ECLI:NL:RBROT:2021:6122

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
ROT 20/1956 en ROT 20/4110
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitschrijving uit de Basisregistratie Personen en weigering aangifte van hervestiging; beoordeling van de gedegenheid van het adresonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in twee samenhangende beroepen van eiseres tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiseres was per 22 maart 2019 uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (brp) op basis van een adresonderzoek, waarbij verweerder concludeerde dat eiseres niet op het opgegeven adres woonde. Eiseres heeft tegen deze uitschrijving en de daaropvolgende weigering van haar aangifte van hervestiging beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het adresonderzoek niet gedegen is uitgevoerd. Eiseres was bij een onaangekondigd huisbezoek op 19 september 2019 wel aangetroffen op het adres, en er waren persoonlijke spullen aanwezig. De rechtbank concludeert dat de door verweerder aangevoerde redenen voor de uitschrijving onvoldoende zijn om aan te nemen dat eiseres niet op het adres woonde. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en herroept de primaire besluiten, waardoor de inschrijving van eiseres in de brp vanaf 22 maart 2019 moet worden hersteld. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten en proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 20/1956 en ROT 20/4110

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2021 in de zaken tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. S. Benali,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. P.A.M. Badal.

Procesverloop

20/1956
Bij besluit van 4 oktober 2019 (primair besluit I) heeft verweerder eiseres per 22 maart 2019 uitgeschreven uit de Basisregistratie personen (brp).
Bij besluit van 2 maart 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
20/4110
Bij besluit van 10 januari 2020 (primaire besluit) II heeft verweerder de aangifte van hervestiging van eiseres geweigerd.
Bij besluit van 14 juli 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten I en II beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.T. Kasiemkhan.

