ECLI:NL:RBROT:2021:5257

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
C/10/597612 / JE RK 20-1535
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen bij de vader zonder gezag

In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 april 2021 uitspraak gedaan over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2], bij hun vader zonder gezag. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen momenteel bij hun pleegmoeder verblijven, die ook hun grootmoeder is. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende grond is om deze machtiging bij de grootmoeder te laten voortduren. De kinderrechter heeft benadrukt dat het uitgangspunt is dat kinderen bij (één van) hun ouders opgroeien.

De kinderrechter heeft de zorgen over de opvoedvaardigheden van de vader in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat de situatie van de kinderen niet zodanig is dat plaatsing bij de vader in de weg staat. De kinderrechter heeft daarom besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader te verlenen, met de voorwaarde dat de vader ondersteuning krijgt in de opvoeding. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uithuisplaatsing onmiddellijk kan ingaan, ondanks mogelijke bezwaren van andere betrokkenen.

De kinderrechter heeft ook aangegeven dat het noodzakelijk is dat er een onderzoek komt naar de opvoedvaardigheden van de vader en dat er professionele ondersteuning moet zijn om de kinderen bij hem te kunnen plaatsen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 20 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/597612 / JE RK 20-1535
Datum uitspraak: 2 april 2021

Beschikking machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2008 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 1] ,

[naam minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI,

Mw. [naam moeder] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

Dhr. [naam vader] ,

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats vader] ,
advocaat: mr. A.S. Bodha, te Amsterdam,

Mw. [naam pleegmoeder] ,

hierna te noemen: de pleegmoeder, wonende te [woonplaats pleegmoeder] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de kinderrechter van 10 juli 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de beschikking van de kinderrechter van 8 januari 2021 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de briefrapportage van de Raad van 30 maart 2021, ingekomen bij de griffie op 30 maart 2021;
- het verweerschrift van de vader van 1 april 2021, ingekomen bij de griffie op 1 april 2021.
Op 2 april 2021 heeft de kinderrechter de zaak mondeling behandeld met gesloten deuren.
Verschenen zijn:
- [voornaam minderjarige 1] , die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. A.S. Bodha;
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ;
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] ;
- de pleegmoeder.
Opgeroepen en niet verschenen is de moeder.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven bij de pleegmoeder, ook de grootmoeder, moederszijde.
Bij beschikking van 10 juli 2020 zijn [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 10 juli 2021. De kinderrechter heeft bij beschikking van 10 juli 2020 ook de machtiging verlengd tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, te weten in het netwerkpleeggezin bij oma moederszijde tot 10 januari 2021. Bij beschikking van 8 januari 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 10 april 2021.

Het aangehouden gedeelte van het verzoek

De Raad verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de grootmoeder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Thans dient te worden beslist voor de periode van 10 april 2021 tot 10 juli 2021.
De Raad handhaaft het verzoek en vult het verzoek als volgt aan. De Raad verzoekt subsidiair om een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de vader zonder gezag voor de duur van de ondertoezichtstelling. De Raad licht het verzoek als volgt toe.
Omdat de samenwerking tussen Levvel en de GI stroef verloopt, is er nog altijd geen duidelijkheid over de opvoedvaardigheden van de vader. Het blijft van belang dat het perspectief van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt bepaald. Totdat er meer duidelijkheid is over de opvoedvaardigheden van de vader, dienen de kinderen bij de pleegmoeder te verblijven. Op dit moment kan zij beter het contact tussen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en de familie vormgeven dan de vader. Dit is van belang, omdat de kinderen zowel als zij bij de vader wonen, dan als zij bij de pleegmoeder verblijven, in een loyaliteitsconflict zitten. Daarentegen is de afgelopen periode ook gebleken dat de pleegmoeder de opbouw van het contact tussen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] enerzijds en de vader anderzijds belemmert. Als de kinderrechter van mening is dat het verzoek dient te worden afgewezen, ontstaat er een lastige situatie omdat de moeder haar eenhoofdig gezag niet uitoefent en de vader geen gezag heeft. De Raad verzoekt daarom subsidiair om plaatsing bij de vader. Wanneer [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de vader wonen, is er ondersteuning van het netwerk en professionele ondersteuning in de vorm van opvoedbegeleiding noodzakelijk.

