ECLI:NL:RBROT:2021:5662

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
589270 HA ZA 20-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pensioenverevening bij echtscheiding en samenleving vóór het huwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee ex-partners over de pensioenverevening na hun echtscheiding. De partijen, die vanaf 1 januari 1998 samenwoonden en op 20 juni 2005 huwden, hebben in 2018 een echtscheidingsconvenant opgesteld. De kern van het geschil betreft de vraag of de pensioenverevening ook betrekking heeft op de periode van samenleving vóór het huwelijk. De eiser, wonende in Frankrijk, stelt dat de pensioenverevening enkel geldt voor de periode na het huwelijk, terwijl de gedaagde, vertegenwoordigd door haar advocaat, aanvoert dat er overeenstemming is bereikt over een verevening die ook de periode van samenleving omvat. De rechtbank heeft de correspondentie en de aantekeningen van de advocaten beoordeeld en geconcludeerd dat er geen duidelijke overeenkomst is tot stand gekomen over de pensioenverevening voor de periode van samenleving. De rechtbank heeft de vordering van de eiser toegewezen en het onderdeel van het convenant dat de pensioenverevening voor de periode van samenleving betreft, vernietigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

team haven en handel
zaaknummer: 589270 HA ZA 20-21

vonnis van 23 juni 2021

in de zaak van:

[eiser] ,

wonende te [woonplaats eiser] (Frankrijk),
eiser,
advocaat: mr. F.W. Hoff,
tegen:

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat: mr. G.J.J. van Dam-Lolkema.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

Verloop van de procedure

De rechtbank wijst vonnis op de volgende processtukken:
de dagvaarding van 19 december 2019 met producties;
de conclusie van antwoord met producties;
de conclusie van repliek met producties;
de conclusie van dupliek;
de aantekening van de griffier dat de zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2021 in
het gerechtsgebouw te Dordrecht, waarbij [eiser] heeft deelgenomen vanuit Frankrijk via een digitale verbinding met het programma Skype voor bedrijven;
6. de door [eiser] ter zitting overgelegde stukken (brieven van 5 november 2018
en 4 december 2018);
7. de door [gedaagde] ter zitting overgelegde stukken (e-mails van 2 en 3 juli 2018 met
bijlagen);
8. de akte van de zijde van [eiser] , tevens houdende wijziging van eis, met één
productie;
9. de antwoordakte van de zijde van [gedaagde] .

Omschrijving van het geschil

De feiten
1. Partijen hebben vanaf 1 januari 1998 met elkaar samengewoond. Zij hebben op
3 januari 2002 een samenlevingsovereenkomst gesloten en zijn op 20 juni 2005 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 3 april 2018 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze is op 1 mei 2018 ingeschreven.
2. Op 19 december 2017 heeft mr. Van Dam aan mr. Hoff een eerste concept van het echtscheidingsconvenant gestuurd (hierna: eerste versie). Hierin was met betrekking tot de pensioenen onder andere het volgende opgenomen:

