ECLI:NL:RBROT:2021:5347

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
9198888
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over derdenbeslag en te late overbetekening in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Rotterdam, heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. R.E. Gout de Kreek, een kort geding aangespannen tegen Engie Nederland Retail B.V. Het geschil betreft een executiegeschil over een derdenbeslag dat door Engie is gelegd onder het UWV. Eiseres vordert de opheffing van dit beslag, stellende dat het beslag te laat is overbetekend, en dat er sprake is van misbruik van executiebevoegdheid. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overbetekening inderdaad niet binnen de wettelijke termijn heeft plaatsgevonden, maar dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij hierdoor in haar belangen is geschaad. Engie heeft betoogd dat zij een rechtmatige vordering heeft op eiseres uit hoofde van een eerder verstekvonnis en dat het opheffen van het beslag onredelijk zou zijn, omdat zij anders opnieuw beslag zou moeten leggen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen reden is om het beslag te vernietigen of op te heffen, omdat Engie een legitiem belang heeft bij de executie van het vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan. De vorderingen van eiseres zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9198888 \ VV EXPL 21-203
uitspraak: 9 juni 2021
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
gemachtigde: mr. R.E. Gout de Kreek, advocaat te Heenvliet,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Engie Nederland Retail B.V.,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde,
gemachtigde: B. Boos van de Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders te Groningen.
Partijen worden hierna [eiseres] en Engie genoemd.

1..Het procesverloop

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken
  • de dagvaarding met producties van 11 mei 2021;
  • de brief van Engie van 17 mei 2021, met producties ten behoeve van de mondelinge behandeling.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021, waarbij beide gemachtigden zijn verschenen. Partijen hebben aan het einde van de mondelinge behandeling verzocht de zaak aan te houden, om te trachten het geschil alsnog onderling te regelen. Bij faxbrief van 4 juni 2021 heeft Engie meegedeeld dat partijen hier niet in zijn geslaagd en heeft zij de kantonrechter verzicht vonnis te wijzen.
1.3.
De uitspraak van het vonnis is vervolgens door de kantonrechter bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Er wordt uitgegaan van de volgende feiten
2.1.
Op 29 maart 2021 heeft de deurwaarder op verzoek van Engie uit kracht van een executoriale titel, te weten een verstekvonnis dat de kantonrechter te Rotterdam op 12 augustus 2016 gewezen heeft in de procedure tussen Engie als eiseres en [eiseres] als gedaagde, executoriaal derdenbeslag gelegd onder het UWV.
2.2.
Op 15 april 2021 is het beslag overbetekend aan [eiseres].

