ECLI:NL:RBROT:2021:5433

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
C/10/615376 / JE RK 21-712 (OTS afw muhp)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek en veiligheidsrisico's

In deze zaak heeft de kinderrechter op 29 april 2021 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen en de afwijzing van een machtiging tot uithuisplaatsing. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling van de kinderen voor een periode van negen maanden en om de verlenging van de uithuisplaatsing van twee van de kinderen voor zes weken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, onder andere door een belaste voorgeschiedenis en signalen van trauma. De vader van de kinderen is in hechtenis vanwege verdenkingen van deelname aan een terroristische organisatie, wat bijdraagt aan de onzekere situatie van de moeder en de kinderen.

De kinderrechter heeft de moeder, die de Nederlandse taal niet goed beheerst, bijgestaan door een beëdigde tolk tijdens de mondelinge behandeling. De moeder verzet zich tegen de verzoeken van de Raad en stelt dat zij openstaat voor hulpverlening, maar dat er een taalbarrière is die communicatie met hulpverleners bemoeilijkt. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat, hoewel er zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de moeder, er onvoldoende bewijs is dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling goedgekeurd, maar de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie voldoende gewaarborgd kan worden met de inzet van de GI als regievoerder.

De kinderrechter heeft benadrukt dat de moeder zich moet inzetten voor de hulpverlening om de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen weg te nemen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/615376 / JE RK 21-712
Datum uitspraak: 29 april 2021

Beschikking ondertoezichtstelling en afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2013 op een onbekende plaats, hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2] ,
geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2014 op een onbekende plaats, hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] ,
[naam minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2017 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ), hierna te noemen [voornaam minderjarige 3] ,
[naam minderjarige 4] ,
geboren op [geboortedatum minderjarige 4] 2018 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ), hierna te noemen [voornaam minderjarige 4] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

mw. [naam moeder] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,
advocaat: mr. G.H. Amstelveen, te Capelle aan den IJssel,

dhr. [naam vader] ,

hierna te noemen: de vader, verblijvende in de P.I. te Vught,

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Dordrecht,

gevestigd te Dordrecht, hierna te noemen: de GI.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 25 maart 2021 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 26 april 2021, ingekomen bij de griffie op 26 april 2021;
- de briefrapportage met bijlagen van de GI van 26 april 2021, ingekomen bij de griffie op 26 april 2021.
Op 29 april 2021 heeft de kinderrechter de zaak mondeling behandeld met gesloten deuren.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. G.H. Amstelveen;
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] en mw. [naam vertegenwoordigster 3] .
Opgeroepen en na afmelding niet verschenen is de vader.
Aangezien de moeder de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de
Arabische taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van
dhr. [naam tolk] , tolk in de Arabische taal. De kinderrechter heeft de tolk beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

De feiten

Het gezag over [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] is bij beschikking van 25 maart 2021 hersteld en bij deze beschikking zijn [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] voorlopig onder toezicht gesteld tot 25 juni 2021. De kinderrechter heeft ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 25 maart 2021 tot 6 mei 2021. De voorlopige voogdij over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] is verlopen op 22 april 2021.
Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] verblijven met de moeder in de gezinsopname van Horizon te Harreveld.

Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] voor de duur van negen maanden. Ook wordt de verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verzocht voor de duur van zes weken. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De Raad handhaaft het verzoek en licht het als volgt toe. [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] hebben weinig stabiliteit, rust en veiligheid gekend. De kinderen zijn blootgesteld aan veel wisselingen in hun verblijfplaats en van beschikbare ouder. Ook zijn zij onderling gescheiden geweest. Alle kinderen staan bloot aan chronische stress en onzekerheid. Hoewel er zorgen zijn over de verdenking van deelname aan een terroristische organisatie die er zijn ten aanzien van de vader, heeft de politie hieromtrent geen zorgen ten aanzien van de moeder. Bij de vorige behandeling is ook al aan de orde geweest dat de betrokken raadsonderzoekers en de GI van mening verschillen over de noodzakelijke beschermingsmaatregelen. Tot op directieniveau is over deze zaak gesproken, want de verdenking van terrorisme die in deze zaak speelt, maakt het een gevoelige zaak en ook ingewikkeld om niet het onderzoek dienaangaande af te wachten. De Raad merkt desalniettemin op dat de positieve kanten van de moeder gezien worden en dat de Raad geen moeite heeft gehad met het maken van contact met de moeder. Verder is de Raad van mening dat het niet in het belang van de kinderen is om [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te scheiden van [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] of de kinderen te scheiden van hun moeder.
Het verzoek om een machtiging uithuisplaatsing is dan ook beperkt van duur.