‘Artikel 5. DE PENSIOENEN EN DE VEREVENING DAARVAN

5.1
De man heeft vóór althans tijdens het huwelijk van partijen aanspraken opgebouwd op
ouderdoms- en partnerpensioen opgebouwd (…)
5.2
De vrouw heeft vóór althans tijdens het huwelijk van partijen aanspraken op
ouderdoms- en partnerpensioen opgebouwd (…)
5.3
Standaardverevening
De door partijen tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken bij Nederlandse pensioenuitvoerders zullen worden verevend conform de in artikel 1:155 BW jo 2 lid 1 van de Wet Verevening Pensioenrechten na scheiding (de Wet VPS) opgenomen standaardregeling.
Ten aanzien van de door partijen buiten Nederland opgebouwde pensioenaanspraken stellen partijen vast, dat zij over en weer geen rechtstreekse aanspraak op die pensioenuitvoerder hebben. Partijen hebben uitsluitend recht op het pensioen van de ander. Nader pensioenadvies inwinnen
(…)’
3. Op 2 juli 2018 heeft tussen partijen en hun advocaten een viergesprek plaatsgevonden (hierna: het viergesprek).
In de handgeschreven aantekeningen van mr. Van Dam van het viergesprek is onder andere het volgende opgenomen:
‘(…)
pensioen NL: Wet VPS
pensioen FR: Geen wet VPS
(…)
Wet VPS vanaf 1989 (waarbij onder ‘89’ pijltjes zijn geplaatst, kennelijk met de bedoeling die cijfers om te wisselen – toevoeging rechter)
(…)’
In de handgeschreven aantekeningen van mr. Hoff van het viergesprek is onder andere het volgende opgenomen:
‘(…)
Pensioenen:
NL = verevening.
(…)’
4. Bij brief van 3 juli 2018 heeft mr. Hoff het volgende aan [eiser] bericht:
‘Zoals afgesproken hierbij een samenvatting van het voorstel gedaan door jouw ex-echtgenote:
(…)
De Nederlandse pensioen(lees: pensioenen; rechter)
worden zoals de wet voorschrijft verevend. (…)’
5. Bij brief van 5 november 2018 heeft mr. Van Dam namens [gedaagde] onder andere het volgende aan mr. Hoff bericht:
‘De in Nederland opgebouwde pensioenaanspraken worden verdeeld conform de Wet verevening pensioenen.’
6. Bij brief van 14 november 2018 heeft mr. Hoff namens [eiser] onder andere het volgende aan mr. Van Dam bericht:
‘Nederlandse pensioenen verevenen conform de wet’
7. In reactie hierop heeft mr. Van Dam namens [gedaagde] bij e-mail van 22 november 2018 aan mr. Hoff bericht:
‘Hierbij bericht ik u, dat het er op lijkt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de afwikkeling van het huwelijk. Ik zal het eerder door mij opgestelde concept echtscheidings-convenant aanpassen naar de thans gemaakte afspraken en deze begin volgende week aan u toezenden.’
8. Op 4 december 2018 heeft mr. Van Dam aan mr. Hoff een aangepast concept echtscheidingsconvenant gestuurd (hierna ook: tweede versie), waarin met betrekking tot de pensioenen onder andere het volgende is opgenomen:
‘Artikel 5. DE PENSIOENEN EN DE VEREVENING DAARVAN
5.1
De man heeft vóórafgaand aan het huwelijk tijdens samenleving van partijen en althans
tijdens het huwelijk van partijen aanspraken opgebouwd op ouderdoms- en
partnerpensioen opgebouwd (…)
5.2
De vrouw heeft vóórafgaand aan het huwelijk tijdens samenleving van partijen althans
tijdens het huwelijk van partijen aanspraken op ouderdoms- en partnerpensioen
opgebouwd (…)
5.3
Standaardverevening
De door partijen tijdens samenleving en tijdens het huwelijk opgebouwde
ouderdomspensioenaanspraken bij Nederlandse pensioenuitvoerders zullen worden
verevend conform de in artikel 1:155 BW jo 2 lid 1 van de Wet Verevening
Pensioenrechten na scheiding (de Wet VPS) opgenomen standaardregeling.
Uitzondering: Franse pensioenen
Ten aanzien van de door partijen buiten Nederland opgebouwde pensioenaanspraken
stellen partijen vast, dat zij geen aanspraak maken op de aldaar in het buitenland
opgebouwde pensioenen. Er vindt geen verevening c.q. verdeling van de buitenlandse
pensioenen plaats.
(…)’
De vordering
9. [eiser] vordert – na wijziging van eis bij akte – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de overeenkomst op het punt van Nederlandse pensioen-verevening (artikel 5.3 eerste alinea) te vernietigen en voor recht te verklaren dat artikel 5.3 eerste alinea tussen partijen niet geldt, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
10. [eiser] stelt daartoe – samengevat – het volgende.
De eerste versie van het convenant bevatte in artikel 5.3 de standaardverevening als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (hierna: Wet VPS). Uit de correspondentie volgt ook dat overeenstemming is bereikt over de standaardverevening. Aan het aangepaste convenant zijn onder artikel 5.3 de woorden
‘tijdens de samenleving en’toegevoegd, zonder daarvan melding te maken. Daarmee is een van de standaardverevening afwijkende afspraak opgenomen die partijen niet zijn overeengekomen.
Er is geen overeenkomst tot stand gekomen als opgenomen in het ondertekende convenant, omdat de wil van [eiser] daarop niet gericht was. Een beroep van [gedaagde] op artikel 3:35 BW kan niet slagen.
Het verweer
11. [gedaagde] heeft – samengevat – als verweer het volgende aangevoerd.
Tijdens het viergesprek is besproken dat de Wet VPS zou worden toegepast vanaf 1998, dus vanaf het moment dat partijen samenleefden. Dat is ook terug te zien in de aantekeningen van mr. Van Dam. [eiser] heeft hiermee ingestemd. Bij het toesturen van het aangepaste convenant op 4 december 2018 is uitdrukkelijk opgemerkt dat het een aanpassing betrof. Hierna is het concept (op andere punten) nog twee keer aangepast in een derde en vierde versie, waarin opnieuw was opgenomen dat de verevening mede zag op de periode vanaf samenleving. [eiser] heeft vervolgens ingestemd door ondertekening van het convenant. [gedaagde] mocht er dan ook gerechtvaardigd op vertrouwen dat sprake was van wilsovereenstemming. Gelet op artikel 3:35 BW kan [eiser] geen beroep doen op het ontbreken van zijn wil.

