ECLI:NL:RBROT:2021:5687

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
C/10/617488 / KG ZA 21-319
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herstel van daktrim en oprit in oude toestand en staken van werkzaamheden tussen buren

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee buren over een geschil met betrekking tot de erfgrens en de gevolgen daarvan voor de eigendommen van beide partijen. Eiseres, eigenaar van een woning te Vlaardingen, vordert herstel van de daktrim en de oprit in de oorspronkelijke staat, alsook het staken van werkzaamheden door gedaagde, die recentelijk een uitbouw heeft gerealiseerd en werkzaamheden aan de erfgrens heeft uitgevoerd. De procedure is gestart met een dagvaarding op 30 april 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 28 mei 2021. De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de eigendomsrechten van beide partijen en de noodzaak van een grensreconstructie door het Kadaster. De rechter heeft geoordeeld dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een inbreuk op haar eigendomsrecht door gedaagde. De vorderingen tot herstel van de daktrim en de oprit zijn afgewezen, maar de rechter heeft wel geoordeeld dat gedaagde alle werkzaamheden aan de erfgrens moet staken totdat er in een bodemprocedure over de erfgrens is geoordeeld. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagde deze veroordeling niet naleeft. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/617488 / KG ZA 21-319
Vonnis in kort geding van 14 juni 2021
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. M.H. de Lange te Vlaardingen,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.W. Renzen te Rotterdam.
Partijen worden hierna [naam eiseres] en [naam gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 april 2021;
  • de 17 producties van [naam eiseres] ;
  • de 5 producties van [naam gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling op 28 mei 2021;
  • de pleitnota van [naam gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Sinds 3 oktober 1989 is [naam eiseres] eigenaar van de woning gelegen aan de [adres 1] te Vlaardingen.
2.2.
Sinds 16 mei 2019 is [naam gedaagde] eigenaar van de woning gelegen aan de [adres 2] te Vlaardingen. Zij heeft deze woning gekocht van [persoon A] (hierna: [persoon A] ).
2.3.
Begin 2020 heeft [naam gedaagde] aan de tuinzijde een uitbouw gerealiseerd en daarbij de bestaande schutting vervangen.
2.4.
Op 15 januari 2021 heeft [naam gedaagde] vanwege een lekkage aan het bitumen (garage)dak een verhoging op het dak aangebracht en de bestaande daktrim vervangen. Daarbij is een deel van de daktrim van [naam eiseres] meegenomen.
2.5.
Op 15 en 16 april 2021 heeft [naam gedaagde] een rij tegels van de oprit verwijderd en daarop een hekwerk met beplanting geplaatst.
2.6.
Bij e-mail van 15 april 2021 heeft de advocaat van [naam eiseres] – kort gezegd – aan [naam gedaagde] medegedeeld dat zij met de uitbouw en de schutting in de achtertuin, de vervanging van de daktrim en de verbouwing aan de oprit de erfgrens tussen de woningen van partijen niet heeft gerespecteerd. [naam gedaagde] is verzocht de uitbouw, de schutting, de daktrim en de oprit in oorspronkelijke staat te herstellen en verdere werkzaamheden te staken totdat de erfafscheiding is vastgesteld.
2.7.
Bij brief van 26 april 2021 aan de advocaat van [naam eiseres] heeft de toenmalige raadsvrouw van [naam gedaagde] medegedeeld dat er geen sprake is van grensoverschrijdende bebouwing en dat er op dat moment geen bouwwerkzaamheden meer plaatsvinden.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [naam gedaagde] te veroordelen:
I. tot herstel van de daktrim aan de woning van [naam eiseres] , in die zin dat [naam gedaagde] moet zorgdragen voor een daktrim in één geheel aansluitend op de erfgrens, binnen een week na betekening van het te wijzen vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen redelijke termijn;
II. het tegelwerk van de aan [naam eiseres] in eigendom toebehorende oprit als genoemd onder punt 24 (van de dagvaarding) in oude staat te herstellen, binnen een week na betekening van het te wijzen vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen redelijke termijn;
III. alle werkzaamheden aan en/of rondom de erfgrens van de belendende percelen te staken en gestaakt te houden tot het moment waarop in de bodemprocedure is geoordeeld over de erfgrens tussen beide percelen en de rechtmatigheid van de uitgevoerde werkzaamheden;
IV. het onder I., II. en III. Gevorderde op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat [naam gedaagde] dit nalaat dan wel het verbod overtreedt, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
V. in de kosten van de procedure.
3.2.
[naam gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
In dit kort geding moet worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [naam eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van voorzieningen zoals gevorderd. Daarbij dient de voorzieningenrechter uit te gaan van de in deze procedure gepresenteerde feiten met de beperkte toetsing daarvan, aangezien nadere bewijsvoering in een procedure als de onderhavige niet goed mogelijk is.
4.2.
Voor toewijzing van de vordering tot kort gezegd herstel (in oude staat) van de daktrim aan de woning van [naam eiseres] en het tegelwerk op de oprit, moet [naam eiseres] voldoende aannemelijk maken dat sprake is van een inbreuk op haar eigendomsrecht door [naam gedaagde] . Naar voorlopig oordeel kan dat met de voorliggende stukken niet genoegzaam worden vastgesteld. De door [naam eiseres] overgelegde oude bestek- en bouwtekeningen van beide woningen zijn opgesteld door achitectenbureaus in opdracht van [naam eiseres] en/of eerdere eigenaren van de woningen. Die tekeningen zijn onvoldoende om daaruit conclusies te trekken over de erfgrens, nu niet bekend is waarop de architectenbureaus hun gegevens over de afmetingen en erfgrens hebben gebaseerd.
