ECLI:NL:RBROT:2021:6137

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
ROT 19/4721
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing uitkering uit schadefonds geweldmisdrijven op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven wegens eigen aandeel in de toedracht van het misdrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de commissie Schadefonds geweldsmisdrijven. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) na slachtoffer te zijn geworden van een poging tot moord op 8 september 2018. De aanvraag werd afgewezen door verweerder, omdat eiser een eigen aandeel in de toedracht van het geweldsmisdrijf zou hebben gehad, wat hij betwistte.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. Eiser had wisselend verklaard over de toedracht van het schietincident en had niet aangetoond dat hij geen eigen aandeel had in het geweld. De rechtbank stelde vast dat eiser's verklaringen inconsistent waren en dat hij niet had kunnen bewijzen dat zijn schade niet mede het gevolg was van omstandigheden die aan hem te rekenen waren.

De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid de aanvraag om een uitkering kon afwijzen, omdat eiser niet had voldaan aan de voorwaarden van de Wsg. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/4721

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. K. Lans,
en

de commissie Schadefonds geweldsmisdrijven, verweerder,

gemachtigde: mr. Y. Pieters.

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) afgewezen.
Bij besluit van 2 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich door middel van elektronische communicatie laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 25 november 2018 bij verweerder een aanvraag ingediend om een uitkering uit het schadefonds op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). In de aanvraag heeft hij vermeld dat hij op 8 september 2018 slachtoffer is geworden van een poging tot moord, waarbij hij fysiek letsel heeft opgelopen en getraumatiseerd is door de gebeurtenis en psychische klachten heeft. Bij de aanvraag heeft eiser de aangifte die hij heeft gedaan bij de politie en verschillende medische stukken overgelegd.
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de aanvraag terecht is afgewezen vanwege eisers een eigen aandeel bij het geweldsmisdrijf doordat een en ander zich afspeelde in het criminele milieu. Voorts ligt eraan ten grondslag dat eiser leugenachtige, onvolledige of ontwijkende verklaringen heeft afgelegd waardoor het politieonderzoek is tegengewerkt, zodat het aan eiser is om aan te tonen dat hij geen eigen aandeel heeft gehad in de toedracht van het misdrijf. Aangezien het politieonderzoek inmiddels is geseponeerd en eiser heeft verklaard geen mogelijkheid meer te hebben om bij de politie een verklaring af te leggen, moet ervan worden uitgegaan dat het voor eiser niet meer mogelijk is om aan te tonen dat hij geen eigen aandeel heeft gehad.
3. Eiser voert in beroep aan dat hij geen eigen aandeel heeft gehad. Hij heeft tegen de politie wisselend verklaard over de toedracht omdat hij in een dilemma verkeerde. Hij vertelde een verzonnen verhaal in de hoop dat de dader opgepakt zou kunnen worden. Eiser voert aan dat hij niet weet waarom hij is beschoten en dat er geen aanwijzingen zijn die erop duiden dat de toegebrachte schade mede het gevolg zou kunnen zijn van een omstandigheid die aan hem is toe te rekenen. Eiser wijst er op dat hoewel het strafrechtelijk onderzoek is geseponeerd hij een artikel 12 Sv-procedure heeft opgestart.
De rechtbank komt tot het volgende oordeel.
4.1.
In artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wsg is bepaald dat uit het fonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen;
Op grond van artikel 5 van de Wsg kan een uitkering achterwege blijven of op een geringer bedrag worden bepaald, indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer of de nabestaande is toe te rekenen.
4.2.
Ter nadere invulling van haar in de Wsg neergelegde bevoegdheid hanteert verweerder beleid, dat is neergelegd in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (Beleidsbundel). Uit de Beleidsbundel volgt dat het Schadefonds is opgericht om mensen een financiële tegemoetkoming te bieden in hun schade. Als het slachtoffer een eigen aandeel heeft in het geweld is deze tegemoetkoming, die wordt betaald uit gemeenschapsgeld en moet worden gezien als een uiting van solidariteit van de samenleving met het slachtoffer, in principe niet passend. Voor de beoordeling van het eigen aandeel gaat verweerder na of het slachtoffer het geweldsmisdrijf had kunnen en moeten voorkomen. Hierbij wordt gekeken of het slachtoffer zichzelf onnodig in een situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon en moest verwachten.
5.1.
Hetgeen eiser in beroep aanvoert slaagt niet. Uit de aangifte van eiser van 8 september 2018, de processen-verbaal van 9 september, 12 september en 22 oktober 2018 en de schriftelijke verklaring van eiser van 12 juli 2019 blijkt dat eiser elke keer een andere lezing geeft van de toedracht van het schietincident op 8 september 2018 waarvan hij slachtoffer was. Zo heeft hij bij de politie in eerste instantie verklaard over een gevecht dat ontstond tussen de dader en een ex-vriend van hem om geld dat zij wilden gebruiken om in bitcoins te handelen zonder de kopers te betalen en heeft hij later verklaard dat hij de dader wilde rippen en daarom bewust vrienden met hem werd. Daarna heeft hij in zijn brief aan verweerder van 12 juli verklaard dat hij niet weet waarom hij werd beschoten. Gelet op de strekking van eisers verklaringen bij de politie heeft verweerder mogen aannemen dat eiser een aandeel heeft gehad in de toedracht van het misdrijf.
5.2.
Als dit al anders zou zijn heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de bewijslast dat geen sprake is van een eigen aandeel in het ontstaan van de schade op eiser is komen te rusten doordat hij met zijn wisselende en onvolledige verklaringen het politieonderzoek heeft gefrustreerd en daarmee zelf eraan heeft bijdragen dat de politie geen bewijs tegen de dader heeft kunnen vergaren en de toedracht van de schietpartij niet aan het licht is gekomen. Het is niet onredelijk dat verweerder ervan uitgaat dat eiser door het afleggen van de verschillende verklaringen zijn aandeel in de toedracht heeft willen verhullen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat geen sprake is van een omstandigheid die aan hem is toe te rekenen als bedoeld in artikel 5 van de Wsg. Verweerder heeft de aanvraag van eiser om een uitkering in redelijkheid kunnen afwijzen.
5.3.
De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2014 kan eiser niet baten omdat het in deze uitspraak niet gaat om de vraag of sprake is van een eigen aandeel in het misdrijf.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier
.De uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 juni 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.