ECLI:NL:RBROT:2021:6123

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
ROT 19/4781
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering jachtakte op basis van Wet natuurbescherming; beoordeling van misbruik van bevoegdheden en valsheid in geschrifte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een jachtakte had aangevraagd, en de Minister van Justitie en Veiligheid, die deze aanvraag had geweigerd. De weigering was gebaseerd op het feit dat de eiser als verdachte was aangemerkt voor het doden van grauwe ganzen en valsheid in geschrifte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de eiser misbruik zou maken van de jachtakte of dat hij een gevaar zou vormen voor de openbare orde of veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de korpschef van politie niet had kunnen volstaan met een waarschuwing, maar dat de weigering van de jachtakte niet gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de verplichting voor de verweerder om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de eiser. Tevens is de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/4781

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen,
en

de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. F.H. Kamminga.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2018 (het primaire besluit) heeft de korpschef van politie de aanvraag van eiser om een jachtakte op grond van de Wet Natuurbescherming (Wnb) afgewezen.
Bij besluit van 7 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het besluit van de korpschef gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Bij het primaire besluit heeft de korpschef geweigerd de door eiser aangevraagde jachtakte te verlenen, omdat uit een proces-verbaal van 13 maart 2018 blijkt dat eiser als verdachte is aangemerkt van overtreding van het verbod om opzettelijk van nature in Nederland in het wild levende vogels – grauwe ganzen – te doden (artikel 3.1, eerste lid, van de Wnb) en van valsheid in geschrift (artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht).
1.2.
Op 1 mei 2019 is aan eiser een strafbeschikking opgelegd in de vorm van een geldboete van € 1.000,- ter zake van het onder 1.1. genoemde alsmede ter zake van overtreding van het verbod om een geweer te gebruiken zonder geldige jachtakte (artikel 3.26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wnb).
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de omstandigheid dat eiser als verdachte wordt aangemerkt van diverse strafbare feiten die zijn gekwalificeerd als een misdrijf maakt dat er grond is om aan te nemen dat eiser van zijn bevoegdheden op grond van artikel 3.28, derde lid, onder a, van de Wnb, misbruik zal maken. Op grond van die bepaling moet de jachtakte worden geweigerd als hiervan sprake is. Niet had kunnen volstaan met een waarschuwing omdat de Circulaire wapens en munitie 2018 (Cwm 2018) hiervoor slechts ruimte biedt als sprake is van een lichte onregelmatigheid.
3. Eiser voert in beroep aan dat geen sprake is van gerechtvaardigde vrees voor misbruik .Hij heeft al acht jaar een ontheffing voor onder andere het bestrijden van schade door grauwe ganzen voor het perceel waarop hij werd aangetroffen en ter zake waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Hij doet de schadebestrijding voor de eigenaar en jachthouder van de percelen, Staatsbosbeheer (SBB). In het Faunabeheerplan Ganzen 2015-2020 is opgenomen dat de jachthouder toestemming kan geven aan niet aan de Faunabeheereenheid Zuid-Holland (FBE) verbonden partijen als de jachthouder aangeeft niet verantwoordelijk te willen zijn voor de schadebestrijding. Dat is hier het geval. SBB heeft met een toestemmingsformulier ingestemd met beheer en schadebestrijding door eiser en is tevreden over het werk van eiser. Ook hebben alle pachters toestemming verleend. Verder betwist eiser dat hij valsheid in geschrift heeft gepleegd door in het registratiesysteem DORA van de faunabeheereenheid in te voeren dat hij jachthouder is van het gebied De Avelingen. Hij voert daartoe aan dat hij niet zelfstandig en eigenhandig wijzigingen in het registratiesysteem DORA kan doorvoeren en verweerder geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit anders zou blijken. Volgens eiser bepaalt niet de kwalificatie van de strafbare feiten of sprake is van vrees voor misbruik, maar de omstandigheden van het geval, en die leiden in dit geval niet tot de conclusie dat sprake is van enige vrees voor misbruik.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 3.26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet natuurbescherming (Wnb) bepaalt dat het verboden is een geweer te gebruikten ter uitoefening van het bepaalde bij of krachtens deze wet zonder een geldige jachtakte.