Overwegingen

1.1.
Tot 22 maart 2019 stond eiseres in de brp ingeschreven op het adres [adres] (het adres). Naar aanleiding van informatie dat eiseres misschien niet meer op dat adres woonde, is verweerder een adresonderzoek gestart. Bij brief en e-mail van 22 maart 2019 heeft verweerder aan eiseres gevraagd door het invullen van het Formulier verklaring woonadres haar adresgegevens kenbaar te maken. In de brief staat verder dat als eiseres hier geen gehoor aan geeft, verweerder voornemens is eiseres uit te schrijven uit de brp. Op 3 april 2019 heeft eiseres het Formulier verklaring woonadres aan verweerder teruggestuurd waarop zij heeft ingevuld dat zij nog op het adres woont.
1.2.
In het kader van het onderzoek heeft verweerder verschillende onaangekondigde huisbezoeken aan het adres afgelegd waarbij eiseres niet is aangetroffen. Op 19 september 2019 heeft een onaangekondigd huisbezoek plaatsgevonden waarbij eiseres thuis was. In het verslag daarvan is onder meer vermeld dat de inspecteurs persoonlijke spullen en kleding van eiseres hebben gezien.
Op verzoek van verweerder heeft eiseres jaarnota’s van Evides en Eneco overgelegd. In deze nota’s en in door verweerder opgevraagde informatie staan de volgende verbruiksgegevens van het adres vermeld:
Water
Elektriciteit
Gas
9-2-2018 t/m 8-2-2019: 0 m3
3-2-17 t/m 8-2-18: 1 m3
18-02-16 t/m 02-02-17: 5 m3
2019: 401 kWh
2018: 144 kWh
2017: 321 kWh
2016: 517 kWh
2019: 0 m3
2018: 0 m3
2017: 43 m3
2016: 82 m3
In beroep heeft eiseres nog een periodeafrekening van Evides overgelegd waarin voor de periode van 8 februari 2019 tot 28 februari 2020 een waterverbruik van 10 m3 werd berekend. Dit verbruik was, zoals vermeld in de afrekening, gebaseerd op een geschat verbruik en dus niet op de meterstanden.
20/1956: uitschrijving
2.1.
Bij het primaire besluit I heeft verweerder eiseres op grond van artikel 2.22 van de Wet brp per 22 maart 2019 uitgeschreven uit de brp omdat zij geen aangifte van adreswijziging heeft doorgegeven en na onderzoek geen feitelijke verblijfplaats van haar bekend is.
2.2.
Aan het bestreden besluit I ligt ten grondslag dat is voldaan aan de vereisten als vermeld in artikel 2.22 van de Wet brp en procedure 6.3 van de Handleiding Uitvoeringsprocedures. Uit het adresonderzoek is voldoende gebleken dat eiseres niet woonachtig was op het adres. Daarbij is bijzondere waarde toegekend aan het feit dat eiseres bij negen huisbezoeken niet is aangetroffen en aan het feit dat uit het jaaroverzicht 2018 van Eneco en de periodeafrekeningen van Evides blijkt dat het verbruik van stroom, gas en water op het adres extreem laag is en geen normale bewoning impliceert. De door eiseres tijdens de hoorzitting gegeven verklaringen, namelijk dat zij veel bij haar moeder verbleef en ook vaak op het werk at, zijn onvoldoende.
2.3.
Eiseres voert in beroep tegen het bestreden besluit I aan dat er geen sprake is van adreswijziging. Zij woont op het adres en verweerder heeft haar daar ook bereikt. Verweerder hecht teveel gewicht aan het feit dat eiseres een aantal keren niet thuis was tijdens huisbezoeken. Zij had twee banen in de zorg waarbij zij werkte met wisselende diensten. Het water- en energieverbruik is zo laag omdat eiseres heel weinig water gebruikte, buiten haar werk vaak bij haar ouders was, en extreem zuinig leefde. Eiseres voert aan dat de inspecteurs van verweerder onaangekondigd haar woning op 19 september 2019 hebben bezocht en haar thuis hebben aangetroffen en daarbij hebben geconcludeerd dat de woning bewoond was. Uit het dossier blijkt ook niet van andere signalen dat de woning er onbewoond uitzag, bijvoorbeeld door een volle brievenbus. Verder voert eiseres aan dat het haar niet duidelijk is wat de aanleiding was voor het adresonderzoek. Zij heeft een eigen inkomen en is niet afhankelijk van ondersteuning door verweerder. Verweerder vermoedt dat eiseres bij haar ouders woont, maar heeft haar daar niet aangetroffen. Het adresonderzoek is niet gedegen uitgevoerd en voldoet niet aan de voorwaarden van artikel 2.22 van de Wet brp.
20/4110: weigering aangifte hervestiging
3.1.
Op 24 oktober 2019 heeft eiseres aangifte van hervestiging op het adres gedaan.
3.2.
Naar aanleiding van deze aangifte heeft verweerder twee onaangekondigde huisbezoeken afgelegd, waarbij niemand is aangetroffen. Bij een aangekondigd huisbezoek op 28 november 2019 is eiseres aangetroffen en heeft een huisbezoek plaatsgevonden. In het verslag daarvan is onder meer vermeld dat van eiseres persoonlijke spullen (kleding, schoenen, bed, kledingkast) in de woning zijn gezien en dat door de inspecteurs is geconstateerd dat zij er woont.
3.3.
Bij het primaire besluit II heeft verweerder de aangifte van hervestiging op het adres geweigerd omdat verweerder de redelijke verwachting heeft dat dit niet het adres is waar eiseres woont.
3.4.
Aan het bestreden besluit II ligt ten grondslag dat eiseres bij huisbezoeken niet is aangetroffen, behalve bij huisbezoeken op 19 september 2019 en 28 november 2019, maar deze waren aangekondigd, en dat uit de jaarnota’s 2019 van Eneco en Evides blijkt van een extreem laag verbruik. Verweerder is van mening dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2019 daadwerkelijk op het adres woonde.
3.5.
In beroep voert eiseres, naast de onder 2.3 genoemde gronden, aan dat zij een groot belang heeft om ingeschreven te staan in de brp omdat zij zonder inschrijving geen zorgverzekering kan afsluiten en haar partner voor zijn verblijfsstatus van haar inschrijving afhankelijk is.
De rechtbank komt in beide beroepen tot de volgende beoordeling.
4. Eiseres is vanaf 25 september 2020 weer ingeschreven op het adres. Niettemin kan worden aangenomen dat eiseres nog belang heeft bij haar beroep nu zij heeft gewezen op de eventuele gevolgen van haar uitschrijving voor haar AOW en de beëindiging van haar zorgverzekering. Verweerder heeft dat niet weersproken.
5.1.
In artikel 1, onder o, van de Wet basisregistratie Personen (Wet brp) wordt verstaan onder het woonadres:
1° het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die
zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of
ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar
redelijke verwachting gedurende een halfjaar de meeste malen zal overnachten;
2° het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar
redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal
overnachten;
In artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp, is bepaald dat indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetenen uit Nederland.
