ECLI:NL:RBROT:2021:5528

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
ROT-19_03587
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek waterpeil Vliet door hoogheemraadschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Eiser had een handhavingsverzoek ingediend om het waterpeil van de Vliet te verlagen naar -3,33 m NAP, de peilschaal opnieuw op de juiste hoogte te plaatsen en de afsluiter op de inlaat aan te passen zodat deze weer de capaciteit van de oude inlaat van 420 m3/h zou hebben. Het hoogheemraadschap had eerder het verzoek van eiser afgewezen, met als argument dat het waterpeil gemiddeld een paar centimeter lager staat dan het streefpeil en dat deze afwijking binnen de beheermarge valt. De rechtbank oordeelde dat het hoogheemraadschap voldoende zorg heeft betracht voor het waterpeil en dat de afwijkingen van het peil aanvaardbaar zijn. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een overtreding en dat verweerder niet bevoegd was om handhavend op te treden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/3587

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

en

dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard, verweerder,

gemachtigde: mr. D.T.G.H. Wilbers.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om
het waterpeil van de Vliet te verlagen naar -3,33 m NAP (zijnde het waterpeil conform het peilbesluit), de peilschaal opnieuw op juiste hoogte te plaatsen en de afsluiter op de inlaat zodanig aan te passen dat deze weer de capaciteit van de oude inlaat heeft (420 m3/h), afgewezen.
Bij besluit van 4 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en het primaire besluit onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2021. Eiser is verschenen, Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door
mr. E. Smits, mr. A.S. van der Sluys en [naam].

Overwegingen

1. Artikel 5.2 van de Waterwet luidt als volgt.
1. Een beheerder is verplicht voor daartoe aan te wijzen oppervlaktewater- of grondwaterlichamen onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast te stellen.
2. In een peilbesluit worden waterstanden of bandbreedten waarbinnen waterstanden kunnen variëren vastgesteld, die gedurende daarbij aangegeven perioden zoveel mogelijk worden gehandhaafd.
3. De aanwijzing vindt plaats bij of krachtens algemene maatregel van bestuur dan wel bij of krachtens provinciale verordening voor zover het betreft rijkswateren onderscheidenlijk regionale wateren. Bij de maatregel of de verordening kunnen ten aanzien van rijkswateren onderscheidenlijk regionale wateren nadere regels worden gesteld met betrekking tot het peilbesluit.
2. Bij peilbesluit van 23 april 2008 (hierna: het Peilbesluit), goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland, is het oppervlaktewaterpeil voor de polder Prins Alexander en de Eendragtspolder vastgesteld voor het peilgebied GPG -384 op -3,33 m NAP. Peilvak GPG -384 gaat enkel over het waterpeil van het water in de Vliet. De Vliet is gelegen ten oosten van de Nessepolder. Via de Rotte wordt er water de Vliet in gelaten.
3. Bij het primaire besluit merkt verweerder op dat voor het water in de Vliet een peil is vastgesteld van -3,33 m NAP en dat uit de gegevens van verweerder blijkt dat dit peil wordt gevoerd. Het gaat hier om een vast streefpeil. Dit betekent dat het peilbeheer erop is gericht gedurende het hele jaar te streven naar een constant peil met zo min mogelijk fluctuatie. Het peilgebied wordt op peil gehouden door een vast kunstwerk. Weers-omstandigheden veroorzaken fluctuaties in het waterpeil. Droge weersomstandigheden vragen om meer inlaatwater, waardoor het waterpeil in de Vliet hoger is dan het streefpeil. Lagere waterstanden dan de -3,33 m NAP zijn mogelijk omdat de Vliet ook zelf water verliest (afstroom naar de omgeving en verdamping).
Verweerder stelt regelmatig te controleren of de inlaat vanuit de Rotte richting de Vliet voldoende water inlaat. Het hoogheemraadschap streeft ernaar om niet te veel water in te laten, omdat het overtollige inlaatwater ook weer uitgemalen moet worden. Om het beheer goed te kunnen uitvoeren heeft het hoogheemraadschap een meetnet / monitoringssysteem voor waterstanden, waar in principe wekelijks de gegevens van de peilschalen worden ingemeten en opgeslagen. Daaruit volgt dat de maximale afwijking over een periode van ongeveer 5 maanden maximaal 6 cm is ten aanzien van het peil van -3,33 m NAP. Deze geringe fluctuaties (minder dan 2%) acht verweerder aanvaardbaar en nopen niet tot handhavend optreden.
