In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 april 2021 uitspraak gedaan over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2], bij hun vader zonder gezag. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen momenteel bij hun pleegmoeder verblijven, die ook hun grootmoeder is. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende grond is om deze machtiging bij de grootmoeder te laten voortduren. De kinderrechter heeft benadrukt dat het uitgangspunt is dat kinderen bij (één van) hun ouders opgroeien.
De kinderrechter heeft de zorgen over de opvoedvaardigheden van de vader in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat de situatie van de kinderen niet zodanig is dat plaatsing bij de vader in de weg staat. De kinderrechter heeft daarom besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader te verlenen, met de voorwaarde dat de vader ondersteuning krijgt in de opvoeding. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uithuisplaatsing onmiddellijk kan ingaan, ondanks mogelijke bezwaren van andere betrokkenen.
De kinderrechter heeft ook aangegeven dat het noodzakelijk is dat er een onderzoek komt naar de opvoedvaardigheden van de vader en dat er professionele ondersteuning moet zijn om de kinderen bij hem te kunnen plaatsen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 20 april 2021.