In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de commissie Schadefonds geweldsmisdrijven. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) na slachtoffer te zijn geworden van een poging tot moord op 8 september 2018. De aanvraag werd afgewezen door verweerder, omdat eiser een eigen aandeel in de toedracht van het geweldsmisdrijf zou hebben gehad, wat hij betwistte.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. Eiser had wisselend verklaard over de toedracht van het schietincident en had niet aangetoond dat hij geen eigen aandeel had in het geweld. De rechtbank stelde vast dat eiser's verklaringen inconsistent waren en dat hij niet had kunnen bewijzen dat zijn schade niet mede het gevolg was van omstandigheden die aan hem te rekenen waren.
De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid de aanvraag om een uitkering kon afwijzen, omdat eiser niet had voldaan aan de voorwaarden van de Wsg. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.