Verweerder stelt daarnaast dat de peilschaal op 30 januari 2018 is geplaatst. De peilschaal is niet geplaatst op de Waco duiker omdat daar onvoldoende ruimte was. Bovendien heeft deze duiker een schuine kant waar geen bevestigingsmateriaal aan bevestigd kan worden. Er is een hoogtemerk HM 122 aangebracht op de Waco duiker welke onderheid is en deze wordt gebruikt als referentie voor de peilschaal. De peilschaal is door [naam bedrijf 1] exact op hoogte gezet.
Verder stelt verweerder dat conform afspraak de inlaat met bouten staat begrensd op de oude capaciteit van de 420 m3/h. De afsluiter is zo vergrendeld dat de volledige inlaatcapaciteit van 1800 m3/h niet gehaald kan worden. De door eiser beweerde hogere waterstand van 12 cm is door verweerder niet waargenomen. Er bestaat volgens verweerder geen aanleiding om te stellen dat het hoogheemraadschap "al enige tijd" niet het juiste waterpeil in de Vliet voert. Daarom wijst verweerder het verzoek tot handhaving af.
4. Wat betreft de handhaving van het streefpeil in de Vliet stelt verweerder in het bestreden besluit dat het peil van de Vliet gemiddeld een paar centimeter lager staat dan het streefpeil. Dit is volgens verweerder een afwijking van geringe aard binnen de beheermarge zoals vermeld in het peilbesluit. Daarnaast is het gemiddelde lagere waterpeil iets dat zich de laatste tijd manifesteert en is het een gevolg van veranderde omstandigheden. De beperkte afwijking in combinatie met het tijdelijk karakter ervan maakt dat het lagere peil geen consequenties van betekenis heeft voor het waterbeheer en de omgeving. Daar komt bij dat het hoogheemraadschap voorlopig bewust stuurt op een peil dat eerder enkele centimeters onder het streefpeil ligt dan daarboven ter voorkoming of beperking van het risico op wateroverlast.
Verweerder wijst er verder op dat inmiddels een nieuw peilbesluit voor het waterpeil in de Vliet in procedure is. Het ontwerpbesluit hiervoor heeft ter inzage gelegen tot en met 19 mei 2019. Er zijn geen zienswijzen ontvangen. In het nieuwe besluit wordt het geldende streefpeil niet gewijzigd, omdat dit redelijk aansluit bij het praktijkpeil. Verder wordt de peilscheiding langs de Vlietkade in de nabije toekomst verhoogd en zal na realisering van die verhoging de stuw met enkele centimeters worden opgehoogd. Dat maakt het mogelijk een hoger waterpeil te voeren en nog dichter aan te sluiten op het streefpeil voor de Vliet. De voorbereiding van deze werkzaamheden is volop gaande.
Ter zake van de peilschaal merkt verweerder op dat de hoogte van de peilschaal en de stuw op verzoek van de bezwaarschriftencommissie is gemeten. Gebleken is dat de peilschaal op de juiste hoogte staat maar dat de stuw 11 cm lager ligt dan de aanleghoogte. Zoals hiervoor gesteld wordt de stuw opgehoogd na verhoging van de peilscheiding.
Wat betreft de afsluiter van de inlaat stelt verweerder dat eveneens op verzoek van de bezwaarschriftencommissie de ingestelde capaciteit van de inlaat is gemeten. Uit de meting volgt dat onder de afgesproken waarde van 420 m3/h wordt gebleven zodat de vergrendeling van de inlaat dus voldoet aan de beloofde maximale capaciteit van de oude inlaat (420 m3/h). Er bestaat voor verweerder dan ook geen reden om handhavend op te treden.
5.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte stelt dat het geldende peilbesluit een streefpeil voor de Vliet betreft. De Vliet heeft immers een vast peil. Een streefpeil wordt toegekend aan wateren die niet zijn aangewezen in een provinciale verordening krachtens de Waterwet. Er wordt hier ten onrechte geopperd dat men er slechts naar hoeft te streven om dit peil aan te houden.