De beoordeling

12. Gelet op de artikelen 2 en 3 van de Wet VPS geldt als hoofdregel dat in geval van echtscheiding de vereveningsgerechtigde echtgenoot recht krijgt op betaling van de helft van de door de andere echtgenoot tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten.
De toepasselijkheid van de wet kan worden uitgesloten (artikel 2, lid 1, slot) of er kan van deze hoofdregel worden afgeweken, in die zin dat wordt overeengekomen dat een andere dan de verdeling bij helfte geldt of een andere dan de huwelijkse periode (artikel 4).
De hier beschreven hoofdregel wordt door de rechtbank aangemerkt als de standaardverevening. Als daarvan wordt afgeweken is iets anders dan standaard afgesproken.
13. De vraag die voorligt in de onderhavige procedure is of pensioenverevening ook is overeengekomen over de periode van samenleving vóór het huwelijk. Voor beantwoording van die vraag wordt mede het Haviltex-criterium in aanmerking genomen: bij de uitleg van een schriftelijke overeenkomst moet niet alleen worden gekeken naar de taalkundige betekenis van de tekst, maar ook naar wat partijen over en weer hebben verklaard en wat zij redelijkerwijs uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
14.
Eerste versie convenant
In de eerste versie van het convenant was opgenomen dat sprake was van de standaardverevening zoals hiervoor onder r.o. 12 beschreven, dus vanaf datum huwelijk. De stelling van [gedaagde] dat die eerste versie was opgemaakt door partijen zelf, nog voordat er advocaten in beeld kwamen, wordt daarbij niet van belang geacht. Immers, die versie is naar de stelling van partijen op 19 december 2017 door mr. Van Dam aan mr. Hoff verstuurd en gold dus kennelijk als basis voor het vervolg.
15.
Viergesprek
Vervolgens heeft het viergesprek plaatsgevonden op 2 juli 2018. Naar de stelling van [gedaagde] zijn partijen toen overeengekomen dat pensioenverevening zou plaatsvinden vanaf het begin van de samenleving op 1 januari 1998. Dat blijkt volgens [gedaagde] allereerst uit de aantekening van
mr. Van Dam op dat punt. Ter zitting heeft [gedaagde] voorts toegelicht dat partijen bij het viergesprek ieder hebben aangegeven wat voor hen van belang was. Voor [eiser] was dat het niet hoeven betalen van partnerpensioen. Voor [gedaagde] was dat betaling door [eiser] van een som ineens zodat zij een nieuwe start kon maken op een andere plek én een goede regeling voor later en dus pensioenverevening vanaf de datum van samenleving. Partijen zijn elkaar op deze punten tegemoet gekomen, aldus [gedaagde] . Zij heeft voorts twee door haar opgemaakte overzichten overgelegd. Zij heeft daarover verklaard dat zij voorafgaande aan het viergesprek een overzicht heeft opgesteld van de verdeling zoals die in haar ogen moest plaatsvinden en waarbij zij heeft vermeld wat haar wensen waren. Zo stond er ten aanzien van de pensioenen vermeld:
‘Pensioenrechten lopen vanaf 1 januari 1998 incl. Frankrijk periode’.Na het viergesprek heeft zij dat overzicht aangepast en aangevuld, met gele arceringen bij de onderwerpen waar partijen nog iets mee moesten of waar geen overeenstemming over was. De frase
