4.2.Artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht stelt valsheid in geschrift strafbaar.
5. Eiser is jachthouder van een gebied in de gemeente Molenwaard. SBB is jachthouder van het gebied De Avelingen te Gorinchem. Eiser voerde met toestemming van SBB en de grondgebruikers het beheer en de schadebestrijding in De Avelingen uit. Uit de stukken kan worden afgeleid dat SBB kennelijk heeft verzuimd een jachthuurovereenkomst aan te gaan met eiser en de voor SBB geldende ontheffing van het verbod om grauwe ganzen te doden door te schrijven naar eiser. Zoals eiser ter zitting onbetwist heeft gesteld heeft hij acht jaar voor SBB schade door grauwe ganzen bestreden in het gebied De Avelingen. Uit de brief van SBB van 26 juni 2018 blijkt dat SBB tevreden was met het door eiser geleverde werk. Zo uitgegaan wordt van overtreding van de verboden neergelegd in de artikelen 3.1, eerste lid, en 3.26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wnb lijkt hieraan veeleer een administratieve onvolkomenheid, waar kennelijk ook SBB zich niet van bewust is geweest, ten grondslag te liggen, althans geen gedrag van eiser dat zou kunnen duiden op ‘misbruik’ of ‘zodanig gebruik’ als bedoeld in artikel 3.28, derde lid, aanhef en onder a, van de Wnb. Er is daarom onvoldoende grond om aan te nemen dat eiser van de in artikel 3.28, derde lid, aanhef en onder a, van de Wnb genoemde bevoegdheden misbruik zal maken, of zodanig gebruik zal maken dat hij een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen.
6. De andere grondslag van het bestreden besluit is de gestelde valsheid in geschrift. Blijkens het “Uittreksel Justitiële Documentatie” van 30 juli 2019 onder “Openstaande zaken betreffende misdrijven” zou de valsheid in geschrift zijn gepleegd op 23 september 2013. In het bestreden besluit is over de valsheid in geschrift vermeld: “Uit de administratie van de FBE Zuid-Holland is gebleken dat u in DORA heeft aangegeven dat u "jachthouder" was van het gebied in De Avelingen terwijl u dit niet was en dat u aldus de ontheffing van uw jachtgebied in de gemeente Molenwaard heeft willen gebruiken in een gebied waar u geen jachthouder bent.”
In de zienswijze op het voornemen tot weigering van de jachtakte, in administratief beroep en in beroep heeft eiser naar voren gebracht dat hij niet in staat was om eigenmachtig enige registratie in DORA in te voeren of te wijzigen. Van verweerder mag worden verlangd om naar aanleiding van dit verweer nader te onderbouwen hoe de gestelde registratie in DORA heeft plaatsgevonden en dat eiser daarvoor verantwoordelijk is. Verweerder heeft dat niet gedaan. De grondslag ‘valsheid in geschrift’ is daarom onvoldoende komen vast te staan, zodat ook deze grondslag het bestreden besluit niet kan dragen.
7. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen grond om de rechtsgevolgen in stand te laten en kan niet zelf in de zaak voorzien, omdat zij daarvoor onvoldoende gegevens heeft. De zogenoemde bestuurlijke lus wordt niet opportuun geacht, mede vanwege de samenhang met de strafzaak; ter zitting is desgevraagd namens eiser verklaard dat verzet is gedaan tegen de strafbeschikking en dat in die zaak hoger beroep aanhangig is. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).