgevoerd.
E-070 en E-072
3.11.
De vordering van [bedrijf A] omvat ook facturen E-070 en E-072. Factuur E-070 ten bedrage van ANG 2.599,97 heeft volgens de omschrijving betrekking op het volgende:
“Betreft div. werkzaamheden verricht met [persoon E] .
in week 10 En 11 2020
Totaal aantal uren 80 x21,9. 12 32,85 7 x 43.8”
En factuur E-072 ten bedrage van ANG 4.770,00 betreft:
“Betreft het installeren wcd’s aangenomen werk op de 2de en 3de verdieping bijbouw gebouw B. betreft laatste termijn van deze 12 kamers.”
De verschuldigdheid van die facturen is door [bedrijf B] betwist. Ter zitting heeft [bedrijf B] toegelicht dat het merendeel van de opdrachten mondeling is verstrekt, dat de gebruikelijke werkwijze inhield dat de door [bedrijf A] uitgevoerde werkzaamheden worden besproken met een monteur van [bedrijf B] en dat de factuur pas wordt betaald als de werkzaamheden door de monteur goed worden bevonden. [bedrijf B] heeft gesteld dat facturen E-070 en E-072 haar niet bekend zijn en niet met haar zijn besproken conform afspraak. Zij heeft de facturen niet eerder dan bij de dagvaarding ontvangen, aldus [bedrijf B] .
3.12.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [bedrijf B] is het aan [bedrijf A] om te bewijzen dat zij in opdracht van [bedrijf B] heeft gehandeld. Zij zal daartoe in de gelegenheid worden gesteld op hierna te melden wijze. Overigens is door [bedrijf B] niet betwist dat [bedrijf A] de gefactureerde werkzaamheden daadwerkelijk heeft uitgevoerd, zodat in rechte ervan moet worden uitgegaan dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd.
E-071
3.13.
[bedrijf B] heeft aangevoerd dat zij factuur E-071 ten bedrage van ANG 4.770,00 reeds in maart 2020 heeft betaald. Zij heeft gewezen op productie 5 bij de conclusie van antwoord. Het betreft een afschrift van een bankoverschrijving ten bedrage van € 2.464,73 van 26 maart 2020 met de volgende omschrijving:
“factuur:E-071/gebouw C laatste betaling 2de-3de verdieping bij bouw-12kamer”.
[bedrijf A] heeft deze betaling niet betwist. Daarom moet in rechte worden aangenomen dat factuur E-071 reeds in maart 2020 is betaald, zoals door [bedrijf B] gesteld en onderbouwd. Het deel van de vordering dat ziet op factuur E-071 ligt dan ook voor afwijzing gereed.
Omrekenen
3.14.
De bedragen in de facturen betreffen Antilliaanse guldens (ANG), terwijl de vordering van [bedrijf A] euro’s (€) betreft. Indien en voor zover noodzakelijk, zal [bedrijf A] na bewijslevering in de gelegenheid worden gesteld om zich uit te laten over de omrekening naar euro’s van het alsdan toewijsbare bedrag in ANG. [bedrijf B] zal daarna eveneens in de gelegenheid worden gesteld zich daarover uit te laten.
in reconventie
Factuur 001 en 002
3.15.
[bedrijf B] heeft schadevergoeding ter hoogte van € 9.769,30 gevorderd in verband met tekortkomingen van [bedrijf A] in de uitvoering van de werkzaamheden. Volgens [bedrijf B] waren er storingen ontstaan in het werk dat door [bedrijf A] ondeugdelijk is uitgevoerd en hebben monteurs van [bedrijf B] dat moeten herstellen. De kosten daarvoor zijn € 2.718,63 incl btw (factuur 001 van 14 oktober 2019) en € 7.050,65 incl btw (factuur 002 van 11 maart 2020). Volgens [bedrijf B] is aan [bedrijf A] meerdere malen gevraagd om een oplossing, maar zonder succes. Zij heeft [bedrijf A] op 28 juli 2020 via de incassogemachtigde van [bedrijf A] aangemaand tot betaling van factuur 001 en factuur 002, aldus [bedrijf B] . [bedrijf A] heeft betwist dat zij de werkzaamheden niet deugdelijk heeft uitgevoerd. De facturen van [bedrijf B] zijn verzonnen, zodat [bedrijf B] de facturen van [bedrijf A] niet hoeft te betalen, aldus [bedrijf A] Zij vindt het vreemd dat het bedrag dat [bedrijf B] heeft genoemd in verband met de vermeende storingen groter is dan de aanneemsom van het complete werk. [bedrijf A] heeft ter zitting gesteld dat zij niet alleen haar eigen storingen heeft verholpen, maar ook door de aannemer in verband met een keuring is gevraagd om de storingen in het werk van [bedrijf B] op te lossen, omdat [bedrijf B] dat op dat moment niet zelf kon doen. [bedrijf A] heeft naar voren gebracht dat men zich kan afvragen waarom de aannemer haar heeft verzocht om óók het werk van [bedrijf B] te herstellen en zelfs op te leveren, als het eigen werk van [bedrijf A] niet goed zou zijn uitgevoerd. [bedrijf A] betwist dat zij ondeugdelijk werk heeft uitgevoerd en dat zij storingen in haar werk niet zelf heeft opgelost, waardoor [bedrijf B] kosten heeft moeten maken.
3.16.
