In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 juni 2021 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie kinderen, [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming beoordeeld. De GI had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar, omdat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en er zorgen zijn over hun welzijn. De Raad heeft dit verzoek ondersteund, maar de GI's verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling werd afgewezen omdat het verzoek niet tijdig was ingediend volgens de richtlijnen van het procesreglement.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen al geruime tijd in pleeggezinnen verblijven en zich daar positief ontwikkelen. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de beschuldigingen van mishandeling en heeft gepleit voor gezinshereniging, maar de kinderrechter oordeelde dat het in het belang van de kinderen is om de huidige situatie voort te zetten. De kinderrechter heeft de kinderen onder toezicht gesteld voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met als doel hun verzorging en opvoeding te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.