ECLI:NL:RBROT:2021:6018

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
ROT 20/6134
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag over 2020, derde besluit op bezwaar - toekennen proceskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende huurtoeslag. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen met betrekking tot haar huurtoeslag over het jaar 2020. Bij het eerste besluit van 9 oktober 2020 werd de huurtoeslag vastgesteld op € 2.100,-, maar door een huurverhoging per 1 juli 2020 verviel de huurtoeslag vanwege de maximale huurgrens. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld. In een later besluit van 10 april 2021 werd het voorschot zorgtoeslag vastgesteld op € 104,- en het voorschot huurtoeslag op € 0,-. Verzoekster heeft haar gronden tegen dit besluit ingediend, maar uiteindelijk heeft de Belastingdienst op 2 juni 2021 medegedeeld dat het bezwaar gegrond was verklaard en dat verzoekster recht had op huurtoeslag van € 4.199,-. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft bepaald dat er geen zitting nodig was en heeft de proceskosten vastgesteld op € 801,-, inclusief vergoeding van het griffierecht van € 48,00. De rechtbank heeft de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, waarbij ook rekening is gehouden met de punten voor de ingediende beroepschriften.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/6134
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2021 als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster,

gemachtigde: mr. M.J.G. Schroeder,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

Gemachtigde N. Marienus.

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster kennelijk gegrond verklaard. De huurtoeslag over 2020 wordt hierbij vastgesteld op € 2.100,-. Op grond van verkregen bewijsstukken is de huurtoeslag hersteld en geeft de huurverhoging per 1 juli 2020 een rekenhuur van € 739,14 waardoor de huurtoeslag in verband met de maximale huurgrens van € 737,14,- vervalt. Tevens is een vergoeding van € 525,- voor de gemaakte proceskosten van het bezwaar toegekend.

Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Bij besluit van 10 april 2021 (bestreden besluit II) heeft verweerder het voorschot zorgtoeslag van verzoekster voor 2020 vastgesteld op € 104,-, het voorschot kindgebondenbudget blijft € 5.936 en het voorschot huurtoeslag over 2020 vastgesteld op € 0,-.
Verzoekster heeft bij brief van 11 april 2021 haar gronden tegen bestreden besluit II ingediend.
Bij besluit van 2 juni 2021 heeft verweerder aan verzoekster medegedeeld dat het bezwaar gegrond is verklaard en verzoekster over 2020 recht heeft op huurtoeslag van € 4.199,- waarvoor een nieuw besluit genomen zal worden.
Bij brief van 5 juni 2021 heeft verzoekster het beroep ingetrokken en op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht verweerder bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft op 17 juni 2021 een verweerschrift met betrekking tot het verzoek om veroordeling in de proceskosten ingediend. Verweerder heeft hierin aangegeven zich te kunnen vinden in een proceskostenvergoeding van één punt voor het schrijven van het beroepschrift door de gemachtigde van verzoekster.
De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege wordt gelaten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het besluit van 2 juni 2021 aan verzoekster is tegemoetgekomen, dat verzoekster om die reden het beroep heeft ingetrokken en dat verzoekster proceskosten heeft gemaakt.
2. De rechtbank ziet dan ook aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 801,-.
De rechtbank is van oordeel dat naast één punt voor het indienen van het beroepschrift van 19 november 2020, aangevuld bij brief van 11 februari 2021, gericht tegen bestreden besluit I, ook 0,5 punt toegekend dient te worden voor het beroepschrift van 11 april 2021 dat gericht is tegen bestreden besluit II, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1.
3. De rechtbank wijst er ten slotte op dat verweerder, gelet op artikel 8:41, zevende lid, van de Awb, het door verzoekster betaalde griffierecht van € 48,00 aan haar dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 801,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van G.J. Machwirth, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 25 juni 2021.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.