Eiser merkt in dit verband nog op dat in het ontwerp-peilbesluit van 2008 de Vliet als "toevoersloot" op -3.90 m NAP stond vermeld. Op zijn zienswijze kreeg hij bericht wat er gewijzigd was in het ontwerp, maar over de verhoging van -3.90 naar -3.33 m werd gezwegen. Verder stelt eiser dat, hoewel bij een peilbesluit alle belangen bij de besluitvorming meegewogen moeten worden, er nagelaten is om zijn belangen te inventariseren. De relevantie van het deelgemeentelijk waterplan (DGWPL) wordt door verweerder als zodanig ontkend, terwijl dit de bepalende factor is in dit peilgebied. Dit had dus meegewogen moeten worden in het nieuwe peilbesluit.
Verweerder heeft verder de rechtbank (zie de uitspraak in AWB 12/1032, ro 6.4) weten te overtuigen dat het DGWPL slechts een visiedocument zou zijn. Gezien de vele verwijzingen naar dit volledig uitgewerkte en in uitvoering zijnde plan acht eiser de conclusie gerechtvaardigd dat het een plan in uitvoering is en dat besluiten naar aanwijzing van dit plan genomen moeten worden. Dit plan dient derhalve meegenomen te worden in de besluitvorming van het peilbesluit. Volgens het DGWPL heeft verweerder opgegeven dat er vanuit de inlaat 420 m3/h wordt ingelaten.
In dat verband merkt eiser verder nog op dat verweerder ontkent dat het Vlietpeil ooit op
-3.90 m NAP heeft gestaan. Na raadpleging van de leggers van 1988 en 1984 stelt verweerder dat in de legger van 1984 het peil van de Vliet onjuist vermeld staat als -3.90 m NAP. De rechtbank heeft in de uitspraak over de inlaat overwogen hier niet aan te twijfelen, maar de rechtbank wordt echter een rad voor ogen gedraaid. Eiser stelt hierdoor de dupe te zijn en schade te leiden. Volgens eiser staat er voor de rechtbank niets aan in de weg hierop terug te komen.
5.2.
Eiser merkt verder op dat de Vliet van oorsprong als open water achter [adres] doorliep langs de Wollefoppenweg naar Ommoord en bij [adres] links af langs de Huismanskade. Op enig moment is de zijtak naar de Huismanskade afgedamd en ontstond de Vlietkade. Tot 1970 liep een stuk van achter [adres] tot aan de school door een buisleiding. Eind 1970 is een houten damwand geplaatst en een buis ingegraven naar de Wollefoppenweg om spoelwater naar Capelle a/d IJssel te brengen. Hierbij is men kennelijk vergeten de buisleiding richting school aan te sluiten waardoor de houten heipalen droog kwamen te staan en funderingsherstel nodig was. In 1987 is deze buisleiding alsnog aangesloten maar zodanig dat deze te weinig water kreeg. Als oplossing heeft men een stuw geplaatst en het water 60 cm hoger gezet zodat er voldoende water naar de school stroomde en verder door naar de overstort naar Ommoord. Voor de aanleg van de stuw is destijds geen vergunning afgegeven. De stuw is uiteindelijk wel opgetekend in de legger op -3.32 m NAP. Voordat de stuw werd aangelegd was het peil wel degelijk -3.90 m NAP.
5.3.
Het waterpeil in de Vliet wordt volgens eiser bepaald door twee factoren te weten: de stuwhoogte en de hoeveelheid aangevoerd water. Dat wil zeggen, hoe ver de afsluiter openstaat. Op de zitting over de inlaat is afgesproken dat de nieuwe afsluiter niet verder open wordt gezet dan in de oude situatie: dus het waterpeil 1 cm onder de stuw. Metingen geven echter aan dat het peil 10 cm boven de stuw staat, hetgeen betekent dat er veel te veel water ingelaten wordt.
Formeel (volgens het peilbesluit) is het peil van de Vliet -3.33 m NAP en bevindt de stuw zich volgens de legger op -3.32 m. Dat wil dus zeggen dat het waterpeil 1 cm onder de stuw staat. Uit de door eiser overgelegde foto blijkt volgens eiser klip en klaar dat het water er 10 cm overheen loopt. Dit betekent dat er dus 11 cm teveel water wordt ingelaten. Uit de beoordeling van de bezwaargronden is gebleken dat de overloopregel van de stuw 11 cm lager ligt. Daardoor valt het op de peilschaal niet op dat er meer dan 2x teveel water ingelaten wordt. Dit geeft schade in de vorm van erosie van bodem en oevers waardoor de Vliet veel te breed wordt. Tevens is hiermee de stroomsnelheid veel te hoog. Normaliter stijgt het waterpeil als er teveel water ingelaten wordt, maar hier verlaagt het hoogheemraadschap de stuw met als gevolg dat het niet opvalt dat er teveel water ingelaten wordt.
