ECLI:NL:RBROT:2021:6174

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
30 juni 2021
Zaaknummer
ROT 20/3197
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake ontmanteling hennepkwekerij en verhalen kosten bestuursdwang

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar en verhuurder van een pand, en het college van burgemeester en wethouders van Schiedam. De zaak betreft de ontmanteling van een hennepkwekerij die op 20 februari 2019 door de gemeente is uitgevoerd, waarbij de kosten van € 1.515,68 op de eiser zijn verhaald. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente bevoegd was om spoedeisende bestuursdwang toe te passen. De kern van het geschil is of eiser als verhuurder kan worden aangemerkt als overtreder van de wetgeving inzake de hennepkwekerij, en of de kosten van de bestuursdwang op hem kunnen worden verhaald. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de hennepkwekerij en dat hij zijn zorgplicht als verhuurder is nagekomen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij redelijkerwijs niet op de hoogte had kunnen zijn van de hennepkwekerij, gezien de omstandigheden rondom de huurbetalingen en de controles die hij heeft uitgevoerd.

De rechtbank concludeert dat eiser tekort is geschoten in zijn zorgplicht en dat de kosten van de bestuursdwang terecht op hem zijn verhaald. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3197

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, verweerder,

(gemachtigde: mr. P. Meuldijk).

Procesverloop

In het besluit van 20 februari 2019, op schrift gesteld op 1 oktober 2019 (primair besluit), heeft verweerder met toepassing van spoedeisende bestuursdwang een hennepkwekerij ontmanteld. Verweerder heeft de kosten van € 1.515,68 ten laste van eiser gebracht.
In het besluit van 4 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser was eigenaar/verhuurder van het pand aan het adres [adres] (het pand). Op 20 februari 2019 is bij een onderzoek door de politie, verweerder en energiebedrijf [naam bedrijf] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Op diezelfde dag heeft verweerder de hennepkwekerij ontmanteld.
2. Verweerder stelt dat eiser tekort is geschoten in zijn zorgplicht als goed verhuurder en de woning onvoldoende en/of onvoldoende grondig heeft gecontroleerd. Hierdoor heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij niet wist of niet kon weten dat zich een hennepkwekerij in het pand bevond. Eiser kan daardoor aangemerkt worden als overtreder en de kosten van de bestuursdwang kunnen op hem worden verhaald.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder bevoegd was om op 20 februari 2019 spoedeisende bestuursdwang toe te passen. Ter discussie staat of verweerder eiser als eigenaar van het pand terecht als overtreder heeft aangemerkt en of de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang vervolgens aan hem in rekening konden worden gebracht.
4.1
Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd met het vertrouwensbeginsel is genomen. Verweerder heeft namelijk op 25 juni 2019 telefonisch en per e-mail bevestigd dat de zaak afgerond en gesloten is. Vervolgens zijn pas bij besluit van 1 oktober 2019 de kosten op eiser verhaald.
4.2
Bij de beoordeling van het beroep op het vertrouwensbeginsel is de eerste stap de juridische kwalificatie van de uitlating waarop eiser zich beroept, namelijk de vraag of die uitlating kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser de e-mail heeft opgevat alsof die ook betrekking had op een eventueel kostenverhaal van de ontmanteling van de hennepkwekerij, is geen sprake van een toezegging dat verweerder dit kostenverhaal achterwege zou laten. Daarbij is van belang dat verweerder met de e-mail van 25 juni 2019 niet aan eiser heeft bevestigd dat de kosten van bestuursdwang niet op hem zouden worden verhaald. In de e-mail staat vermeld dat verweerder en eiser telefonisch contact hebben gehad over het bezwaar dat gericht is tegen de sluiting van het pand. Verweerder bevestigt hierbij dat eiser weer kan beschikken over het pand en dat verweerder klaar is met de maatregelen. Verweerder noemt de kosten van bestuursdwang niet en eiser en verweerder hebben daarover voorafgaand aan de e-mail niet gesproken. Dit betekent dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
5.1
Eiser voert aan dat hij niet aangemerkt kan worden als overtreder en de kosten van de bestuursdwang niet op hem kunnen worden verhaald. Hij is geen professionele verhuurder en heeft alles gedaan wat van hem als verhuurder mag worden verwacht. Daarnaast moet hij de privacy van [naam 1] ( [naam 1] ), de huurder, respecteren. Hij kon de slaapkamer niet controleren, omdat [naam 2] ( [naam 2] ), de vriendin van [naam 1] , daar lag te slapen. De rest van het pand heeft hij voldoende gecontroleerd.
5.2
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2969) volgt dat de overtreder degene is die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en dus als overtreder worden aangemerkt. Daarbij is van belang dat van de eigenaar van een pand die dat verhuurt, mag worden verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door hem verhuurde pand wordt gemaakt. De eigenaar kan als overtreder worden aangemerkt, indien hij wist, dan wel redelijkerwijs had kunnen weten dat het pand als hennepkwekerij werd gebruikt.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij redelijkerwijs niet had kunnen weten dat in het pand een hennepkwekerij aanwezig was. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat, anders dan daarvoor, vanaf februari 2018 de huur werd betaald vanaf de rekening van [naam 2] , terwijl de huurovereenkomst van 25 juli 2017 enkel met [naam 1] was gesloten. Weliswaar stelt eiser naar aanleiding hiervan telefonisch contact te hebben gezocht met [naam 1] , maar hij heeft nagelaten aanvullende gegevens, zoals een identiteitsbewijs van [naam 2] te vragen. Samen met de andere door eiser geconstateerde feiten en omstandigheden met betrekking tot de verhuur van het pand aan [naam 1] had het feit dat de huur opeens van een andere rekening werd betaald aanleiding voor eiser moeten zijn om meer onderzoek te doen. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat de controles die eiser naar eigen zeggen in het pand heeft uitgevoerd, niet voldoende grondig zijn geweest. Eiser is tijdens de controles niet, of in ieder geval niet alle keren, op de bovenste verdieping van het pand geweest. Ook al zou [naam 2] tijdens de controles op de bovenste verdieping hebben liggen slapen, dan nog had eiser op zijn minst de overige ruimtes van de bovenste verdieping moeten controleren. Het recht op privacy van een huurder behoeft namelijk niet in de weg te staan aan het controleren door de verhuurder van het gebruik van het pand (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3351). Uit de rapportage van 21 maart 2019 blijkt dat in verschillende ruimtes van het pand hennep gerelateerde zaken voorhanden waren, en dat drie van deze ruimtes werden gebruikt als hennepkwekerij. Bij de controles van het pand had de hennepkwekerij gezien de omvang opgemerkt moeten worden. De enkele tegenwerping van eiser dat hij alles heeft gedaan wat van een goed verhuurder mag worden verwacht, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder heeft toegelicht dat inmiddels € 500,- van de totale kosten bij [naam 1] zijn verhaald. Dit betekent dat verweerder nog maximaal € 1.015,68 bij eiser kan verhalen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, in aanwezigheid van mr. F. van Ommeren, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar 29 juni 2021.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.