‘Pensioenrechten lopen vanaf 1 januari 1998 incl. Frankrijk periode’heeft zij laten staan en niet geel gearceerd, omdat partijen daarover naar de stelling van [gedaagde] overeenstemming hadden bereikt en zij daarover geen vragen had. Uit dit alles volgt volgens [gedaagde] dat partijen tijdens het viergesprek een afwijkende verevening zijn overeengekomen.
Hoewel [eiser] daar geen herinnering aan had, heeft mr. Hoff ter zitting bevestigd dat [gedaagde] tijdens het viergesprek de wens heeft geuit om pensioenverevening toe te passen vanaf de datum van samenleving. Naar de stelling van [eiser] is tijdens het viergesprek echter geen afwijkende verevening overeengekomen. Mr. Hoff heeft hierover ook niets vermeld in haar aantekeningen van het viergesprek. Zij heeft slechts vermeld ‘
NL = verevening’,waarmee zij blijkens haar toelichting ter zitting heeft bedoeld dat de Nederlandse pensioenen zouden worden verevend conform de wet. Met andere woorden: toepassing van de onder r.o. 12 beschreven hoofdregel ofwel toepassing van de aldaar gedefinieerde standaardverevening.
16.
Correspondentie na het viergesprek
In de correspondentie na het viergesprek is steeds gesproken over verevening dan wel verdeling conform de wet. Immers, in de brief van 5 november 2018 heeft mr. Van Dam opgenomen:
‘De in Nederland opgebouwde pensioenaanspraken worden verdeeld conform de Wet verevening pensioenen.’In de brief van 14 november 2018 heeft mr. Hoff vervolgens opgenomen:
‘Nederlandse pensioenen verevenen conform de wet’. De enkele verwijzing naar de wet duidt op de standaardverevening. Een afwijking daarvan heeft weliswaar ook een wettelijke grondslag (artikel 4 Wet VPS), maar het had voor de hand gelegen om in dat geval uitdrukkelijk te vermelden dat sprake was van een afwijking en welke afwijking dat dan betrof. Zonder enige toelichting kan immers sprake zijn van verschillende mogelijke afwijkingen voor wat betreft de verdeling of de periode.
17.
Kop ‘standaardverevening’
In het aangepaste convenant zoals die voor het eerst op 4 december 2018 naar [eiser] is gestuurd en ook in de versie zoals die uiteindelijk door partijen is ondertekend, is de kop van artikel 5.3 blijven luiden ‘standaardverevening’. Het standpunt van [gedaagde] dat dit ook kan zien op de standaardverdeling bij helfte en niet op de ingangsdatum, wordt niet gevolgd. Zoals hiervoor onder r.o. 12 al overwogen geldt dat de in artikel 2 en 3 Wet VPS beschreven hoofdregel moet worden aangemerkt als standaardverevening. De vraag is dan of [eiser] er op bedacht moest zijn dat onder een kop met deze titel toch iets anders was vermeld dan die standaardverevening.
18.
Verwijzing naar wijzigingen
Bij het sturen van het aangepaste convenant (de tweede versie), heeft mr. Van Dam in haar
e-mail van 4 december 2018 weliswaar vermeld dat sprake was van een ‘aangepast echtscheidingsconvenant’, maar niets expliciet gezegd over de wijziging van artikel 5.3. Volgens [gedaagde] hoefde dat ook niet, omdat er veel gewijzigd was en er wel in het algemeen is aangegeven dat sprake was van een aangepast concept. Dat standpunt wordt niet gevolgd. Juist gelet op de importantie van de wijziging en omdat andere wijzigingen wel uitdrukkelijk zijn benoemd, had het voor de hand gelegen deze wijziging ook te benoemen.