4.3.
Het ligt voor de hand dat partijen het Kadaster benaderen voor het uitvoeren van een grensreconstructie. Het Kadaster is bij uitstek de instantie om uitkomst te bieden bij een geschil als het onderhavige. Een complicatie is echter dat niet bekend is of een grensreconstructie mogelijk is. Beide partijen hebben voorafgaand aan de zitting contact opgenomen met het Kadaster. Volgens [naam eiseres] heeft het Kadaster medegedeeld dat een grensmeting in het onderhavige geval niet mogelijk is vanwege een gebrek aan referentiepunten, terwijl het Kadaster volgens [naam gedaagde] die meting wel kan uitvoeren. Ter zitting heeft [naam eiseres] , na een korte schorsing, evenwel verklaard dat het Kadaster in staat is een grensreconstructie uit te voeren maar dat dat waarschijnlijk niet binnen vier weken gaat lukken.
4.4.
Voor het geval het onderzoek door het Kadaster uitwijst dat de erfgrens ligt zoals [naam gedaagde] dat voor ogen heeft, dient het beroep van [naam eiseres] op verkrijgende verjaring in de zin van artikel 3:99 lid 1 BW nog te worden beoordeeld. Daarvoor is vereist dat sprake is van een onafgebroken bezit te goeder trouw van 10 jaar door [naam eiseres] . De vraag of sprake is van bezit dient te worden beantwoord aan de hand van de artikelen 3:107 BW e.v. [naam eiseres] moet het stukje perceel (als gevolg van de door haar gestelde erfgrens) naar buiten kenbaar en ondubbelzinnig hebben gehouden voor zichzelf. Dit wordt naar verkeersopvattingen beoordeeld en moet blijken uit uiterlijk waarneembare feiten.
[naam gedaagde] heeft de stelling van [naam eiseres] alsook de door [naam eiseres] overgelegde verklaring van [persoon A] , over het ononderbroken bezit door [naam eiseres] van 10 jaar, gemotiveerd betwist. Volgens [naam gedaagde] was de oprit een open geheel totdat zij daar een hekwerk plaatste.
Ter zitting heeft [naam eiseres] vervolgens onderbelicht gelaten op basis van welke uiterlijk waarneembare feiten genoegzaam blijkt dat zij bezitter is van het door haar gestelde stuk oprit en daktrim. Een patroon aan tegels op de oprit, zoals door haar betoogd, is op zichzelf onvoldoende.
4.5.
Bij deze stand van zaken is het, alles bij elkaar genomen, onvoldoende aannemelijk dat vorderingen I. en II. in de bodemprocedure worden toegewezen, zodat deze voor afwijzing gereed liggen.
4.6.
Vordering III. houdt in dat [naam gedaagde] alle werkzaamheden aan en/of rondom de erfgrens van de belendende percelen staakt en gestaakt houdt totdat in de bodemprocedure is geoordeeld over de erfgrens en de rechtmatigheid van de uitgevoerde werkzaamheden. [naam gedaagde] heeft weliswaar zowel mondeling als schriftelijk toegezegd dat de werkzaamheden zijn afgerond en dat er geen verdere werkzaamheden meer zullen plaatsvinden, maar ter zitting is gebleken dat [naam gedaagde] in de week voorafgaand aan de zitting – dat is nadat zij die toezegging had gedaan – nog schilderwerk heeft laten verrichten aan de muur aan de voorzijde en de paal van het hekwerk. Of [naam gedaagde] daarbij de erfgrens heeft gerespecteerd, zoals zij stelt maar door [naam eiseres] is bestreden, kan niet worden vastgesteld. Gelet op deze omstandigheid en het feit dat het gevraagde verbod niet zwaar drukt op [naam gedaagde] – gezien haar toezegging – terwijl elke uitvoering van werkzaamheden (of daarbij nu wel of niet de erfgrens wordt gerespecteerd) veel stressgevoelens oproept bij [naam eiseres] , heeft [naam eiseres] een voldoende spoedeisend belang bij toewijzing van deze vordering.
4.7.
De gevorderde dwangsom wordt beperkt en gemaximeerd.
4.8.
De voorzieningenrechter geeft partijen mee om zo spoedig mogelijk het Kadaster in te schakelen voor een grensreconstructie en daarna met een mediator of via buurtbemiddeling met elkaar in gesprek te gaan.
4.9.
Aangezien partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde] alle werkzaamheden aan en/of rondom de erfgrens van de belendende percelen ( [adres 1] en [adres 2] te Vlaardingen) te staken en gestaakt te houden tot het moment waarop in een bodemprocedure is geoordeeld over de erfgrens tussen beide percelen en de rechtmatigheid van de uitgevoerde werkzaamheden of partijen daarover (anderszins) onherroepelijke afspraken hebben gemaakt;
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde] om aan [naam eiseres] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2021.
2091 / 2009