ECLI:NL:RBROT:2021:5921

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
618576 / HA RK 21-559
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • mr. drs. J. van den Bos
  • mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar
  • mr. N. Doorduijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechters in strafzaak

Op 25 mei 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G.R. Stolk. Het verzoek was gericht tegen mr. E. Rabbie, voorzitter van de meervoudige strafkamer, en aanvankelijk ook tegen mrs. C. Laukens en E.M. Moerman. De wraking was gebaseerd op de gedragingen en uitspraken van de rechters tijdens een zitting op 12 mei 2021, waar de verdachte niet aanwezig was vanwege persoonlijke omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot wraking van mrs. Laukens en Moerman niet-ontvankelijk was, omdat dit verzoek te laat was ingediend. Het verzoek tot wraking van mr. Rabbie werd afgewezen, omdat de rechtbank geen aanwijzingen vond voor vooringenomenheid. De rechtbank benadrukte dat de woorden van mr. Rabbie niet als blijk van vooringenomenheid konden worden opgevat en dat de wrakingsgrond niet voldeed aan de vereisten van objectieve gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 618576 / HA RK 21-559
Beslissing van 25 mei 2021
op het verzoek van
[naam verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
verzoeker,
advocaat mr. G.R. Stolk te Schiedam,
aanvankelijk strekkende tot wraking van:
mr. E. Rabbie, rechter in de rechtbank Rotterdam, team straf 1 (hierna: mr. Rabbie)
en op de zitting van de wrakingskamer van 25 mei 2021 mondeling uitgebreid als tevens strekkende tot wraking van:
mr. C. Laukensen
mr. E.M. Moerman, rechters in de rechtbank Rotterdam, team straf 1 (hierna: mrs. Laukens en Moerman).
Mr. Rabbie, mr. Laukens en mr. Moerman worden gezamenlijk aangeduid als: de rechters.

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1.
Op de zitting van 12 mei 2021 hebben de rechters, onder voorzitterschap van mr. Rabbie, de tegen verzoeker aanhangige strafzaak met parketnummer 10/996609-20 behandeld. Op die terechtzitting is het onderzoek gesloten en is de uitspraak van het vonnis bepaald op 26 mei 2021 te 13.00 uur.
1.2.
Bij brief van 17 mei 2021 heeft de raadsman van verzoeker wraking van mr. Rabbie verzocht.
1.3.
Aan de wrakingskamer is het dossier van de strafzaak ter beschikking gesteld, met daarin onder meer het proces-verbaal van de zitting van 12 mei 2021.
1.4.
Verzoeker, zijn raadsman, mr. Rabbie en de officier van justitie zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld.
Mr. Rabbie is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. Hij heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 19 mei 2021.
1.5.
Het wrakingsverzoek is behandeld op de zitting van 25 mei 2021. Toen zijn verschenen: de raadsman van verzoeker en officier van justitie mr. L. Roebroek.
Verzoeker en mr. Rabbie zijn niet verschenen.
De raadsman en de officier van justitie hebben ieder hun standpunt (nader) toegelicht.
1.6.
Tijdens de zitting van de wrakingskamer heeft de raadsman van verzoeker meegedeeld dat het wrakingsverzoek moet worden beschouwd en moet worden gelezen als mede strekkende tot wraking van mrs. Laukens en Moerman.