Artikel 3.28, eerste lid, van de Wnb bepaalt dat de jachtakte wordt verleend door de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012.
Artikel 3.28, derde lid, onder a, van de Wnb bepaalt dat de jachtakte geweigerd wordt indien er grond is aan te nemen dat de aanvrager van de bevoegdheid een geweer en munitie voorhanden te hebben, van de bevoegdheid om de jacht uit te oefenen, of van de hem toekomende bevoegdheden in het kader van beheer en schadebestrijding als bedoeld in paragraaf 3.4 misbruik zal maken, of zodanig gebruik zal maken dat hij een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of veiligheid kan gaan vormen.
4.2.
Artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht stelt valsheid in geschrift strafbaar.
5. Eiser is jachthouder van een gebied in de gemeente Molenwaard. SBB is jachthouder van het gebied De Avelingen te Gorinchem. Eiser voerde met toestemming van SBB en de grondgebruikers het beheer en de schadebestrijding in De Avelingen uit. Uit de stukken kan worden afgeleid dat SBB kennelijk heeft verzuimd een jachthuurovereenkomst aan te gaan met eiser en de voor SBB geldende ontheffing van het verbod om grauwe ganzen te doden door te schrijven naar eiser. Zoals eiser ter zitting onbetwist heeft gesteld heeft hij acht jaar voor SBB schade door grauwe ganzen bestreden in het gebied De Avelingen. Uit de brief van SBB van 26 juni 2018 blijkt dat SBB tevreden was met het door eiser geleverde werk. Zo uitgegaan wordt van overtreding van de verboden neergelegd in de artikelen 3.1, eerste lid, en 3.26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wnb lijkt hieraan veeleer een administratieve onvolkomenheid, waar kennelijk ook SBB zich niet van bewust is geweest, ten grondslag te liggen, althans geen gedrag van eiser dat zou kunnen duiden op ‘misbruik’ of ‘zodanig gebruik’ als bedoeld in artikel 3.28, derde lid, aanhef en onder a, van de Wnb. Er is daarom onvoldoende grond om aan te nemen dat eiser van de in artikel 3.28, derde lid, aanhef en onder a, van de Wnb genoemde bevoegdheden misbruik zal maken, of zodanig gebruik zal maken dat hij een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen.
6. De andere grondslag van het bestreden besluit is de gestelde valsheid in geschrift. Blijkens het “Uittreksel Justitiële Documentatie” van 30 juli 2019 onder “Openstaande zaken betreffende misdrijven” zou de valsheid in geschrift zijn gepleegd op 23 september 2013. In het bestreden besluit is over de valsheid in geschrift vermeld: “Uit de administratie van de FBE Zuid-Holland is gebleken dat u in DORA heeft aangegeven dat u "jachthouder" was van het gebied in De Avelingen terwijl u dit niet was en dat u aldus de ontheffing van uw jachtgebied in de gemeente Molenwaard heeft willen gebruiken in een gebied waar u geen jachthouder bent.”
In de zienswijze op het voornemen tot weigering van de jachtakte, in administratief beroep en in beroep heeft eiser naar voren gebracht dat hij niet in staat was om eigenmachtig enige registratie in DORA in te voeren of te wijzigen. Van verweerder mag worden verlangd om naar aanleiding van dit verweer nader te onderbouwen hoe de gestelde registratie in DORA heeft plaatsgevonden en dat eiser daarvoor verantwoordelijk is. Verweerder heeft dat niet gedaan. De grondslag ‘valsheid in geschrift’ is daarom onvoldoende komen vast te staan, zodat ook deze grondslag het bestreden besluit niet kan dragen.
7. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen grond om de rechtsgevolgen in stand te laten en kan niet zelf in de zaak voorzien, omdat zij daarvoor onvoldoende gegevens heeft. De zogenoemde bestuurlijke lus wordt niet opportuun geacht, mede vanwege de samenhang met de strafzaak; ter zitting is desgevraagd namens eiser verklaard dat verzet is gedaan tegen de strafbeschikking en dat in die zaak hoger beroep aanhangig is. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068 ,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier
.De uitspraak is in het openbaar gedaan op 8 juni 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.