Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[eiser 1] ,
1..[gedaagde 1] ; en
[gedaagde 2],
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak vordert eiseres, [eiser 2], dat gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een huurachterstand van € 10.819,77, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De huurovereenkomst tussen [eiser 2] en gedaagde sub 1 is op 1 mei 2020 beëindigd, waarna eiseres stelt dat gedaagde sub 1 de huur voor april 2020 niet tijdig heeft voldaan en het gehuurde niet in goede staat heeft opgeleverd. Gedaagden betwisten de vordering en stellen dat zij de huur hebben verrekend met de borg. De procedure is gestart met een dagvaarding op 15 september 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 23 februari 2021.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen beschrijving van het gehuurde is opgemaakt bij aanvang van de huurovereenkomst, waardoor gedaagde sub 1 niet kan worden gehouden aan de herstelkosten die eiseres vordert. De rechter oordeelt dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de staat van het gehuurde bij het einde van de huur anders was dan bij aanvang. De vordering tot vergoeding van herstelkosten en huurderving wordt afgewezen. Wel wordt de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 265,92 toegewezen, omdat gedaagden in verzuim zijn met de betaling hiervan. Eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.