In de wet is bepaald dat een schuldenaar verplicht is de schade te vergoeden die de schuldeiser lijdt als gevolg van een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis, tenzij de tekortkoming niet aan de schuldenaar kan worden toegerekend (artikel 6:74 BW).
3.17.
Op [bedrijf B] rust de bewijslast van haar stelling dat [bedrijf A] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst én dat [bedrijf A] daardoor schade heeft geleden. Aangezien [bedrijf A] gemotiveerd heeft betwist dat dit zo is, wordt aan bewijslevering toegekomen. [bedrijf B] zal op de onder de beslissing vermelde wijze in de gelegenheid worden gesteld om te bewijzen dat [bedrijf A] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst én dat [bedrijf A] daardoor schade heeft geleden. Deze bewijsopdracht is dus tweeledig: [bedrijf B] wordt toegelaten te bewijzen dat 1) [bedrijf A] is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst en 2) dat [bedrijf B] daardoor schade heeft geleden.
E-049
3.18.
[bedrijf B] heeft terugbetaling gevorderd van de reeds betaalde factuur E-049 ten bedrage van ANG 2.650,00 (€ 1.230,76) en heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat [bedrijf A] geen opdracht heeft gekregen van [bedrijf B] voor de gefactureerde werkzaamheden en dat [bedrijf A] de werkzaamheden heeft uitgevoerd voor een andere opdrachtgever. Voor het eerst ter zitting heeft [bedrijf B] gesteld dat haar eigen monteurs de onderhavige werkzaamheden hebben uitgevoerd, niet [bedrijf A] Volgens [bedrijf B] heeft [bedrijf A] daarom geen recht op betaling van de factuur en dient het per abuis betaalde bedrag aan haar te worden terugbetaald. [bedrijf A] heeft dit betwist. Volgens [bedrijf A] is de betaling van de factuur terecht. Het is vreemd dat door [bedrijf B] wordt gezegd dat zij alle werkzaamheden eerst laat controleren door een eigen monteur alvorens over te gaan tot betaling, vervolgens factuur E-049 betaalt, maar zich nu ineens op het standpunt stelt dat er geen opdracht zou zijn gegeven, aldus [bedrijf A]
3.19.
In de wet is bepaald dat degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, gerechtigd is dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Betreft de onverschuldigde betaling een geldsom, dan strekt de vordering tot teruggave van een gelijk bedrag (artikel 6:203 BW).
3.20.
Wil de vordering van [bedrijf B] slagen, dan moet vast komen te staan dat zij factuur E-049 zonder rechtsgrond heeft betaald. Aangezien [bedrijf B] zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stelling, is het aan haar om te bewijzen dat zij factuur E-049 heeft betaald zonder dat daarvoor een rechtsgrond bestond. Zij zal daartoe in de gelegenheid worden gesteld op de onder de beslissing vermelde wijze.
in conventie en in reconventie
3.21.
Beide partijen zullen worden toegelaten tot bewijslevering. De procedure duurt aldus nog voort. Partijen wordt in overweging gegeven dat het hen – ongeacht dit vonnis en de daarin vervatte bewijsopdrachten aan beide partijen – vrijstaat om met elkaar in overleg te treden over een eventuele oplossing in der minne.
3.22.
In dit stadium van het geding wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

4..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
laat [bedrijf A] toe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat de werkzaamheden zoals vermeld op factuur E-064 niet dezelfde werkzaamheden zijn als reeds gefactureerd op factuur E-042;
laat [bedrijf A] toe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat [bedrijf A] álle werkzaamheden/uren zoals vermeld op factuur E-067 heeft uitgevoerd;
laat [bedrijf A] toe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat zij de werkzaamheden, zoals vermeld op facturen E-068 en E-069, in opdracht van [bedrijf B] én daadwerkelijk heeft uitgevoerd;
laat [bedrijf A] toe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat zij de werkzaamheden, zoals vermeld op facturen E-070 en E-072, in opdracht van [bedrijf B] heeft uitgevoerd;
bepaalt dat:
  • [bedrijf A] zich ter rolzitting van
  • indien zij dat wil doen door schriftelijke bewijsstukken, zij die dan dadelijk bij die akte in het geding moet brengen;
  • indien zij getuigen wenst voor te brengen, zij in die akte opgave moet doen van naam en woonplaats van de door haar voor te brengen getuigen alsook van de verhinderdata van
bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100, gebouw B (het rode gebouw) te Rotterdam, ten overstaan van de hierna genoemde kantonrechter;
in reconventie
laat [bedrijf B] toe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat [bedrijf A] is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst én dat [bedrijf B] daardoor schade ter hoogte van € 9.769,30 heeft geleden;
laat [bedrijf B] toe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat zij factuur E-049 aan [bedrijf A] heeft betaald zonder rechtsgrond daartoe;
bepaalt dat:
  • [bedrijf B] zich ter rolzitting van
  • indien zij dat wil doen door schriftelijke bewijsstukken, zij die dan dadelijk bij die akte in het geding moet brengen;
  • indien zij getuigen wenst voor te brengen, zij in die akte opgave moet doen van naam en woonplaats van de door haar voor te brengen getuigen alsook van de verhinderdata van
bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100, gebouw B (het rode gebouw) te Rotterdam, ten overstaan van de hierna genoemde kantonrechter;
in conventie en in reconventie
houdt iedere verdere beslissing in dit stadium van het geding aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34286