De standpunten

De GI verzet zich niet tegen het primaire en subsidiaire verzoek van de Raad. Het is van belang dat het contact tussen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en de vader wordt geïntensiveerd. De GI heeft echter zorgen over een terugplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de vader en wenst het perspectief van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te laten onderzoeken. Vanwege de slechte samenwerking tussen de GI en Levvel is het nog altijd niet gelukt om het perspectief van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te bepalen. Levvel is van mening dat de vader onvoldoende opvoedvaardigheden bezit en onvoldoende leerbaar is gebleken, maar heeft de GI niet duidelijk gemaakt waaruit dat blijkt. Wanneer [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de vader geplaatst worden, is het van belang dat er opvoedondersteuning in de thuissituatie van de vader komt. Als [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] langer bij de pleegmoeder blijven wonen, is het van belang dat het contact tussen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en de vader wordt uitgebreid. De komende periode is het ook van belang dat de GI met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] aan het contact met hun moeder werkt.
De vader verzet zich, mede bij monde van zijn advocaat, tegen het primaire verzoek van de Raad en stemt in met het subsidiaire verzoek van de Raad. De vader wenst dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zo snel mogelijk thuis komen wonen. Hoewel het perspectief had moeten worden onderzocht, is het uitgangspunt altijd dat de kinderen bij een van de ouders verblijven. Daarnaast heeft de moeder stilzwijgend haar toestemming aan de vader gegeven om [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op te voeden toen zij vertrok en de opvoeding aan de vader overliet. Verder is er geen sprake van loyaliteitsproblematiek omdat de vader [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] toestaat om contact te hebben met de pleegmoeder en de moeder. Ook is de GI betrokken om het contact tussen de moeder en [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te verbeteren.
De grootmoeder stemt in met het primaire verzoek van de Raad en verzet zich tegen het subsidiaire verzoek van de Raad. De grootmoeder staat toe dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] contact hebben met hun ouders. Het is niet wenselijk dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] vaker naar hun vader gaan, omdat zij dan geen tijd meer hebben om huiswerk te maken.
[voornaam minderjarige 1] wil graag bij haar vader wonen. [voornaam minderjarige 1] vindt het lastig dat zij geen contact met haar moeder heeft. Zij kan goed praten met haar oom en tante over haar moeder.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). Er zijn zorgen over de stabiliteit van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] sinds hun moeder begin 2018 plotseling uit het gezin vertrok.
De kinderrechter is van oordeel dat er thans onvoldoende grond is om de machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootmoeder te laten voortduren. De kinderrechter wenst evenals in zijn beschikking van 8 januari 2021 te benadrukken dat het uitgangspunt nog altijd is dat kinderen bij (één van) hun ouders opgroeien. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn samen met hun oudere broer bij hun grootmoeder gaan wonen. In de beschikking van 10 juli 2020 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de grootmoeder door de kinderrechter afgegeven vanwege de zorgen over de opvoedvaardigheden van de vader. Dat de GI ervoor gekozen heeft om niet langer te vragen om een machtiging uithuisplaatsing voor de – eveneens minderjarige – broer van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en hij ondertussen al geruime tijd bij vader verblijft zonder noemenswaardige zorgen, wijst erop dat de zorgen voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] niet zodanig zijn dat zij aan plaatsing bij vader in de weg staan. De kinderrechter heeft daarom de opdracht gegeven om te onderzoeken wat de opvoedvaardigheden van de vader zijn en welke hulpverlening noodzakelijk om [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de vader te kunnen plaatsen. Vastgesteld kan worden dat het de GI nog altijd niet gelukt is om dit te onderzoeken vanwege communicatieproblematiek tussen de GI en Levvel.
De kinderrechter acht het in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] om hen op dit moment de ruimte te geven om op te groeien bij de vader. Daarbij is ook van belang dat er een loyaliteitsconflict en een verstoorde familiale band is ontstaan door spanningen tussen de grootmoeder en de vader. Verder is van belang dat de familie de vader ondersteunt en dat [voornaam minderjarige 1] aangeeft dat zij bij de vader wil wonen.
De kinderrechter zal daarom het primaire verzoek van de Raad tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootmoeder afwijzen. De kinderrechter gaat niet mee in het standpunt van de vader dat de moeder stilzwijgende toestemming heeft gegeven aan de vader om [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op te voeden door haar vertrek uit het gezin. Deze feitelijke situatie maakt niet dat de moeder met gezag instemt met het verblijf van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de vader, des te meer nu uit het Raadsrapport blijkt dat de moeder uitdrukkelijk heeft aangegeven dat zij niet wenst dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] door de vader worden opgevoed. Nu de moeder eenhoofdig gezag heeft en zij geen toestemming geeft voor opvoeding van de [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] door de vader, is er voor een plaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de vader een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. De kinderrechter zal daarom het subsidiaire verzoek van de Raad toewijzen en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader verlenen. Hierbij zij opgemerkt dat het noodzakelijk is dat de vader wordt ondersteund in de opvoeding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] door het netwerk en dat hij opvoedondersteuning van een professionele organisatie ontvangt.

De beslissing

De kinderrechter:
verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de vader zonder gezag, met ingang van 10 april 2021 tot 10 juli 2021;
verklaart de beslissing tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2021 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. de Leeuw, als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 20 april 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.