Het standpunt van de GI

De GI stemt in met het verzoek van de Raad. De GI heeft forse zorgen, meer dan verwoord door de raadsonderzoeker. Alle kinderen worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Bij [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] is er sprake van trauma, hechtingsproblematiek en chronische stress. Daarnaast heeft [voornaam minderjarige 1] moeite met het accepteren van gezag van de moeder. Er zijn zorgen over de structuur en regels die de moeder biedt. De kinderen hebben een traumasensitief opvoedklimaat nodig. Het is het wenselijk dat de GI een regiehouder is voor het hele gezin.
De GI wenst te benadrukken dat het niet de intentie is om de moeder en de kinderen, of de kinderen onderling, van elkaar te scheiden omdat dit een traumatische ervaring voor het gezin zal zijn. Daarom verblijven alle kinderen nu samen met de moeder op vrijwillige basis in de gezinsopname van Horizon. Het is van belang dat deze gezinsopname verlengd wordt.
De kinderen hebben vanwege hun hechtingsproblematiek een opvoeder nodig die direct op de kinderen kan reageren. Hiertoe is de moeder niet altijd in staat gebleken. De draagkracht van de moeder is onvoldoende en er zijn zorgen over de wijze waarop de moeder haar aandacht verdeelt. De moeder heeft soms rust nodig, waarbij de medewerkers van Horizon de kinderen opvangen. Het is niet mogelijk een dergelijke 24-uursbegeleiding in haar woning in Sliedrecht te bieden. Verder is het noodzakelijk dat het Landelijk Steunpunt Extremisme (hierna: LSE) het onderzoek naar de duiding van de overtuigingen van de moeder kan afronden. Het eerste gesprek met LSE heeft pas op 26 april plaatsgevonden, nadat het meerdere keren niet gelukt is om met de moeder in contact te komen. Ook zal Infant Mental Health (hierna: IMH) zich richten op herstel van het vertrouwen in de relatie tussen de moeder en de kinderen. Het stabiliseren van de vertrouwensband is noodzakelijk alvorens wordt gekeken naar de hechting. Daarnaast hoopt de GI tijdens de komende periode in de gezinsopname meer inzicht te krijgen in de hulpvraag van de moeder.
Omdat de moeder niet langer instemt met de plaatsing is er een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. De moeder werkt onvoldoende mee aan de geboden hulpverlening en waardoor de hulpverlening stagneert. De moeder komt belafspraken niet na, geeft herhaaldelijk aan dat ze niet bij Horizon wil verblijven en formuleert geen concrete hulpvragen. Hierdoor kan Horizon op dit moment slechts kan observeren en geen begeleiding aan het gezin bieden. Ook is er sprake van een taalbarrière. Daarnaast is het de afgelopen periode in de gezinsopname niet gelukt om het onderzoek naar duiding af te ronden. In de normale situatie duurt een gezinsopname bij Horizon drie maanden, maar de GI staat achter een verlenging voor de duur van zes weken als bij de evaluatie blijkt dat er voldoende zicht is om passende hulp in Sliedrecht te starten.

Het standpunt van de moeder

De moeder verzet zich, mede bij monde van haar advocaat, tegen het verzoek van de Raad. De moeder vindt het lastig zichzelf te verdedigen, nu er maar weinig informatie voor haar vertaald wordt. De moeder krijgt geen hulp aangeboden bij Horizon als zij hierom vraagt, bijvoorbeeld bij het bezoeken van de vader. De moeder betwist dat zij niet open zou staan voor hulpverlening. Uit het Raadsrapport blijkt niet dat de moeder hulpverlening afwijst en ook uit een Whatsappgesprek met een hulpverlener blijkt dat de moeder toestemming geeft voor hulpverlening. Daarnaast is er een taalbarrière tussen haar en de hulpverlenende instanties, wat tot ruis in de communicatie met de hulpverlening leidt. De moeder voelt zich gevangen in de gezinsopname, omdat zij niets kan doen met de kinderen en geen hulpverlening ontvangt.
De moeder ziet in dat er onderzoek nodig is naar de zorgen rondom de kinderen, maar begrijpt niet waarom dit niet mogelijk is in de thuissituatie. De moeder heeft lang genoeg bij Horizon verbleven voor de instanties om de benodigde informatie te verzamelen. Verder heeft de moeder niets te maken met terrorisme en bezit de moeder volgens de tussenevaluatie van Horizon voldoende pedagogische vaardigheden. De moeder wenst ambulante hulpverlening voor alle kinderen te ontvangen terwijl zij met de kinderen verblijft in haar woning in Sliedrecht. Op die manier kunnen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar school zonder dat de kinderen van elkaar gescheiden worden. De moeder wenst een kans om te laten zien dat zij voor haar kinderen kan zorgen. Wanneer er een machtiging uithuisplaatsing voor de jongste kinderen wordt uitgesproken, wordt zij feitelijk gedwongen om met haar oudste kinderen bij Horizon te verblijven om te voorkomen dat het gezin weer gescheiden wordt.
De moeder verzoekt om afwijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en om afwijzing van het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] . De moeder verzet zich niet tegen het verzoek tot ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] .

