ECLI:NL:RBROT:2021:5021

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
KTN-8949209_03062021
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over tekortkoming in de nakoming van een bemiddelingsovereenkomst bij verkoop van een vacuümheffer

In deze zaak heeft Mobilita Bedrijfswageninrichtingen B.V. (hierna: Mobilita) een vordering ingesteld tegen Baas Machine Service B.V. (hierna: Baas) wegens een vermeende tekortkoming in de nakoming van een bemiddelingsovereenkomst. De procedure is gestart met een dagvaarding op 24 december 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 19 maart 2021. De kantonrechter heeft op 3 juni 2021 uitspraak gedaan.

De feiten van de zaak zijn als volgt: Baas heeft in 2015 een vacuümheffer aan Mobilita verkocht, maar na vier jaar functioneerde deze nog steeds niet naar tevredenheid. Mobilita heeft Baas gevraagd de vacuümheffer te verkopen, wat Baas heeft gedaan. Echter, na een telefonische mededeling van Baas dat de vacuümheffer was verkocht, heeft Mobilita een factuur gestuurd. Later bleek dat de vacuümheffer niet was verkocht en dat de koper in betalingsproblemen verkeerde.

Mobilita vorderde betaling van een bedrag van € 3.318,42, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten. Baas heeft de vordering betwist en aangevoerd dat zij niet tekortgeschoten is in haar verplichtingen, omdat de koopovereenkomst met de koper was ontbonden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Baas niet tekortgeschoten is in de nakoming van de bemiddelingsovereenkomst en heeft de vordering van Mobilita afgewezen. Mobilita is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 8949209 \ CV EXPL 20-6608
uitspraak: 3 juni 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MOBILITA BEDRIJFSWAGENINRICHTINGEN B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
eiseres,
gemachtigde: [naam 1],
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BAAS MACHINE SERVICE B.V.,
gevestigd te Bleskensgraaf, kantoorhoudend te Alblasserdam,
gedaagde,
verschenen bij: [naam 2].
Partijen worden hierna aangeduid als “Mobilita” en “Baas”.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit het volgende:
  • het exploot van dagvaarding van 24 december 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 18 februari 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de aantekening dat op 19 maart 2021 de mondelinge behandeling (via Skype) is gehouden.
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
1. Baas heeft in 2015 aan Mobilita een vacuümtiller/-lifter/-heffer (hierna: de vacuümheffer) verkocht en geleverd.
2. De vacuümheffer functioneerde, ondanks verschillende reparaties door Baas, vier jaar na de aankoop nog niet naar tevredenheid van Mobilita. Mobilita heeft daarop telefonisch contact opgenomen met Baas en partijen zijn overeengekomen dat Baas de vacuümheffer voor Mobilita zou verkopen. Baas heeft te kennen gegeven dat de vacuümheffer naar verwachting tussen de € 2.000,- en € 3.000,- zou gaan opleveren.
3. Mobilita heeft Baas bij Whatsappbericht van 13 april 2018 het volgende bericht:
Jaap
Jij zou onze vaccuumheffer nog ophalen en verkopen
Hij staat nog steeds hier
Kan jij deze ophalen en een gegadigde zoeken?
4. Baas heeft vervolgens de vacuümheffer bij Mobilita opgehaald.
5. In september 2019 heeft Baas Mobilita telefonisch bericht dat de vacuümheffer was verkocht voor een bedrag van € 2.500,- exclusief btw. Mobilita heeft aan Baas op 21 november 2019 een bedrag van € 3.025,- inclusief btw gefactureerd.
6. Op 21 februari 2020 heeft Baas telefonisch aan Mobilita bericht dat de vacuümheffer bij haar in de opslag stond en niet verkocht was.

