Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[naam gedaagde],
1..De procedure
- de dagvaarding,
- de akte aan de zijde van [naam eiser] , met producties 1 tot en met 14,
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 14,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek, met producties 15 tot en met 22,
- de oproepingsbrief van de rechtbank van 7 december 2020 voor de mondelinge behandeling op 20 januari 2021,
- het proces-verbaal van de op 20 januari 2021 gehouden mondelinge behandeling,
- de brieven van 15 en 22 februari 2021 van mr. Verhoeven, met reacties op het proces-verbaal,
- de brief van 19 februari 2011 van mr. Bazzi, met een reactie op het proces-verbaal.
2..De feiten
3..Het geschil
4..De beoordeling
Juridisch kader
‘niet opzij kon - of wilde - stappen’(punt 2.6 conclusie van repliek). Door vóór een auto te gaan staan waarvan evident duidelijk is dat deze weg wil rijden en waarvan dus te verwachten valt dat deze op elk moment (in voorwaartse richting) in beweging kan gaan komen, in een situatie waarin de gemoederen al zeer hoog waren opgelopen, heeft [naam eiser] zich bewust aan het gevaar blootgesteld dat de auto tegen hem aan zou rijden. Onder deze omstandigheden kan in het midden blijven of [naam eiser] vervolgens als gevolg van een aanrijding op de motorkap terecht is gekomen (visie [naam eiser] ) of dat [naam eiser] bewust op de motorkap van de auto is gaan zitten (visie [naam gedaagde] ). Naar het oordeel van de rechtbank is in beide situaties aan de zijde van [naam eiser] sprake van een aan opzet grenzende roekeloosheid.