De 10 cm opstuwing over de stuw wordt veroorzaakt door teveel water in te laten. Bij een stuw breedte van 2.33 m geeft dat een waterhoeveelheid van 510 m3/h. Met de 420 m3/h die door de buisleidingen met de afsluiters van 1987 en 1994 wordt doorgevoerd en voor de stuw weggeleid, maakt dat er in totaal 510 + 420 = 930 m3/h door de nieuwe inlaat aangevoerd wordt. Terwijl de rechtbank bezworen is dat er niet meer dan in de oude (420 m3/h) situatie ingelaten zou worden.
In het bestreden besluit wordt gesteld dat de langs de Vliet gelegen peilscheiding verhoogd wordt en dat die verhoging het mogelijk zal maken om een hoger peil te voeren. Dit terwijl verweerder bij de Afdeling aanvoert dat de peilscheiding slechts als onderhoud opgehoogd wordt. Hier wordt echter klip en klaar duidelijk dat het is om een hoger peil te kunnen voeren zodat er in strijd met de gemaakte afspraken grotere hoeveelheden water ingelaten kunnen worden.
5.4.
Door de watertoevoer naar de school/Ommoord te laat te herstellen na aanleg van de leiding in 1971, heeft de school zijn fundering moeten herstellen. Er wordt volgens eiser veel geld weggegooid omdat men een fout uit het verleden niet wil herstellen. Er zal daar toch iets moeten gebeuren (grotere buis) om voldoende water richting Ommoord en overige wijken te krijgen. Het vasthouden aan de illegale stuw heeft geen nut.
Eiser eist handhaving van het peil in de Vliet en hij wenst dat de hoogte van de stuw en de afsluiter zo ingesteld worden dat het waterpeil 1 cm onder de overloopregel van de stuw staat, conform de geldende juridische situatie. Voorts wenst hij dat het DGWPL als uitvoerend plan blijft gelden.
6. De rechtbank overweegt dat in dit geschil het verzoek (om handhaving) van eiser aan verweerder voorligt om:
1) het waterpeil van de Vliet te verlagen naar -3,33 m NAP (zijnde het waterpeil conform het peilbesluit);
2) de peilschaal opnieuw op juiste hoogte te plaatsen; en
3) de afsluiter op de inlaat zodanig aan te passen dat deze weer de capaciteit van de oude inlaat heeft (420 m3/h).
Beoordeeld dient te worden of sprake is van een overtreding op grond waarvan verweerder bevoegd is handhavend op te treden.
Gelet hierop komt de rechtbank in dit kader niet toe aan de beoordeling van al hetgeen eiser heeft aangevoerd over de procedure inzake de totstandkoming van het peilbesluit, het al dan niet terecht meenemen van het DGWPL bij de vaststelling van het peilbesluit, de vraag of verweerder al dan niet terecht stelt dat het waterpeil ter plaatse nimmer -3.90 m NAP is geweest, het eventueel onjuist vermelden van het waterpeil in de legger en de mogelijke fouten die in het verleden (eind 1970) door verweerder zijn gemaakt en de aanwezigheid van een illegale stuw. Evenmin komt de rechtbank er in het licht van het voornoemde verzoek aan toe of zij op haar eerdere uitspraken dient terug te komen.
6.1.
De rechtbank is met eiser van oordeel dat er in het Peilbesluit ter plaatse in de Vliet een vast peil is voorgeschreven. De in het peilbesluit vastgestelde waterstanden leveren voor verweerder een inspanningsverplichting op, hetgeen betekent dat de vastgestelde peilen zoveel mogelijk moeten worden gehandhaafd. Omdat het onvermijdelijk is dat zich tijdelijk afwijkingen van het waterpeil voordoen in verband met wisselende weersomstandigheden heeft het hoogheemraadschap de beheermarge als zodanig in de toelichting van het peilbesluit beschreven.
