ECLI:NL:RBROT:2021:6321

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
9018010 CV EXPL 21-5655
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte, gebreken, beroep op opschorting en huurprijsvermindering

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijf A] en [bedrijf B] over een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte. [bedrijf A] vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, alsook betaling van huurachterstand en andere kosten. [bedrijf B] had een huurachterstand van ongeveer anderhalve maand en voerde aan dat zij de huurbetalingen had opgeschort vanwege gebreken in het gehuurde, met name lekkages die niet waren verholpen. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand niet ernstig genoeg was om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen, en wees de vordering tot ontruiming af. Wel werd [bedrijf B] veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de kosten voor juridische bijstand in verband met een procedure voor vergunningvrije horeca. De kantonrechter oordeelde dat de contractuele boete voor de huurachterstand en de kosten voor de vergunningverlening toewijsbaar waren, maar dat de vordering tot huurprijsvermindering en schadevergoeding door [bedrijf B] werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan [bedrijf A].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9018010 CV EXPL 21-5655
uitspraak: 2 juli 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[bedrijf A]
,
gevestigd te [vestigingsplaats A] ,
eiseres,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. C.L. Verhoef te Berkel en Rodenrijs,
tegen
[bedrijf B]
,
gevestigd te [vestigingsplaats B] ,
gedaagde,
eiseres in reconventie
gemachtigde: mr. B.M. du Bosc te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [bedrijf A] ’ en ‘ [bedrijf B] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
• de dagvaarding van 2 februari 2021, met producties;
• de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van gedaagde;
• de aanvullende conclusie van antwoord in conventie, met producties;
• de eis in reconventie;
• het tussenvonnis van 22 maart 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
• de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
• een onderzoeksrapportage van de zijde van [bedrijf B] .
1.2
De mondelinge behandeling is gehouden op 18 mei 2021. Ter zitting is de gemachtigde van [bedrijf A] verschenen, alsmede de heer [persoon B] namens [bedrijf B] , bijgestaan door de gemachtigde. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekeningen gehouden.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
in conventie en reconventie
2.1
[bedrijf B] huurt van [bedrijf A] de bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW aan de [adres] te Rotterdam (hierna: ‘het gehuurde’), tegen een huurprijs van laatstelijk € 4.477,- per maand, bij vooruitbetaling uiterlijk op de eerste dag van de maand te voldoen. In de betaling van de huur is een achterstand ontstaan.
2.2
De Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW van 2 oktober 2012 (hierna: ‘de algemene bepalingen’) maken deel uit van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst. In de algemene bepalingen is – voor zover hierbij van belang – het volgende opgenomen:
“(…)
Aansprakelijkheid
(…)
11.3
Verhuurder is niet aansprakelijk voor schade tengevolge van een gebrek en huurder kan in geval van een gebrek geen aanspraak maken op huurprijsvermindering en verrekening, behoudens de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in artikel 7:206 lid 3 Burgerlijk Wetboek.
11.4
Het gestelde in 11.3 is in de navolgende omstandigheden niet van toepassing:
- indien een gebrek een gevolg is van een toerekenbare ernstige tekortkoming van verhuurder;
- indien verhuurder een gebrek bij het aangaan van de huurovereenkomst kende en met huurder daaromtrent geen nadere afspraken heeft gemaakt;
- indien het gehuurde op de ingangsdatum als bedoeld in artikel 3.1 van de huurovereenkomst niet geschikt blijkt te zijn voor het gebruik als bedoeld in artikel 1.1 van de huurovereenkomst door aan verhuurder toe te rekenen omstandigheden;
- indien verhuurder een gebrek bij het aangaan van de huurovereenkomst behoorde te kennen en huurder daarvan middels zijn onderzoeksplicht in artikel 2.3 van de algemene bepalingen niet op de hoogte had kunnen of behoren te zijn dan wel dienaangaande geen onderzoek hoefde te doen;
- indien verhuurder de door huurder schriftelijk gestelde redelijke termijn als bedoeld in artikel 10.1 van de algemene bepalingen om een aanvang te maken met het verhelpen van een voor rekening van verhuurder komend gebrek, niet in acht heeft genomen.
(…)
Betalingen
25.1
De betaling van de huurprijs en van al hetgeen verder krachtens deze huurovereenkomst is verschuldigd, zal uiterlijk op de vervaldata in wettig Nederlands betaalmiddel - zonder enige opschorting, korting, aftrek of verrekening met een vordering welke huurder op verhuurder heeft of meent te hebben - geschieden door storting dan wel overschrijving op een door verhuurder op te geven rekening.
(…)
25.3
Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300 per maand. De hiervoor bedoelde boete(rente) is niet verschuldigd indien huurder voor de in 25.1 genoemde vervaldatum per aangetekende brief een gemotiveerde vordering bij verhuurder heeft ingediend en verhuurder binnen 4 weken na ontvangst van deze brief inhoudelijk daarop niet heeft gereageerd.
(…)
Kosten, verzuim
30.1
In alle gevallen waarin verhuurder een sommatie, een ingebrekestelling of een exploot aan huurder doet uitbrengen, of in geval van procedures tegen huurder om deze tot nakoming van de huurovereenkomst of tot ontruiming te dwingen, is huurder verplicht alle daarvoor gemaakte redelijke kosten, zowel in als buiten rechte – met uitzondering van de ingevolge een definitieve rechtelijke beslissing door verhuurder te betalen proceskosten – aan verhuurder te voldoen.
De gemaakte redelijke kosten worden tussen partijen bij voorbaat vastgesteld op een bedrag dat als volgt wordt berekend; 15% over de hoofdsom met een maximum van € 15.000. (…)”
2.3
In een WhatsApp-bericht van [bedrijf A] gericht aan [bedrijf B] is – voor zover hierbij van belang – het volgende opgenomen:
“(…) Ha [persoon B] ,
Even voor het dossier. Wij belde zojuist. Wij kwamen overeen dat wij de procedure doorzetten. Als er een positief advies komt van de bezwaaar hoor commissie en jullie vergunningsvrij 0.2 horeca mogen exploiteren dan betalen jullie de 6000 ex btw euro kosten die ik gemaakt heb. Als het advies negatief is hoeven jullie niets te betalen. De 6000 ex euro kunnen jullie in maximaal 2 jaar betalen. (…)”

