ECLI:NL:RBROT:2021:5171

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
C/10/595709 / HA ZA 20-431
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluiten tot opzegging lidmaatschap vereniging en bewijslevering

In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit zes leden van een vereniging, de vernietiging van besluiten tot opzegging van hun lidmaatschap door de vereniging, UNIE VAN MAROKKANEN (VUMG). De rechtbank heeft op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarbij de eisers de stelplicht en bewijslast hebben. De rechtbank oordeelt dat eisers niet hebben voldaan aan hun stelplicht, omdat zij niet concreet hebben aangegeven wat ieder van hen op 28 mei 2019 heeft gedaan of niet heeft gedaan, en waarom dat zou betekenen dat hun lidmaatschap niet opgezegd had mogen worden. De rechtbank verwijst naar eerdere overwegingen in een tussenvonnis van 9 december 2020, waarin werd gesteld dat de vereniging niet voldoende had onderbouwd waarom de besluiten tot opzegging rechtmatig waren. De eisers hebben de kans gekregen om hun stellingen te onderbouwen, maar hebben dit niet gedaan. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van eisers moeten worden afgewezen, en dat zij hoofdelijk in de kosten van het geding worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van VUMG worden begroot op € 2.345,-, bestaande uit griffierecht en salaris advocaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/595709 / HA ZA 20-431
Vonnis van 9 juni 2021
in de zaak van

1..[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
3.
[eiser 3],
4.
[eiser 4],
5.
[eiser 5],
6.
[eiser 6],
allen wonende te [woonplaats eisers] ,
eisers,
advocaat mr. S. Meeuwsen te Gorinchem,
tegen
de vereniging
UNIE VAN MAROKKANEN,
gevestigd te Gorinchem,
gedaagde,
advocaat mr. T.C. Cooman te De Meern.
Eisers 1 tot en met 6 worden samen eisers genoemd. Gedaagde wordt VUMG genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 december 2020 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin genoemde processtukken;
  • de akte overlegging beeldopnamen met toelichting van VUMG, met vier videobestanden;
  • de antwoordakte van eisers, met producties;
  • de antwoordakte van VUMG, met productie;
  • het verzoek van eisers om op de laatste productie van VUMG te mogen reageren en de afwijzing van dit verzoek door de rechtbank (met de mededeling dat de rechtbank acht zal slaan op artikel 19 Rv).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