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. De kinderen hebben een belaste voorgeschiedenis. Zij vertonen signalen van trauma, zoals nachtelijke onrust, gedragsproblematiek en niet gescheiden kunnen worden van moeder. Daarnaast leidt de huidige situatie ook tot ontwikkelingsbedreigingen. De vader wordt verdacht van deelname aan een terroristische organisatie en verblijft hiervoor in hechtenis. Ondanks dat de moeder iedere verdenking hieromtrent verwerpt, betekent dit dat de verblijfssituatie van de moeder en de kinderen onzeker is. Het is van belang dat [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] passende hulp ontvangen om deze ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen. Er is hulpverlening noodzakelijk op een groot aantal leefgebieden: trauma, hechting, school, ondersteuning in het verkrijgen van een verblijfsstatus en de vraag hoe er omgegaan dient te worden met de verdenking die er tegen de vader is. Hierbij bestaat de mogelijkheid dat [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] niet allemaal hetzelfde nodig hebben. Nu is de vraag aan de orde of de moeder zelfstandig in staat is de noodzakelijke hulpverlening te accepteren. De kinderrechter stelt voorop dat hij begrip heeft voor de emotie van de moeder. De kinderrechter constateert tegelijkertijd dat de moeder telkens zegt dat zij de hulpverlening wil accepteren, maar dat zij voortdurend zegt niet aan een deel van de hulpverlening mee te willen werken of dat zij feitelijk niet beschikbaar is voor de hulpverlening. De kinderrechter stelt daarmee vast dat de moeder voortdurend ambivalent is richting de hulpverlening. Mede gezien de verscheidenheid aan hulpverlening die noodzakelijk is, maakt dat de kinderrechter betwijfelt of de moeder in staat zal zijn alle hulpverlening te accepteren. De kinderrechter is van oordeel dat het noodzakelijk is voor [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] dat de GI regie voert over de in te zetten hulpverlening. Vanwege de complexiteit van de situatie, de verschillende vormen van noodzakelijke hulpverlening en het verloop van de strafrechtelijke procedure van de vader en het duidingsonderzoek bij de moeder, acht de kinderrechter de duur van de ondertoezichtstelling passend. De kinderrechter zal daarom [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] onder toezicht stellen voor de duur van negen maanden.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat
de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] niet noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). Allereerst constateert de kinderrechter dat het verzoek tot de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] leidt tot een situatie waarbij de moeder gedwongen wordt met alle vier de kinderen in Horizon te verblijven om te voorkomen dat de kinderen van elkaar of (deels) van de moeder worden gescheiden. Voorts stelt de kinderrechter vast dat het verzoek van de Raad voornamelijk gebaseerd op de stelling dat voor de duiding van de ideologische overtuigingen van de moeder, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , een uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] noodzakelijk is. De kinderrechter acht onvoldoende onderbouwd waarom een onderzoek naar de duiding niet in de thuissituatie mogelijk is. Daarnaast heeft de GI gewezen op de opvoedvaardigheden van de moeder en de mogelijke hechtingsproblematiek bij de kinderen. De kinderrechter acht ook onvoldoende onderbouwd waarom deze zorgen een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk maken en er geen hulp in de thuissituatie ingezet kan worden. Des te meer nu onbetwist is dat er in de verzochte periode tot uithuisplaatsing geen sprake zal zijn van een afgerond behandeltraject binnen Horizon. Hoewel er zorgen zijn over de hechting en de draagkracht van de moeder, constateert de kinderrechter ook dat verschillende hulpverleners aangeven dat er geen directe zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de moeder. Zij wordt beschreven als een liefhebbende, zorgzame moeder en er zijn geen signalen van directe onveiligheid. De GI zal betrokken zijn als regievoerder in het gezin en zal de noodzakelijke en passende hulpverlening inzetten. De kinderrechter is van oordeel dat daarmee de veiligheid van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] in de thuissituatie voldoende gewaarborgd wordt. De kinderrechter wijst daarom het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing van de Raad af.
Voorts overweegt de kinderrechter het volgende. De kinderrechter is van oordeel dat er op dit moment een zeer zorgelijke situatie voor [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] bestaat. De moeder zal niet in staat zijn om deze situatie zonder hulp op te lossen en de moeder moet dit ook niet willen. De kinderrechter acht het noodzakelijk dat er passende hulpverlening wordt ingezet. De kinderrechter wenst de moeder mee te geven dat de noodzaak voor een uithuisplaatsing naar voren kan komen, als blijkt dat de moeder hulpverlening stelselmatig afhoudt. Het is dus van belang dat de moeder zich inzet om de hulpverlening te accepteren en zo in samenwerking met de GI en de hulpverlening de ontwikkelingsbedreiging van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] weg te nemen.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond met ingang van 29 april 2021 tot 29 januari 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2021 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. de Leeuw, als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 27 mei 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.