In de toelichting op het Peilbesluit is daarover onder meer het volgende bepaald:
“In het peilbesluit worden de na te streven peilen per peilgebied vastgelegd. Dit zijn streefpeilen. Het streefpeil is een vastgesteld peil dat men nastreeft. Het is een peil dat gemiddeld zo goed mogelijk moet worden benaderd. Bij een streefpeil is er sprake van een beheersmarge. De beheersmarge is de onvermijdelijke, tijdelijke afwijking van het streefpeil die optreedt door natuurlijke verschijnselen en ingrepen die nodig zijn om het streefpeil te handhaven. Er is een aantal oorzaken te benoemen ten gevolge waarvan waterpeilen tijdelijk kunnen afwijken van de vigerende streefpeilen:
Bemaling (….) Wind (…..) Neerslagverwachting (…).”
In deze toelichting heeft het hoogheemraadschap duidelijk gemaakt op welke wijze het zijn peilbeheer voert. Daarbij komt hem een ruime mate van beleidsvrijheid toe. Hoewel eiser van mening is dat het peil ter plaatse goed in te regelen is acht de rechtbank, rekening houdend met de voornoemde toelichting, het beleid van verweerder om een beheermarge van +/-5 centimeter bij een hoofdwatergang te hanteren geenszins onredelijk.
Het hoogheemraadschap maakt als peilbeheerder gebruik van gegevens over het watersysteem die door monitoring worden verkregen om het in het peilbesluit vastgestelde peil zoveel mogelijk te handhaven met behulp van de inlaat, de stuwen en het gemaal. Vanwege de genoemde fluctuaties opereert verweerder zoveel mogelijk rondom het peil van -3,33 m NAP en stelt hij het waterpeil regelmatig te controleren. Zo hebben er gedurende de periode 6 februari 2018 tot 25 oktober 2018 in totaal 42 metingen plaatsgevonden. Daarbij is vijf keer een lichte overschrijding van +/-5 centimeter gemeten en was het gemiddelde peil -3,35 m NAP. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een afwijking van geringe aard binnen de beheermarge zoals vermeld in (de toelichting van) het Peilbesluit. Afwijkingen van een dergelijke omvang acht de rechtbank aanvaardbaar en nopen niet tot handhavend optreden. Naar het oordeel van de rechtbank vormt het vorenstaande geen aanwijzing dat het hoogheemraadschap onvoldoende zorg ten aanzien van het waterpeil betracht. Verweerder heeft in dit verband terecht van handhaving afgezien.
6.2.
Met een peilschaal wordt de stand van het water gemeten. Ter zake van de (juiste) hoogte van de onderhavige peilschaal overweegt de rechtbank dat het hoogheemraadschap de peilschaal op 7 december 2017 heeft ingemeten en dat deze op 30 januari 2018 in het systeem is gezet. Vervolgens heeft verweerder de peilschaal door een onafhankelijk bedrijf, [naam bedrijf 1], laten valideren. Dat de peilschaal, anders dan eiser wenst, niet op de Waco duiker is geplaatst is omdat daar onvoldoende ruimte voor was. Bovendien heeft deze duiker een schuine kant waar geen bevestigingsmateriaal aan bevestigd kan worden. Het standpunt van eiser dat de peilschaal op een plankje staat en beweegt zodat volgens hem niet kan worden verzekerd dat hij goed staat volgt de rechtbank niet. Er is, zoals uit de rapportage van [naam bedrijf 1] blijkt, een meting gedaan waarbij 13 meetstations zijn gebruikt. Het proces van meten gebeurt via een computer/lasergestuurd systeem, waardoor er in een zeer kort tijdsbestek een volledige meting kan plaatsvinden. Volgens [naam bedrijf 1] kan op 0,2 mm nauwkeurig worden gemeten. Bovendien wordt de waterstand die de apparatuur berekent vergeleken met de visuele waarneming van de peilschaal. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank het rapport van deze deskundige niet zo concreet weersproken, dat aan de uitkomst daarvan getwijfeld dient te worden. Verweerder heeft dit rapport dan ook aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen. Ook hetgeen eiser voor het overige ter zake van de peilschaal heeft aangevoerd heeft de rechtbank er niet van overtuigd dat verweerder ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de peilschaal op juiste hoogte is geplaatst, zodat verweerder ook in dit verband terecht van handhaving heeft afgezien.
6.3.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat afgesproken is dat de inlaat zou worden vergrendeld op de capaciteit van 420 m3/h.
Verweerder heeft in dit kader een rapportage van [naam bedrijf 2] ([naam bedrijf 2]) van 13 november 2018 overgelegd. De [naam bedrijf 2] heeft op die datum de inlaatcapaciteit van de “Inlaat Nessepolder” gemeten.