2.Het verzoek en de reacties daarop

2.1.
Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft verzoeker – samengevat – het volgende aangevoerd:
2.1.1.
Verzoeker is bij beschikking van de raadkamer van 4 augustus 2020 geschorst uit de voorlopige hechtenis tot de einduitspraak. Aan de schorsing is onder andere de voorwaarde verbonden dat hij op de inhoudelijke behandeling aanwezig moet zijn.
2.1.2.
De inhoudelijk behandeling werd aanvankelijk bepaald op 5 februari 2021. In die periode verbleef verzoeker in Engeland. Het was zijn bedoeling tijdig naar Nederland af te reizen. Helaas is enkele dagen voor 5 februari 2021 "een harde lockdown" in verband met het uitbreken van de Britse corona-variant ingegaan. Met (zichtbaar) heel veel tegenzin heeft mr. Rabbie de zaak toen aangehouden voor onbepaalde tijd.
2.1.3.
Op de zitting van 12 mei 2021 kon verzoeker wederom niet aanwezig zijn omdat zijn schoonmoeder in Nigeria was overleden. Verzoeker was met zijn gezin vanuit Engeland naar Nigeria afgereisd in verband met de begrafenisceremonie die op 15 april 2021 is begonnen. Helaas werd verzoeker in Nigeria beroofd van zijn paspoort, belangrijke documenten en geld dat hij bij zich had. Daardoor kon hij niet tijdig naar Nederland afreizen.
2.1.4.
Op de zitting van 12 mei 2021 was mr. Rabbie kortaf en niet geïnteresseerd in de bewijsstukken waaruit de overmachtsituatie van de verdachte bleek. De raadsman vroeg tijdens de zitting om aanhouding en de officier van justitie stemde daarmee in. De rechters hebben vervolgens nog geen minuut geraadkamerd. Bij terugkeer na het raadkameren zei mr. Rabbie (letterlijk) dat de verdachte er blijk van gaf dat “hij zijn kont afveegt met rechterlijke beslissingen”. De schorsing werd per direct opgeheven, de zaak is – bij afwezigheid van de verdachte en zonder dat de advocaat bepaaldelijk gemachtigd was – behandeld en er is een vonnisdatum bepaald.
2.1.5.
Deze gang van zaken kan niet door de beugel. De opmerking dat de verdachte zijn kont afveegt met rechterlijke beslissingen is absoluut ‘
not done’, een magistraat onwaardig en grond voor wraking. De vooringenomenheid blijkt ook uit het feit dat de schorsing per direct werd opgeheven terwijl daar geen reden toe was. De raadkamer had immers geschorst tot de einduitspraak. Bovendien was de gehele houding van mr. Rabbie bijzonder onaangenaam.
2.2.
Mr. Rabbie heeft niet in de wraking berust. Hij bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1.
De inhoudelijke behandeling van de strafzaak was voorzien voor 5 februari 2021. Verzoeker is toen, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Uit het proces-verbaal van die zitting volgt dat de raadsman de officier van justitie twee weken eerder telefonisch had medegedeeld dat verzoeker in Engeland zat en daarom in verband met de geldende reisbeperkingen niet op de zitting aanwezig kon zijn. Ondanks een verzoek daartoe heeft de raadsman de officier van justitie geen bewijsstukken doen toekomen dat verzoeker zich inderdaad in Engeland bevond. Uit de verklaringen van twee getuigen, neergelegd in een proces-verbaal van bevindingen van de FIOD (AMB-069) van 4 februari 2021, is daarentegen aannemelijk geworden dat verzoeker zich op 3 februari 2021 in Nederland bevond en naar de zitting zou komen. De officier van justitie heeft toen afdoening op de voet van artikel 279 Sv gevorderd. Hoewel de raadsman verklaarde door verdachte gemachtigd te zijn om namens hem de verdediging te voeren, heeft de rechtbank, met name gelet op de eerdergenoemde schorsingsvoorwaarde, daarmee niet ingestemd, het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, de oproeping van verzoeker tegen de nader te bepalen zittingsdatum en daarbij - ten overvloede - zijn verschijning in persoon bevolen. Dat dit, zoals de raadsman thans stelt, ‘met heel veel tegenzin’ van de zijde van mr. Rabbie zou zijn gebeurd, raakt dus kant noch wal: de officier van justitie heeft immers geen aanhouding gevorderd en de raadsman heeft uitsluitend om aanhouding verzocht in het geval de rechtbank de aanwezigheid van verzoeker nodig zou vinden.
2.2.2.
Bij de nadere terechtzitting op 12 mei 2021 is verzoeker opnieuw niet verschenen. De raadsman heeft ter zitting verklaard dat verzoeker zich voor de begrafenis van zijn schoonmoeder naar Nigeria had begeven en dat daar zijn papieren, waaronder zijn paspoort, zijn gestolen en dat hij daardoor niet in staat was terug te reizen. Ter ondersteuning hiervan heeft de raadsman fotokopieën van een uitvaartkaart en een op 23 april 2021 gedateerd extract uit het dagregister van een politiebureau in Nigeria overgelegd.
2.2.3.
Uit de overgelegde stukken kan volgen dat de uitvaartplechtigheden tussen 15 en 18 april 2021 hebben plaatsgevonden en dat verzoeker op 22 april 2021 van zijn bezittingen beroofd zou zijn. De rechtbank koesterde ernstige twijfel omtrent het waarheidsgehalte van (een deel van) de overgelegde stukken. Op de zitting heeft mr. Rabbie ook uitgesproken dat in elk geval aan de namens verzoeker betrokken stelling dat hij zich tussen 15 en 18 april 2021 in Nigeria bevond ten zeerste getwijfeld moet worden, nu blijkens een daarvan opgemaakte akte de oproeping voor de zitting van 12 mei 2021 op 16 april 2021 aan verzoeker op diens BRP-adres in Den Haag in persoon is betekend. Bovendien zijn werkelijk doorslaggevende stukken, zoals een kopie van een vliegticket ten name van verzoeker, niet overgelegd, hoewel in de aangifte geen sprake is van een ontvreemd ticket. Evenmin wordt duidelijk welke stappen verzoeker tussen 22 april en 12 mei 2021 ondernomen heeft om toch nog naar Nederland terug te reizen.
2.2.4.
Uit het voorgaande mag worden afgeleid dat verzoeker zich in het beste geval niet die inspanningen getroost die mogen worden verwacht van iemand die om twee redenen verplicht is bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak aanwezig te zijn. Het lijkt er veeleer op dat verzoeker het zo allemaal wel mooi vindt. Dit, en niet meer dan dit, heeft
mr. Rabbie met de gewraakte bewoordingen tot uitdrukking willen brengen en tegen deze achtergrond heeft mr. Rabbie ter zitting van 12 mei 2021 ten aanzien van verzoeker de woorden dat “hij zijn kont afveegt met rechterlijke beslissingen” uitgesproken.
2.2.5.
De schorsing is opgeheven door de rechtbank (en dus niet door mr. Rabbie alleen, zoals de raadsman lijkt te suggereren) omdat verzoeker tot tweemaal toe zich niet aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden.
2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 25 mei 2021 heeft de raadsman aangegeven dat het wrakingsverzoek gericht is tegen de gehele kamer, dus tegen alle drie de rechters en niet alleen de voorzitter. Voor zover het oorspronkelijke wrakingsverzoek niet zo gelezen wordt, heeft de raadsman het wrakingsverzoek op deze wijze uitgebreid.
2.4.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.De ontvankelijkheid van het verzoek

