Op 12 april 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de echtscheiding van een echtpaar, gehuwd op 29 december 2008 te Ridderkerk. De vrouw verzocht om de echtscheiding en stelde dat het huwelijk duurzaam was ontwricht. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot echtscheiding, als niet weersproken en op de wet gegrond, werd toegewezen. Tevens verzocht de vrouw om het gezag over de minderjarige kinderen na de echtscheiding alleen aan haar toe te kennen. De man voerde gemotiveerd verweer, maar de rechtbank oordeelde dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders. Daarom werd het gezamenlijk gezag beëindigd en werd het gezag aan de vrouw toegewezen.
Daarnaast verzocht de raad voor de kinderbescherming om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de duur van twaalf maanden, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er op dat moment geen sprake was van een zodanig ernstige ontwikkelingsbedreiging dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk was. De vrouw verzocht ook om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar te bepalen, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de juridische grondslag verviel door de toewijzing van het eenhoofdig gezag.
De man verzocht om een zorgregeling, maar dit verzoek werd eveneens afgewezen, omdat omgang met de man in strijd was met de zwaarwegende belangen van de minderjarigen. De rechtbank stelde vast dat de man niet in staat was om een stabiele opvoedomgeving te creëren en dat de minderjarigen ernstige bezwaren tegen omgang met hem hadden. Tot slot werd de man verplicht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen te betalen, vastgesteld op € 76,- per maand per kind. De rechtbank gelastte de wijze van verdeling van de gemeenschap van goederen zoals door de vrouw voorgesteld, en compenseerde de proceskosten zodat iedere partij de eigen kosten draagt.