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het gelegde beslag te vernietigen, dan wel het verzet tegen dit beslag gegrond te verklaren, het beslag op te heffen, althans de executie te schorsen totdat op het geschil in de bodemprocedure zal zijn beslist, met veroordeling van Engie in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiseres] (samengevat) het volgende ten grondslag.
Het derdenbeslag is vernietigbaar, omdat het te laat is overbetekend. Indien vernietiging niet plaatsvindt, dient het beslag te worden opgeheven of de executie daarvan te worden geschorst. [eiseres] is namelijk niet bekend met het vonnis van 12 augustus 2016 en zij wenst daartegen in verzet te komen. De kans is aannemelijk dat de vordering dan (gedeeltelijk) wordt afgewezen. Daarnaast heeft Engie geen belang bij gebruikmaking van haar executiebevoegdheid. Daar staan belangen van [eiseres] tegenover, namelijk dat door het beslag andere betalingsregelingen van [eiseres] in het gedrang komen en dat de deurwaarder geen rekening heeft gehouden met de toepasselijke beslagvrije voet.
3.3.
Engie heeft de vordering betwist en daartoe (kort gezegd) het volgende aangevoerd.
Engie heeft een vordering op [eiseres] uit hoofde van in 2015 geleverde energie. Bij verstekvonnis van 12 augustus 2016 is [eiseres] op vordering van Engie door de kantonrechter te Rotterdam veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 991,06, te vermeerderen met rente, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. Op 30 september 2016 is dit vonnis - niet in persoon - betekend aan [eiseres]. Vervolgens heeft Engie op 28 oktober 2016 ter zake van deze executoriale titel derdenbeslag laten leggen onder het UWV. Destijds heeft een eerste uitbetaling vanuit het derdenbeslag aan Engie plaatsgevonden. De executie is vervolgens gestaakt wegens deelname van [eiseres] aan een schuldenregeling en vervolgens toepasselijkheid van de WSNP. Beide regelingen zijn echter voortijdig beëindigd (door toedoen van [eiseres]). Per 29 maart 2021 heeft Engie daarom opnieuw derdenbeslag gelegd onder het UWV. Dit beslag is aanvankelijk op 8 april 2021 overbetekend (per abuis) aan de bewindvoerder. De overbetekening heeft vervolgens weliswaar te laat plaatsgevonden alsnog aan [eiseres] zelf, maar opheffing van het beslag is een onredelijke sanctie daarop, omdat Engie het beslag direct opnieuw zal leggen. Engie maakt geen misbruik van haar executiebevoegdheid, aangezien het gaat om executie van een vonnis dat inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Voldoende is gebleken dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Deze spoedeisendheid vloeit namelijk voort uit de aard van de vordering. Wanneer executoriaal beslag is gelegd terwijl het treffen van een dergelijke executiemaatregel volgens de geëxecuteerde misbruik van bevoegdheid oplevert, kan niet van hem worden gevergd dat hij de uitkomst van een eventuele bodemprocedure over de opheffing van dat beslag afwacht.
Vernietiging wegens te late overbetekening
4.2.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat het beslag vernietigbaar is, omdat het beslagexploot te laat is overbetekend. De voorzieningenrechter stelt wat dat betreft voorop dat op grond van artikel 475i Rv de executant (Engie) verplicht is om binnen acht dagen na het leggen van het beslag het beslagexploot aan de geëxecuteerde ([eiseres]) te doen betekenen, bij gebreke waarvan de voorzieningenrechter het beslag op vordering van de geëxecuteerde kan opheffen (en dus niet vernietigen zoals door [eiseres] gevorderd). Dit betreft een discretionaire bevoegdheid van de voorzieningenrechter, waarbij beoordeeld dient te worden of, gelet op de geschonden belangen van de schuldenaar enerzijds en de belangen van de schuldeiser bij handhaving van het beslag anderzijds, opheffing een redelijke sanctie is.
4.3.
Niet in geschil is dat de overbetekening van het beslagexploot aan [eiseres] niet binnen de in de wet gestelde termijn heeft plaatsgevonden. Het beslag is namelijk (na een foutieve overbetekening op 8 april 2021) uiteindelijk overbetekend op 15 april 2021, terwijl dit uiterlijk op 6 april 2021 had dienen plaats te vinden, dus ook de foutieve overbetekening aan de bewindvoerder op 8 april 2021, omdat het bewind inmiddels was opgeheven, heeft buiten de wettelijke termijn plaatsgevonden. [eiseres] heeft echter niet onderbouwd op welke manier zij in haar belangen is geschaad door de te late overbetekening. Engie heeft bovendien tijdens de zitting aangevoerd dat zij in geval van opheffing van het beslag direct opnieuw beslag zal laten leggen, nog voor de volgende uitkering door het UWV, zodat ook hierin geen belang van [eiseres] gevonden kan worden. Daartegenover staat het belang van Engie, namelijk het executeren van een executoriale titel uit 2016, waarop zij door met name omstandigheden aan de zijde van [eiseres], lange tijd heeft moeten wachten. Het opheffen en opnieuw laten leggen van dit beslag zou een kostenverhogende en (zoals hiervoor beschreven) zinledige exercitie zijn. In de te late overbetekening ziet de voorzieningenrechter daarom geen aanleiding om het beslag op te heffen of – zoals [eiseres] heeft gevorderd – te vernietigen.
Opheffing wegens misbruik executiebevoegdheid
4.4.
[eiseres] vordert naast de vernietiging van het beslag wegens de te late overbetekening, opheffing van het beslag wegens misbruik van executiebevoegdheid door Engie. Als hoofdregel heeft wat dat betreft te gelden dat de grosse van een in Nederland gewezen vonnis op grond van artikel 430 Rv ten uitvoer kan worden gelegd zodra deze is betekend aan de partij tegen wie de executie zich richt. Een in dat kader gelegd beslag kan door de voorzieningenrechter worden opgeheven, zo bepaalt artikel 438 lid 2 Rv. Voor opheffing van een executoriaal beslag bestaat echter slechts plaats in zeer uitzonderlijke gevallen aanleiding.
4.5.
De kantonrechter stelt in dat kader voorop dat de executoriale titel die ten grondslag ligt aan het derdenbeslag een verstekvonnis betreft dat in kracht van gewijsde is gegaan. Engie heeft immers onbetwist gesteld dat in 2016 reeds derdenbeslag is gelegd onder het UWV en dat destijds ten minste één uitbetaling aan Engie heeft plaatsgevonden. Met oog op artikel 143 lid 3 jo 144 sub b Rv is de verzettermijn, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, destijds dus ook gaan lopen, zodat het verstekvonnis (reeds geruime tijd geleden) in kracht van gewijsde is gegaan.
4.6.
Uit het arrest
‘Hotel-Restaurant De Zeester’van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2019:2026, r.o. 5.7.1.) blijkt dat als een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging betrekking heeft op een uitspraak waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat (zoals in dit geval) de rechterlijke beslissing in beginsel steeds ten uitvoer kan worden gelegd. De rechter kan de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen dan slechts beëindigen of schorsen, indien hij van oordeel is dat sprake is van misbruik van de executiebevoegdheid (artikel 3:13 BW). Daarvan kan volgens vaste rechtspraak sprake zijn als Engie, mede gelet op de belangen van [eiseres] die zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal onder meer het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van de na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.7.
[eiseres] heeft niet onderbouwd waaruit zou volgen dat Engie geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de executie van haar vordering. Het moge zo zijn dat door het gelegde beslag onder het UWV, juist in de maand waarin ook het vakantiegeld betaald wordt door het UWV aan [eiseres], de betalingsregelingen van [eiseres] met andere schuldeisers in de knel komen, zoals door [eiseres] aangevoerd, maar dit doet niets af aan het belang van Engie om een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan te executeren, zeker als bedacht wordt dat het vonnis al in 2016 in kracht van gewijsde is gegaan.
4.8.
[eiseres] heeft er verder nog op gewezen dat de beslagvrije voet onjuist is vastgesteld. Dit is door Engie betwist en daarna niet nader onderbouwd door [eiseres]. Bovendien kan dit weliswaar leiden tot aanpassing van het gelegde beslag, maar (in beginsel) niet tot opheffing daarvan.
Conclusie
4.9.
De kantonrechter concludeert dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er grond is voor vernietiging, opheffing, dan wel schorsing van het gelegde derdenbeslag. De vorderingen van [eiseres] worden daarom afgewezen.
Proceskosten
4.10.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiseres] veroordeeld in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Engie worden vastgesteld op € 498,- aan salaris voor haar gemachtigde.

5..De beslissing

De kantonrechter:
rechtdoende in kort geding:
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Engie vastgesteld op € 498,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33394