In artikel 2.38, eerste lid, van de Wet brp, is bepaald dat degene die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, zich uiterlijk op de vijfde dag na de aanvang van zijn verblijf in persoon meldt bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn woonadres heeft om daarbij schriftelijk aangifte van verblijf en adres te doen. Indien hij geen woonadres heeft, kiest hij een briefadres en meldt hij zich binnen de gestelde termijn bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn briefadres heeft om de bedoelde aangifte te doen.
In artikel 2.39, eerste lid, van de Wet brp, is bepaald dat de ingezetene die zijn adres wijzigt hiervan schriftelijk aangifte doet bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft.
In artikel 2.47 van de Wet brp is bepaald dat degene ten aanzien van wie het college van burgemeester en wethouders het redelijke vermoeden heeft dat hij in gebreke is met het doen van een aangifte als bedoeld in de artikelen 2.38 tot en met 2.43, op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, desgevraagd in persoon, binnen een door het college in het verzoek te noemen termijn, ter zake de inlichtingen verstrekt en de geschriften overlegt die noodzakelijk zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), waaronder de uitspraak van 11 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:21), moeten de in de basisregistratie vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en moeten de gebruikers van de gegevens erop kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Daarnaast is het op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 17 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2270), zo dat het bij bereikbaarheid in de zin van artikel 2.22 van de Wet brp erom gaat dat een ingezetene bereikbaar is op een adres waar hij woont.
5.3.
Volgens de memorie van toelichting bij de Wet brp (Kamerstukken II 2011/12, 33 219, nr. 3, p. 42 en p. 133) mag niet lichtvaardig tot een ambtshalve uitschrijving worden overgegaan, omdat de gevolgen daarvan voor de betrokkene aanzienlijk zijn. Er moet daarom aan drie cumulatieve voorwaarden zijn voldaan. Ten eerste moet het zo zijn dat de betrokkene niet kan worden bereikt. Ten tweede moet er geconstateerd worden dat van de betrokkene geen aangifte is ontvangen. Ten derde moet na een gedegen onderzoek zijn gebleken dat geen verblijf- en adresgegevens van de betrokkene achterhaald konden worden.
6.1.
De beroepsgrond dat niet aan het vereiste van een gedegen adresonderzoek is voldaan, slaagt. Daartoe wordt het volgende overwogen. Verweerder heeft eiseres bij verschillende onaangekondigde huisbezoeken niet thuis aangetroffen. Hier kan echter niet de waarde aan worden verbonden die verweerder daaraan verbindt. Dat eiseres bij huisbezoeken in de middag en het begin van de avond niet thuis was, is onvoldoende om aan te nemen dat zij niet op het adres woont, nu niet kan worden uitgesloten dat eiseres met juistheid heeft verklaard dat zij veel werkte en doorgaans op haar werk of bij haar moeder at. Daar komt bij dat eiseres bij het huisbezoek op 19 september 2019, dat volgens het verslag ervan onaangekondigd had plaatsgevonden, wel op het adres werd aangetroffen en dat er toen ook persoonlijke spullen en kleding van haar in de woning zijn aangetroffen.
6.2.
Met verweerder kan worden vastgesteld dat het water- en energieverbruik op het adres extreem laag was. Dit mocht bij verweerder gerede twijfel oproepen of eiseres daadwerkelijk op het adres woonde. In de omstandigheden van deze zaak is dit enkele gegeven echter onvoldoende om uitschrijving uit de brp te rechtvaardigen. Eiseres heeft over het lage verbruik verklaard dat zij veel op haar werk en bij haar moeder was, vaak alleen thuis was om te slapen, haar woning snel warm wordt door de zon en de woningen boven- en onder haar, en dat zij extreem zuinig leefde om te sparen voor haar bruiloft. Hoewel deze verklaring het zeer lage verbruik vermoedelijk niet geheel kan verklaren, moet voorts worden meegewogen dat op 19 september 2019 eiseres thuis is aangetroffen en kleding en persoonlijke spullen aanwezig waren. Voorts moet in aanmerking worden genomen dat uit het dossier niet blijkt dat verweerder nog op andere wijze heeft getracht onderzoek te doen, zoals het opvragen van informatie bij meerdere buren en de verhuurder. Evenmin blijkt op grond van welk gegeven bij verweerder het vermoeden is ontstaan dat eiseres niet op het adres zou wonen. Voorts moet worden vastgesteld dat het tijdens het onderzoek bij verweerder ontstane vermoeden dat eiseres op het adres van haar ouders zou verblijven bij enkele huisbezoeken aan dat adres niet bevestigd kon worden.
6.3.
Ten slotte is van belang geacht dat verweerder eiseres na een nieuw verzoek om hervestiging per 25 september 2020 weer op het adres heeft ingeschreven. De toelichting van verweerder ter zitting dat daarbij meespeelde dat de echtgenoot van eiseres toen ook op het adres stond ingeschreven en dat eiseres het voordeel van de twijfel is gegeven, wijst niet op veranderde omstandigheden ten aanzien van eiseres zelf, zodat niet valt in te zien dat voor de periode van 22 maart 2019 tot 25 september 2020 zou zijn aangetoond dat eiseres niet op het adres woonde.
6.4.
Hetgeen in 6.1 tot en met 6.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat verweerders onderzoek onvoldoende gedegen is geweest, zodat niet buiten twijfel staat dat eiseres niet langer op het adres verblijft. Het beroep tegen de bestreden besluiten I en II is daarom gegrond.
7. De bestreden besluiten dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Door het verstrijken van de tijd en het gegeven dat eiseres sedert 25 september 2020 weer op het adres is ingeschreven, moet het ervoor worden gehouden dat verweerder geen nader onderzoek meer zal kunnen doen. In het belang van finale geschilbeslechting zal de rechtbank daarom zelf in de zaak voorzien door de primaire besluiten te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten. Dit betekent dat de inschrijving van eiseres in de brp vanaf 22 maart 2019 moet worden hersteld.
8. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres de door haar betaalde griffierechten vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank, nu sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.136,- (1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van de beroepschriften, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 534,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten I en II;
- herroept de primaire besluiten I en II;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
- bepaalt dat verweerder de door eiseres betaalde griffierechten van in totaal € 356,- aan haar vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.136,-;
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier
.De uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 juni 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.