3..De vordering, de grondslag en het verweer

3.1
Mobilita heeft gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Baas te veroordelen tot betaling aan haar van in totaal € 3.318,42 – zijnde € 3.025,- aan hoofdsom en € 293,42 aan tot 1 december 2020 verschenen handelsrente – te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf 1 december 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
Baas te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van primair € 453,75 en subsidiair € 427,50 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente indien deze niet binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis volledig en tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar zijn voldaan tot aan de dag van algehele voldoening;
Baas te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente indien deze niet binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis volledig en tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar zijn voldaan tot aan de dag van algehele voldoening;
3.2
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Mobilita aan haar eis het volgende ten grondslag gelegd. Partijen zijn overeengekomen dat Baas de vacuümheffer voor haar zou verkopen. Baas heeft haar bericht dat de verkoop heeft plaatsgevonden aan een van haar klanten (hierna: de koper) en dat zij een factuur aan Baas mocht sturen. Baas is uit hoofde van deze overeenkomst tussen partijen gehouden tot betaling van de factuur van € 3.025,- inclusief btw. Partijen zijn niet overeengekomen dat de doorbetaling van de koopprijs eerst zou plaatsvinden nadat de koper zou hebben betaald, zodat dit bedrag opeisbaar is.
3.3
Baas heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. Zij heeft daartoe – voor zover van belang – het volgende aangevoerd. Partijen zijn overeengekomen dat Baas zou bemiddelen bij de verkoop van de vacuümheffer. Aanvankelijk was de vacuümheffer verkocht en dit is ook aan Mobilita bericht. Mobilita heeft vervolgens zonder overleg een factuur verzonden. Later is gebleken dat de koper de koopprijs van de vacuümheffer niet had betaald. Baas heeft de vacuümheffer daarop net voor het faillissement van de koper teruggehaald en de koper bericht dat de koop niet is doorgegaan. Aangezien de vacuümheffer niet is verkocht, is Baas uit hoofde van de bemiddelingsovereenkomst niets aan Mobilita verschuldigd.

4..De beoordeling van het geschil

4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat tussen hen een bemiddelingsovereenkomst tot stand is gekomen, waarbij zij zijn overeengekomen dat Baas de vacuümheffer voor Mobilita zou proberen te verkopen. In het kader van deze overeenkomst rust op Baas (slechts) de inspanningsverplichting een koper te vinden voor de vacuümheffer en namens Mobilita een koopovereenkomst tot stand te brengen. Niet gesteld of gebleken is dat partijen in dit kader een specifieke resultaatverbintenis zijn overeengekomen. Op basis van de bemiddelingsovereenkomst rust op Baas na verkoop van de vacuümheffer en ontvangst van de koopsom in elk geval de verplichting tot overdracht van deze koopsom. Mobilita heeft gesteld dat, aangezien een getekende bemiddelingsovereenkomst ontbreekt, Baas ook vóór de ontvangst van de koopsom gehouden is tot betaling van dit bedrag. Baas heeft hiertegenover aangevoerd dat de aanvankelijk in naam van Mobilita met de koper gesloten koopovereenkomst door haar is ontbonden en ongedaan gemaakt omdat de koper was tekortgeschoten in zijn betalingsverplichting. Aangezien Mobilita deze ontbinding en de bevoegdheid daartoe niet heeft betwist, is komen vast te staan dat niet langer sprake is van een koopovereenkomst. De op het bestaan daarvan gebaseerde (door)betalingsverplichting van Baas aan Mobilita is daarmee in elk geval vanaf dat moment komen te vervallen.
4.2
Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat weliswaar niet gebleken is dat Baas inspanningen heeft verricht om de koper voorafgaand aan de ontbinding aan te manen tot betaling dan wel dat zij Mobilita hiervan op de hoogte heeft gesteld zodat die zelf richting de koper actie kon ondernemen, maar dit wordt Baas door Mobilita in deze procedure niet verweten en is door haar ook niet aan haar vordering ten grondslag gelegd. Evenmin is gesteld of gebleken dat dit (wel) tot betaling van de koopsom door de koper zou hebben geleid. Bovendien heeft Baas onweersproken aangevoerd dat zij gelet op het dreigende faillissement van de koper – de kantonrechter begrijpt in het kader van zaakwaarneming – de koopovereenkomst op terechte gronden heeft ontbonden en de vacuümheffer heeft teruggehaald, hetgeen ook in het belang was van Mobilita. Mobilita heeft niet gesteld dat Baas daartoe niet bevoegd was of daarin anders had moeten handelen. Van een tekortkoming van Baas in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de bemiddelingsovereenkomst is dan ook evenmin gebleken.
4.3
Aangezien de koopovereenkomst met de koper is ontbonden en Baas niet is tekortgeschoten in zijn verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen bestaande bemiddelingsovereenkomst, zullen de hoofdsom en de daarop gebaseerde nevenvorderingen worden afgewezen.
4.4
Mobilita zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

5..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Mobilita in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Baas vastgesteld op € 436,- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
590