De meting is uitgevoerd met de klepstand volledig open tot aan de aanslag. De berekening diepte x representatieve breedte x stroomsnelheid levert een debiet op van 0,106 m3/s oftewel 6,36 m3/min. Daarnaast wordt aangegeven dat de capaciteitsmeting heeft plaatsgevonden ter hoogte van de duiker onder de Nesseweg, omdat op die plaats het meest nauwkeurig gemeten kan worden. De vorm van de Vliet heeft ter hoogte van de duiker namelijk een vaste afmeting en een gelijke diepte over de totale breedte. Er ligt daar ter plaatse een inlaat vanaf de Vliet richting een particuliere hoogwatervoorziening. De praktijk is dat er een kleine overstortstraal over de stuwen van de hoogwatervoorziening gaat. De gemeten hoeveelheid water die door de duiker gaat is 0,106 m3/s, 6,36 m3/min. Het extra debiet) dat over de stuw kan gaan als de inlaat volledig gesloten wordt (de overstortstraal) is om te rekenen naar een debiet van 10 m3/h. Het totale debiet wordt dus maximaal 391,6 m3/h (6,36 x 60 + 10) waarmee onder de afgesproken waarde van 420 m3/h wordt gebleven zodat de vergrendeling van de inlaat derhalve voldoet aan de beloofde maximale capaciteit van de oude inlaat (420 m3/h). Een grotere inlaatcapaciteit is daarnaast overigens niet eens mogelijk, omdat de inlaat met bouten is vergrendeld.
De rechtbank overweegt dat eiser het voornoemde deskundige rapport van [naam bedrijf 2] niet met een tegenrapport weersproken heeft. Eiser gaat er echter vanuit dat indien de vergrendeling voldoet aan de afgesproken 420 m3/h, dit dan met zich moet brengen dat het waterpeil 1 cm onder de stuw zou moeten staan. Omdat zijn metingen uitwijzen dat het peil 10 cm boven de stuw staat, zou dit dus betekenen dat er veel te veel water wordt ingelaten.
Het standpunt van eiser kan naar het oordeel van de rechtbank evenwel geen doel treffen.
Na een meting op verzoek van de bezwaarschriftencommissie is immers vastgesteld dat de peilschaal op juiste hoogte staat maar dat de vaste stuw, die op een afstand van circa 800 meter in de Vliet vanaf de inlaatconstructie bij de Rotte is gelegen, 11 cm lager ligt dan de aanleghoogte in de jaren negentig van de vorige eeuw. In die zin klopt de constatering van eiser dat het water circa 10 cm over deze stuw stroomt, maar dit is niet een gevolg van het feit dat er teveel water wordt ingelaten. Ook wordt hiermee niet gemaskeerd dat er te veel water wordt ingelaten.
In die zin is nog relevant dat verweerder in het bestreden besluit heeft aangegeven dat de peilscheiding langs de Vlietkade in de nabije toekomst wordt verhoogd en dat de stuw na realisering daarvan ook met enkele centimeters zal worden opgehoogd. Dat verweerder daardoor een hoger peil kan voeren heeft niet tot gevolg dat daardoor het vastgestelde waterpeil van -3,33 m NAP wordt verhoogd. Door de verhoging kan een waterpeil worden gevoerd dat nog dichter aansluit op het vastgestelde peil voor de Vliet. Anders dan eiser stelt is het waterpeil immers eerder structureel te laag dan te hoog.
Dat de metingen van [naam bedrijf 2] volgens eiser niet kloppen omdat er op een punt is gemeten waar het water via een aftakking uit de Vliet stroomt, doet aan het voorgaande niet af. In het rapport is met deze overstortstraal rekening gehouden. De in dit kader door eiser uitgevoerde berekening wordt niet door de rechtbank gevolgd, reeds omdat eisers er daarbij ten onrechte van uit gaat dat de stuw nog op de aanleghoogte ligt. Hetgeen eiser voor het overige in dit verband heeft aangevoerd leidt naar het oordeel van de rechtbank evenmin tot de conclusie dat verweerder ten onrechte van handhaving heeft afgezien.
7. Omdat er gelet op het vorenstaande geen sprake is van een overtreding, is verweerder niet bevoegd om handhavend op te treden. Verweerder heeft het handhavingsverzoek dan ook terecht afgewezen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter, en mr. E.R. Houweling en mr. G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 18 juni 2021.
De griffier is buiten staat De voorzitter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.