ECLI:NL:RBROT:2021:5258

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
C/10/610236 / JE RK 20-3550
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 april 2021 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [voornaam minderjarige]. De ouders van [voornaam minderjarige] hebben het ouderlijk gezag en de minderjarige verblijft momenteel in een pleeggezin. De kinderrechter heeft eerder, op 16 oktober 2020, de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] ingesteld en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Deze machtiging is sindsdien meerdere keren verlengd, laatstelijk tot 8 april 2021.

De Raad heeft op 17 december 2020 verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De kinderrechter heeft de zaak op 2 april 2021 mondeling behandeld, waarbij de ouders, hun advocaat en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De ouders hebben positieve stappen gezet in hun samenwerking met de hulpverlening, maar de kinderrechter oordeelt dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is. De ouders hebben vooruitgang geboekt in hun omgang met [voornaam minderjarige] en er zijn passende veiligheidsafspraken gemaakt.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de veiligheid van [voornaam minderjarige] in de thuissituatie voldoende gewaarborgd kan worden en dat het in het belang van de minderjarige is om niet langer in een pleeggezin te verblijven. Daarom heeft de kinderrechter het verzoek van de Raad tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/610236 / JE RK 20-3550
Datum uitspraak: 2 april 2021

Beschikking afwijzing verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2020 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,

Mw. [naam moeder] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats] ,

Dhr. [naam vader] ,

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de kinderrechter van 8 januari 2021 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de briefrapportage met bijlagen van de Raad, ingekomen bij de griffie op 29 maart 2021 en op 31 maart 2021.
Op 2 april 2021 heeft de kinderrechter de zaak mondeling behandeld met gesloten deuren.
Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat mr. M.A. van de Weerd;
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] en mw. [naam vertegenwoordigster 3]

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
Bij beschikking van 16 oktober 2020 is [voornaam minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 16 januari
2021. Bij deze beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een
ziekenhuis, te weten het Erasmus Medisch Centrum Ziekenhuis te Rotterdam, gevolgd door
verblijf in een voorziening voor pleegzorg, verleend voor de duur van vier weken. De ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd, laatstelijk bij beschikking van 8 januari 2021 tot 8 januari 2022. De kinderrechter heeft bij beschikking van 8 januari 2021 ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 8 april 2021.

Het aangehouden deel van het verzoek

De Raad heeft op 17 december 2020 verzocht de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Thans dient te worden besloten op het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de periode van 8 april 2021 tot 8 juli 2021.
De Raad handhaaft het verzoek en licht het als volgt toe. De ouders werken goed samen met de hulpverlening en hebben positieve stappen gezet. De vader is gestart met een behandeling voor zijn persoonlijke problematiek bij de Waag. De positieve ontwikkeling die de ouders laten zien is pril. Zo dienen de ouders verder te werken aan de ouderrelatie door middel van relatietherapie. De relatietherapie en de behandeling van de moeder voor haar persoonlijke problematiek zijn nog niet begonnen. Het is van belang dat de GI betrokken blijft om meer zicht te krijgen op het verloop van de behandelingen, omdat deze trajecten impact kunnen hebben op de ouders. Daarnaast werken beide ouders en zal er daarom een hoop op hen afkomen in een korte tijd. Het is van belang dat met zorg wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing en dat de omgang tussen [voornaam minderjarige] en de ouders wordt opgebouwd. Wanneer [voornaam minderjarige] thuis woont, is het van belang dat er altijd een van de grootouders aanwezig is om de veiligheid van [voornaam minderjarige] te waarborgen. Daarnaast dient de noodzakelijke hulpverlening die uit de conclusie van het NIKA-onderzoek voortvloeit ingezet te worden.

De standpunten

De GI stemt niet in met het verzoek van de Raad. Het bezoek is uitgebreid naar twee tot drie keer in de week. De grootmoeder is altijd aanwezig bij het bezoek. In tegenstelling tot de observaties tijdens het NIKA-onderzoek worden er tijdens de bezoeken weinig zorgen gezien over de interactie tussen [voornaam minderjarige] en de ouders. Wanneer de ouders tips krijgen over de omgang met [voornaam minderjarige] , pakken zij die goed op. Enver en de Waag zien geen belemmeringen voor thuisplaatsing. De GI is daarom van mening dat [voornaam minderjarige] thuis kan worden geplaatst met passende veiligheidsafspraken. De komende periode blijven de Waag en Enver betrokken en zal een van de grootouders tijdelijk bij het gezin intrekken om aanwezig te zijn. De ouders zijn absoluut bereid om mee te werken aan het veiligheidsplan.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat
de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] niet langer noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De ouders hebben een positieve vooruitgang laten zien. De omgang tussen [voornaam minderjarige] en de ouders is uitgebreid en het contact tussen [voornaam minderjarige] en de ouders is verbeterd. De ouders werken mee aan de door Enver geboden specialistische ambulante begeleiding en de vader is gestart met zijn behandeling bij de Waag. Hoewel de behandeling van de moeder en de relatietherapie nog niet is gestart, is de kinderrechter met de betrokken hulpverleningsorganisaties en de GI van mening dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is om de veiligheid van [voornaam minderjarige] te waarborgen. De kinderrechter ziet dat de ouders doordrongen zijn van de noodzaak van de behandelingen en het accepteren van de hulpverlening. Er zijn passende veiligheidsafspraken gemaakt waarbij het netwerk betrokken is en zicht houdt op de veiligheid van [voornaam minderjarige] . Hiermee dient voorkomen te worden dat er opnieuw een incident plaatsvindt waarbij [voornaam minderjarige] letsel oploopt of op een andere manier onveilig is. Voorts is de GI betrokken in het kader van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter is van oordeel dat de veiligheid van [voornaam minderjarige] in de thuissituatie daarmee voldoende gewaarborgd kan worden. Daarnaast dient voorkomen te worden dat [voornaam minderjarige] schade oploopt doordat zij zich hecht in het pleeggezin en de aanvaardbare termijn voor thuisplaatsing verstrijkt. De kinderrechter wijst daarom het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de Raad af.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2021 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. de Leeuw, als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 20 april 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.