In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een jeugdzorgkwestie betreffende de minderjarigen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had op 19 maart 2021 met spoed verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen, die in een gezinshuis verbleven. De kinderrechter heeft de zaak mondeling behandeld met gesloten deuren, waarbij zowel de ouders als vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De ouders, die in 2011 getrouwd zijn, hebben gezamenlijk gezag over de kinderen, maar de vader was op het moment van de voorlopige voogdij gedetineerd in Griekenland, wat het uitoefenen van gezag bemoeilijkte.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de voorlopige voogdij niet langer geschikt is, nu beide ouders weer in staat zijn om gezamenlijk gezag uit te oefenen. De kinderrechter heeft het ouderlijk gezag hersteld en de voorlopige voogdij beëindigd. Tevens is er een voorlopige ondertoezichtstelling opgelegd voor de duur van drie maanden, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen en hun gedragsproblematiek. De kinderrechter heeft ook een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor zes weken, om de veiligheid en continuïteit van de kinderen te waarborgen. De Raad en de GI zijn verzocht om tijdig rapportages aan te leveren over de voortgang en de situatie van de kinderen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met een vervolgdatum voor de behandeling van de zaak.