ECLI:NL:RBROT:2021:6118

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
C/10/601517 / JE RK 20-2189
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 juni 2021 uitspraak gedaan op het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te vervallen. De moeder, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft het verzoek ingediend omdat zij van mening is dat de GI te prematuur heeft gehandeld door de schriftelijke aanwijzing te geven. De schriftelijke aanwijzing, die op 21 juli 2020 is afgegeven, betreft de verzorging en opvoeding van haar minderjarige kind, geboren in 2011. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder in de gelegenheid is gesteld haar mening te geven over de schriftelijke aanwijzing en dat de GI de aanwijzing in redelijkheid heeft kunnen geven, met name met betrekking tot de omgangsregeling tussen de minderjarige en de vader. De kinderrechter heeft echter ook geconstateerd dat de GI niet duidelijk heeft gemaakt op welke ingezette hulpverlening de moeder moet meewerken. Daarom heeft de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing voor zover deze betrekking heeft op de hulpverlening, vervallen verklaard, terwijl de aanwijzing met betrekking tot de omgangsregeling in stand blijft. De beslissing is openbaar uitgesproken en de kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren op 15 juni 2021.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/601517 / JE RK 20-2189
datum uitspraak: 25 juni 2021

beschikking op verzoek vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2011 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 11 maart 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank, en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
Op 15 juni 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord is:
- namens de moeder, mr. A.K. Ramdas.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de moeder,
- de vader,
- een vertegenwoordiger van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 30 oktober 2020 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] verlengd tot 4 november 2021.
De GI heeft op 21 juli 2020 een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de moeder betreffende de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] . Hierin is het volgende opgenomen:
  • De moeder dient zich te houden aan de omgangsregeling;
  • De moeder werkt mee aan de ingezette hulpverlening om zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de moeder en de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] .

Het verzoek

Door en namens de moeder is verzocht de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel, dan wel gedeeltelijk, vervallen te verklaren.
Namens de moeder is het verzoek ter zitting gehandhaafd. Mr. Ramdas verwijst naar het verzoekschrift en voegt hieraan het volgende toe. In de schriftelijke aanwijzing wordt naar voren gebracht dat de moeder de omgang tussen [voornaam minderjarige] en de vader belemmert. De moeder heeft slechts twee maal de omgang niet door laten gaan omdat [voornaam minderjarige] zich niet goed voelde. Na het plaatsvinden van een gesprek tussen de GI en de moeder waarin is gesproken over het voornemen tot het geven van een schriftelijke aanwijzing heeft de moeder juist wel uitvoering gegeven aan de omgangsregeling. Het is daarmee prematuur geweest van de GI om de schriftelijke aanwijzing te geven. Bovendien heeft de moeder haar zienswijze daarop niet kunnen geven.. In het tweede deel van de schriftelijke aanwijzing wordt de moeder erop gewezen om aan de ingezette hulpverlening mee te werken. Opmerkelijk is dat er door de gezinsvoogd nimmer hulpverlening is ingezet. De moeder heeft daarentegen uit eigen beweging hulp gezocht voor [voornaam minderjarige] . Zo heeft de moeder contact gehad met een kinderpsycholoog om te onderzoeken waarom [voornaam minderjarige] geen omgang met de vader wil. Het is dan ook onduidelijk welke ingezette hulpverlening de GI in de schriftelijke aanwijzing bedoelt.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:263, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de gecertificeerde instelling ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
De kinderrechter kan op grond van artikel 1:264, eerste lid, BW een dergelijke schriftelijke aanwijzing op verzoek van een met het gezag belaste ouder geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
De moeder heeft het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing op tijd ingediend. De moeder kan daarom in het verzoek worden ontvangen.
De GI is een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, aanhef onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, zodat de schriftelijke aanwijzing van de GI een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht is. Dit betekent dat voldaan moet worden aan de eisen van een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering.
De schriftelijke aanwijzing ziet op het naleven van de omgangsregeling en op het meewerken aan de ingezette hulpverlening door de moeder. De kinderrechter stelt vast dat de moeder in de gelegenheid is gesteld haar mening over de schriftelijke aanwijzing te geven. Zowel uit de schriftelijke aanwijzing als uit hetgeen door mr. Ramdas ter zitting naar voren is gebracht, blijkt dat de moeder in een gesprek met de GI heeft aangegeven wat zij van (het voornemen tot) de schriftelijke aanwijzing vindt. Zij heeft de GI laten weten het er niet mee eens te zijn. De mening van de moeder heeft de GI met betrekking tot de schriftelijke aanwijzing alleen niet op andere gedachten gebracht. De advocaat voert namens de moeder aan dat de schriftelijke aanwijzing te prematuur is gegeven, maar voor zover bekend is de omgang tussen [voornaam minderjarige] en de vader niet hervat. Vastgesteld kan worden dat er sinds 25 augustus 2020 in ieder geval geen omgang meer heeft plaatsgevonden tussen [voornaam minderjarige] en de vader, terwijl bij beschikking van 4 mei 2016 een omgangsregeling is vastgesteld waaraan de moeder zich dient te houden. Gelet op het vorenstaande is de kinderrechter dan ook van oordeel dat geen sprake is van schending van het zorgvuldigheids- of het motiveringsbeginsel. De GI heeft de aanwijzing, waarin de moeder wordt gewezen op het nakomen van de omgangsregeling, in alle redelijkheid kunnen geven. De kinderrechter zal de schriftelijke aanwijzing, voor zover deze ziet op het nakomen van de omgangsregeling, dan ook in stand houden.
In het tweede deel van de schriftelijke aanwijzing wordt de moeder erop gewezen om haar medewerking te verlenen aan de ingezette hulpverlening om zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de moeder en de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] . De kinderrechter stelt vast dat het onduidelijk is op welke ingezette hulpverlening de GI in de aanwijzing doelt. Hoewel duidelijk is dat de ouders moeten meewerken aan de uitvoering van een ondertoezichtstelling, dient bij een aanwijzing concreet te worden gemaakt op welke punten deze medewerking expliciet wordt verlangd. Nu dat bij deze aanwijzing niet het geval is, zal de kinderrechter het verzoek tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing voor zover dat ziet op het meewerken aan de ingezette hulpverlening, dan ook toewijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
verklaart de schriftelijke aanwijzing d.d. 21 juli 2020 vervallen voor zover deze ziet op het meewerken aan de ingezette hulpverlening om zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de moeder en de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] . De schriftelijke aanwijzing blijft voor het overige in stand.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C.M. Persoon, kinderrechter, in tegenwoordigheid van F.G. Hermans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2021.