Op 28 mei 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven betreffende een zorgmachtiging aansluitend op een zelfbindingsverklaring, zoals bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak werd behandeld naar aanleiding van een verzoekschrift van de officier van justitie, ingekomen op 26 mei 2021. Tijdens de mondelinge behandeling, die plaatsvond op dezelfde dag, zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de betrokkene, zijn advocaat, en enkele zorgverleners. De officier van justitie was niet aanwezig, omdat hij geen nadere toelichting op het verzoek nodig achtte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er op het moment van de beoordeling geen sprake was van ernstig nadeel, wat vereist is volgens artikel 4:1 lid 2 onder a jo. 5:17 lid 1 Wvggz. Hoewel er bezwaren van de betrokkene in het midden zijn gelaten, was het duidelijk dat de huidige zelfbindingsverklaring onvoldoende zekerheid bood en onrust veroorzaakte. Betrokkene en zijn behandelaren hebben afgesproken om in gesprek te gaan over een nieuwe zelfbindingsverklaring die concreter de zorgbehoeften beschrijft.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om zorgmachtiging afgewezen, met de mogelijkheid dat, indien het opstellen van een nieuwe zelfbindingsverklaring niet lukt, er alsnog een zorgmachtiging kan worden aangevraagd die overeenkomt met eerder afgegeven voorwaardelijke machtigingen. De beschikking is mondeling gegeven door rechter J.J. Klomp en schriftelijk uitgewerkt op 4 juni 2021.