In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker] tegen [verweerster] betreffende de beëindiging van het dienstverband na twee jaar arbeidsongeschiktheid. [verzoeker] was sinds 30 juni 1980 in dienst bij [verweerster] en was laatstelijk werkzaam voor 20 uur per week. Na een periode van arbeidsongeschiktheid en een WIA-uitkering, heeft [verweerster] een voorstel gedaan om de arbeidsovereenkomst te beëindigen met een transitievergoeding van € 28.657,71. [verzoeker] heeft dit voorstel echter niet geaccepteerd en verzocht om een verklaring voor recht dat [verweerster] verplicht is mee te werken aan de beëindiging van het dienstverband, alsook om betaling van een hogere transitievergoeding van € 55.886,33.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] meer dan twee jaar arbeidsongeschikt is en dat er geen loondoorbetalingsverplichting meer bestaat. De rechter oordeelde dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst kan opzeggen op basis van artikel 7:669 BW. De rechter wees het verzoek van [verzoeker] af, omdat het dienstverband nog niet was geëindigd en er dus geen grondslag was voor de gevraagde transitievergoeding. De kantonrechter concludeerde dat er geen juridische basis was voor de toekenning van de transitievergoeding aan [verzoeker] en dat [verzoeker] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd veroordeeld.
De beslissing van de kantonrechter benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met beëindiging van dienstverbanden in het geval van langdurige arbeidsongeschiktheid, en de voorwaarden waaronder een transitievergoeding kan worden toegewezen. De uitspraak is relevant voor de interpretatie van de wetgeving rondom transitievergoedingen en de rechten van werknemers in vergelijkbare situaties.