In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de kantonrechter op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [persoon A] en [persoon B] over een overeenkomst van opdracht met betrekking tot de videoproductie van de bruiloft van [persoon A]. De oorspronkelijke eiser, [persoon A], had [persoon B] aangesproken op tekortkomingen in de geleverde huwelijksvideo en vorderde schadevergoeding en afgifte van ruwe beeld- en geluidsopnamen. De procedure begon met een dagvaarding op 24 december 2019, gevolgd door een verstekvonnis op 28 januari 2020, waartegen [persoon B] in verzet is gekomen. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 april 2021 via een beeldverbinding in het kader van de COVID-19 maatregelen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [persoon B] zijn verplichtingen uit de overeenkomst behoorlijk is nagekomen. [persoon A] had gesteld dat de huwelijksvideo niet voldeed aan de afgesproken kwaliteit en dat er gebreken waren in de montage, waaronder het gebruik van verkeerde geluidsopnamen en het niet opnemen van bepaalde scènes. De rechter heeft echter geoordeeld dat [persoon B] voldoende heeft aangetoond dat hij alles in het werk heeft gesteld om de video naar behoren te monteren en dat de gebreken niet aan hem te wijten zijn. De vorderingen van [persoon A] zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van partijen in een overeenkomst van opdracht en de mate van artistieke vrijheid die een opdrachtnemer heeft bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden. De rechter heeft ook opgemerkt dat een eerdere toezegging van [persoon B] om ruwe beelden te verstrekken niet automatisch een verplichting tot afgifte met zich meebrengt, vooral niet als er geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over de levering van deze materialen.