19. Gelet op al het voorgaande geldt dat [gedaagde] weliswaar ter zitting concreet heeft onderbouwd waarom volgens haar een afwijkende pensioenverevening is afgesproken, maar dat desondanks niet kan worden geconcludeerd dat die afwijking daadwerkelijk is overeengekomen. Dat in het viergesprek door [gedaagde] de wens is geuit om tot pensioenverevening te komen vanaf de datum van samenleving, maakt nog niet dat dat vervolgens ook is afgesproken.
Zelfs als uit de door [gedaagde] ter zitting overgelegde overzichten zou kunnen worden afgeleid dat volgens haar een afwijkende pensioenverevening is overeengekomen, maakt dat nog niet dat [eiser] diezelfde gedachte had, althans dat partijen dat daadwerkelijk zo hebben besproken. Dat lijkt ook niet zo te zijn, gelet op de brief van mr. Hoff aan [eiser] van
3 juli 2018.
Voorts geldt dat – zoals hiervoor overwogen – de eerste versie van het convenant nog de standaardverevening bevatte en de correspondentie na het viergesprek duidt ook op gesprekken over de standaardverevening, niet op een afwijking daarop. Ook wordt van belang geacht dat als kop van artikel 5.3 ‘standaard verevening’ is vermeld. Aannemelijk is daarom dat [eiser] en mr. Hoff over het hoofd hebben gezien dat in de aangepaste versie van het convenant de woorden ‘tijdens de samenleving en’ zijn toegevoegd, althans dat hij niet heeft bedoeld dat overeen te komen, zeker nu zij op die toevoeging c.q. wijziging niet uitdrukkelijk zijn gewezen in het begeleidend schrijven.
20. De stelling van [eiser] dat sprake zou zijn van bedrog, wordt verworpen. Er is geen enkele aanwijzing dat [gedaagde] opzettelijk een onjuiste mededeling heeft gedaan of iets heeft verzwegen wat zij had moeten melden. Naar het oordeel van de rechter is slechts sprake van verschillende percepties, ook bij de gemachtigden van partijen. Van bedrog is geen sprake.
21. Geconcludeerd wordt dan ook dat [eiser] weliswaar het convenant heeft ondertekend, maar dat zijn wil niet was gericht op pensioenverevening vanaf de datum van samenleving vóór het huwelijk. Het beroep van [gedaagde] op artikel 3:35 BW wordt niet gevolgd, nu zij gelet op al het voorgaande niet er op heeft mogen vertrouwen dat [eiser] pensioenverevening wilde vanaf de datum van samenleving.
22. De vordering zal als volgt worden toegewezen. Het onderdeel ‘
tijdens samenleving en’in de eerste alinea van artikel 5.3 van het door partijen ondertekende convenant zal worden vernietigd en er zal een verklaring voor recht worden gegeven dat dat onderdeel tussen partijen niet geldt. Voor een integrale vernietiging van de eerste alinea en een verdergaande verklaring voor recht bestaat geen reden, nu vaststaat dat partijen wél zijn overeengekomen dat de tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken bij Nederlandse pensioenuitvoerders dienen te worden verevend conform de in artikel 1:155 BW juncto artikel 2 lid 1 Wet VPS opgenomen standaardregeling.
23. Gelet op de relatie tussen partijen als ex-echtgenoten wordt aanleiding gezien de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

De rechtbank:

vernietigt het onderdeel ‘
tijdens samenleving en’in de eerste alinea van artikel 5.3 van het door partijen ondertekende echtscheidingsconvenant;
verklaart voor recht dat het onderdeel ‘
tijdens samenleving en’in de eerste alinea van artikel 5.3 van het door partijen ondertekende echtscheidingsconvenant tussen hen niet geldt;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
773