3.1.
In de eerste plaats is aan de orde of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan. Artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat een wrakingsverzoek dient te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden waarop het is gegrond, aan verzoeker bekend zijn geworden. Het is vaste jurisprudentie dat dit betekent dat een wrakingsverzoek dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking. Daarbij is een korte tijd voor beraad acceptabel. De wrakingskamer overweegt hieromtrent het volgende.
3.2.
Het wrakingsverzoek ziet op uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechters op de zitting van 12 mei 2021. De raadsman van verzoeker was daarbij aanwezig. De raadsman heeft vervolgens verzoeker telefonisch geïnformeerd.
3.3.
Het verzoek tot wraking van mr. Rabbie is vervolgens ingediend op 17 mei 2021. Mede omdat verzoeker zelf eerst na de zitting door zijn advocaat telefonisch is geïnformeerd en verzoeker er ook nog even over heeft moeten nadenken, is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek tot wraking van mr. Rabbie tijdig is ingediend.
3.4.
Ten aanzien van het verzoek tot wraking van rechters mrs. Laukens en Moerman is de termijn echter ruimschoots overschreden. Het verzoek tegen hen is immers eerst op zitting van 25 mei 2021 gedaan.
3.5.
Namens verzoeker is in dit verband aangevoerd dat het oorspronkelijke wrakingsverzoek kan en moet worden beschouwd en opgevat als te zijn gericht tegen mr. Rabbie als voorzitter van de meervoudige strafkamer en dus ook tegen zijn beide bijzitters in die kamer. De wrakingskamer volgt die redenering niet, omdat het (door de raadsman ingediende) wrakingsverzoek ondubbelzinnig tegen alleen rechter mr. Rabbie is gericht en in alle daarop volgende correspondentie tussen de wrakingskamer en verzoeker steeds is gesproken over het verzoek tot wraking van (alleen) mr. Rabbie. De voorzitter van een meervoudige kamer kan niet met de kamer als geheel worden vereenzelvigd.
3.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzoek tot wraking van mrs. Laukens en Moerman. Omdat dit een evidente niet-ontvankelijkheid betreft, heeft de wrakingskamer hen niet gehoord op het tegen hen gerichte verzoek.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op het voorgaande beoordeelt de wrakingskamer hierna alleen het verzoek voor zover zich dit richt tegen mr. Rabbie.
4.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen
waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de
rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief
gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te
zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid
toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een
zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde
schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden
moet aanvoeren.
4.3.
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te
ontlenen voor het oordeel dat mr. Rabbie door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is. Onderzocht dient te worden of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat mr. Rabbie jegens hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
4.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als
volgt.
4.5.
Het verzoek tot wraking is gegrond op de mede door mr. Rabbie genomen beslissingen tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek en tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verzoeker. Het is tevens gegrond op de door mr. Rabbie daarbij gekozen bewoordingen.
4.6.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt naar vaste rechtspraak mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van een (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. De beslissingen om niet aan te houden en om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, staan dus inhoudelijk niet ter beoordeling van de wrakingskamer.
4.7.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
4.8.
Ten aanzien van de motivering van deze ter zitting gegeven beslissingen staat vast dat mr. Rabbie de door verzoeker gewraakte woorden heeft gebezigd. De wrakingskamer heeft echter niet te oordelen over de vraag of deze woorden moeten worden aangemerkt als
not done, zoals de raadsman aanvoert. De wrakingskamer heeft alleen te oordelen over de vraag of de door mr. Rabbie gebezigde woorden niet anders kunnen worden begrepen dan als blijk van zijn vooringenomenheid jegens verzoeker. De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is. Uit deze woorden van mr. Rabbie blijkt niet en kan evenmin worden afgeleid dat hij vooringenomen is ten aanzien van de vragen, die de strafkamer in de strafzaak tegen verzoeker nog heeft te beantwoorden op grond van de artikelen 348 tot en met 352 van het Wetboek van Strafvordering.
4.9.
Het verzoek tot wraking van mr. Rabbie is mitsdien ongegrond en wordt afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van mrs. Laukens en Moerman;
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. Rabbie.
Deze beslissing is gegeven op 25 mei 2021 door mr. drs. J. van den Bos, voorzitter, en
mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar en mr. N. Doorduijn, rechters, in tegenwoordigheid van
J.A. Faaij, griffier, en door de voorzitter en de griffier ondertekend.
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker, p.a. mr. G.R. Stolk
- mr. E. Rabbie
- officier van justitie mr. R. Boswijk