het tussenvonnis

2.1.
Voor een weergave van het procesverloop tot 9 december 2020, de vaststaande feiten, het geschil en de beoordeling daarvan verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis.
2.2.
Voor de verdere beoordeling zijn vooral de overwegingen 4.19 en 4.20 van het tussenvonnis van belang. De rechtbank zal die overwegingen hieronder gedeeltelijk citeren, met onderstreping van de passages die in het bijzonder relevant zijn.
“4.19.
Omdat eisers vernietiging vorderen van de besluiten van 29 mei 2019, rust op hen de stelplicht en bewijslast van de onrechtmatigheid van deze besluiten (artikel 150 Rv).(…)
Eisers stellen niet concreet en per eiser wat die op 28 mei 2019 precies heeft gedaan (of juist niet heeft gedaan) en waarom daaruit volgt dat het lidmaatschap van die eiser niet opgezegd had mogen worden.(…) Eisers stellen daarentegen wel uitdrukkelijk dat zij niet door de moskee zijn gaan rennen of zijn gaan vechten, maar dat zij juist door anderen zijn aangevallen. Eisers bieden voorts aan dit te bewijzen. Onder deze omstandigheden gaat het naar het oordeel van de rechtbank te ver om de vordering tot vernietiging van de besluiten van 29 mei 2019
reeds thansaf te wijzen wegens het niet voldoen aan de stelplicht. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het bestuur in zijn besluiten van 29 mei 2019 niet gedetailleerd en per eiser heeft toegelicht welke concrete feitelijke gedragingen ten grondslag liggen aan de opzegging van het lidmaatschap en het terreinverbod voor een jaar of zes maanden. Een meer uitvoerige uiteenzetting hierover is naar het oordeel van de rechtbank pas gegeven in een op 2 september 2020 ingediende productie (…). Voorts zegt VUMG dat zij de genomen besluiten kan staven met beeldopnamen, echter zonder deze op eigen initiatief over te leggen. In deze situatie is het niet onbegrijpelijk dat eisers ter bestrijding van de besluiten van 29 mei 2019
vooralsnoghebben volstaan met een vrij algemeen betoog, de stelling dat de door VUMG gegeven beschrijving van de gang van zaken onjuist is en een bewijsaanbod.
4.20.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding VUMG op te dragen de beschikbare beeldopnamen van het incident in het geding te brengen en concreet toe te lichten wat er volgens VUMG op die beelden te zien is. (…)
Eisers worden vervolgens in de gelegenheid gesteld een akte te nemen waarinwordt ingegaan op de beeldopnamen en voorts
concreet en gedetailleerd wordt toegelicht en onderbouwd wat iedere eiser op 28 mei 2019 heeft gedaan (of juist niet heeft gedaan) en waarom daaruit volgt dat het lidmaatschap van die eiser niet opgezegd had mogen worden en ook het terreinverbod vernietigbaar is.Daarnaast dienen eisers in hun akte concreet te vermelden hoe zij eventueel bewijs kunnen leveren van hun stellingen.
Vervolgens wordt VUMG in de gelegenheid gesteld op de akte van eisers te reageren. (…)
Na de antwoordakte van VUMG worden partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de gewenste wijze van voortzetting van de procedure. Tenzij er redenen blijken te zijn om de procedure niet of op een andere manier voort te zetten, zal de rechtbank vervolgens in een vonnis beoordelen of redelijkerwijs van VUMG niet gevergd kon worden het lidmaatschap van eisers te laten voortduren (artikel 4 lid 3 van de statuten) en indien nodig een bewijsopdracht ter zake verstrekken.
(…)”
stelplicht en bewijslast algemeen
2.3.
In hun antwoordakte maken eisers verschillende opmerkingen met de strekking dat het aan VUMG is om haar stellingen voldoende te onderbouwen en bij betwisting te bewijzen. De rechtbank zal deze opmerkingen van eisers opvatten als een verzoek om terug te komen van de eerste zin van overweging 4.19 van het tussenvonnis.
2.4.
Op grond van artikel 150 Rv draagt de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzonder regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast volgt.
Eisers vorderen vernietiging van de besluiten van 29 mei 2019 van VUMG tot opzegging van hun lidmaatschap en het opleggen van een terreinverbod. Het is op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv dan aan eisers om voldoende feiten te stellen (en zo nodig te bewijzen) voor toewijzing van hun vordering. Deze hoofdregel geldt ook als leden van een vereniging met verwijzing naar artikel 2:15 BW vernietiging vorderen van een besluit van (het bestuur van) die vereniging. De rechtbank vermeldt als voorbeelden het arrest van 30 mei 2017 van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2017:2068) en het arrest van 19 december 2017 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2017:5909).
Eisers hebben niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat uit een bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast moet volgen. De rechtbank zag en ziet daar ook geen grond voor.
2.5.
De conclusie is dat de rechtbank niet terugkomt van de in de eerste zin van overweging 4.19 van het tussenvonnis opgenomen bewijslastverdeling.
eisers voldoen niet aan hun stelplicht
2.6.
In overweging 4.19 van het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat eisers niet concreet hebben gesteld wat ieder van hen op 28 mei 2019 precies heeft gedaan (of juist niet heeft gedaan) en waarom daaruit volgt dat het lidmaatschap van ieder van hen niet opgezegd had mogen worden. Dit betekent feitelijk dat eisers tot dan toe niet hadden voldaan aan hun stelplicht. Om de in overweging 4.19 van het tussenvonnis gegeven redenen vond de rechtbank het op dat moment echter te ver gaan om de vorderingen van eisers af te wijzen wegens het niet voldoen aan de stelplicht. De rechtbank heeft eisers daarom in de gelegenheid gesteld om een akte te nemen waarin, voor zover nu van belang, concreet en gedetailleerd wordt toegelicht en onderbouwd wat iedere eiser op 28 mei 2019 heeft gedaan (of juist niet heeft gedaan) en waarom daaruit volgt dat het lidmaatschap van die eiser niet opgezegd had mogen worden en ook het terreinverbod vernietigbaar is. Met andere woorden, de rechtbank heeft in het tussenvonnis aanleiding gezien om eisers in de gelegenheid te stellen alsnog aan hun stelplicht te voldoen.
In hun antwoordakte hebben eisers vooral uiteengezet waarom de door VUMG overgelegde videobestanden haar besluiten niet kunnen dragen. Met name in dat kader hebben eisers een aantal stellingen van VUMG over de gebeurtenissen van 28 mei 2019 weersproken en een aantal stellingen over die gebeurtenissen naar voren gebracht. Wat eisers echter niet hebben gedaan, is het geven van de in overweging 4.20 van het tussenvonnis bedoelde concrete en gedetailleerde toelichting per eiser. Door deze toelichting opnieuw niet te geven, hebben eisers ook in hun antwoordakte onvoldoende duidelijk gemaakt wat ieder van hen op 28 mei 2019 heeft gedaan of juist niet en waarom daaruit volgt dat de besluiten van 29 mei 2019 van VUMG vernietigd moeten worden. De conclusie is dat eisers in hun antwoordakte geen gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid om alsnog aan hun stelplicht te voldoen.
conclusies
2.7.
Op eisers rust de verplichting om voldoende feiten te stellen voor toewijzing van hun vordering tot vernietiging van de besluiten van 29 mei 2019 van VUMG. Aan deze verplichting hebben zij ook in hun antwoordakte niet voldaan. De vordering tot vernietiging van deze besluiten zal daarom worden afgewezen. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank al geoordeeld dat geen grond bestaat voor vernietiging van op 18 juni 2019 genomen besluiten.
Dit betekent dat de in 3.1 onder a van het tussenvonnis vermelde vordering van eisers tot vernietiging van de besluiten van 29 mei 2019 en 18 juni 2019 zal worden afgewezen.
2.8.
In het tussenvonnis is al geoordeeld dat de in 3.1 onder b en c van dat vonnis omschreven vorderingen zullen worden afgewezen.
2.9.
Uit het voorgaande vloeit voort dat ook de andere vorderingen van eisers moeten worden afgewezen.
kosten
2.10.
Omdat eisers in het ongelijk worden gesteld, zal de rechtbank hen hoofdelijk en uitvoerbaar bij voorraad veroordelen in de kosten van het geding, zoals VUMG heeft gevorderd. De kosten aan de zijde van VUMG worden tot op heden begroot op € 2.345,- (€ 656,- aan griffierecht en € 1.689,- aan salaris advocaat (3 punten x tarief € 563,-)).

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt eisers hoofdelijk in de kosten van het geding, aan de zijde van VUMG tot op heden begroot op € 2.345,-,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van S.H. Groesbeek, griffier. Het is op 9 juni 2021 uitgesproken in het openbaar.
3194/2515/2294