3..De vordering en het verweer in conventie

3.1
[bedrijf A] vordert in conventie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
ontbinding van de huurovereenkomst;
[bedrijf B] te veroordelen om het gehuurde te ontruimen en ontruimd te houden en door overgave van de sleutels ter vrije beschikking van [bedrijf A] te stellen, zulks met machtiging om bij niet voldoening de ontruiming zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie te doen geschieden;
[bedrijf B] te veroordelen tot betaling van:
a. € 22.601,78 aan huurachterstand, vergoeding kosten toestemming vergunningsvrije horeca, contractuele boete en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de contractuele boete van 1% per maand met een minimum van € 300,- over een bedrag van € 13.975,50;
b. € 4.477,- per maand of gedeelte daarvan vanaf 1 maart 2021 tot aan het tijdstip van ontruiming, bij vooruitbetaling voor de eerste dag van de maand te voldoen, en bij niet tijdige voldoening te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van verzuim tot aan de dag van algehele voldoening;
4. [bedrijf B] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2
Ter onderbouwing van haar vordering heeft [bedrijf A] het volgende gesteld. Uit hoofde van de huurovereenkomst is [bedrijf B] verplicht de maandelijkse huur te betalen. Zij is deze betalingsverplichting echter niet volledig nagekomen, waardoor een huurachterstand is ontstaan. [bedrijf A] wil de huurovereenkomst daarom ontbinden, het gehuurde ontruimen en maakt aanspraak op betaling van de achterstallige huur. Op grond van artikel 25.3 van de algemene bepalingen is [bedrijf B] wegens het niet tijdig betalen van de huurprijs aan [bedrijf A] een direct opeisbare boete verschuldigd. Voorts hebben partijen met elkaar afgesproken dat [bedrijf B] een bedrag van € 6.000,- exclusief btw, zijnde € 7.200,- inclusief btw, zou bijdragen aan (juridische) kosten als de bestuursrechtelijke procedure inzake de weigering van de gemeente om vergunningvrije horeca toe te staan in het gehuurde succesvol zou zijn verlopen. Aangezien de procedure succesvol is verlopen maakt [bedrijf A] tevens aanspraak op betaling van dit bedrag. Tot slot maakt [bedrijf A] aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten op grond van artikel 30.1 van de algemene bepalingen, althans op grond van de wet komen de hiermee gemoeid zijnde kosten voor rekening van [bedrijf B] , te weten een bedrag van € 710,78 exclusief btw.
3.3
[bedrijf B] is het niet eens met de vordering van [bedrijf A] . Zij voert daartegen aan dat de lekkages in het gehuurde die al in maart 2020 zijn gemeld nog steeds niet zijn verholpen. Dit zorgt voor een serieus veiligheidsrisico. [bedrijf B] heeft daarom de huurbetalingen voor 50% opgeschort. Als de reparaties door [bedrijf A] worden uitgevoerd, is [bedrijf B] bereid alsnog de achterstallige huur te voldoen. Aangezien de huurachterstand gering is en [bedrijf B] zich al jaren als een goed huurder heeft gedragen, vindt zij dat het niet redelijk of billijk is om de huurovereenkomst te ontbinden en het gehuurde te ontruimen. Voorts betwist [bedrijf B] de verschuldigdheid van de boetebedragen, omdat de reden van het uitblijven van de huurbetalingen gelegen is in de situatie omtrent de veiligheid van het gehuurde. Tot slot betwist [bedrijf B] de gestelde afspraak over de kosten van de procedure inzake de weigering van de gemeente om vergunningvrije horeca toe te staan in het gehuurde.

4..De vordering en het verweer in reconventie

4.1
[bedrijf B] vordert in reconventie dat [bedrijf A] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 15.000,- aan gederfde omzet, betaling van € 1.200,- vanwege het verlies van vier klanten, betaling van € 303,- aan kosten van de expertisebureaus voor het dak, betaling van € 550,- ter zake het interieur, alsmede matiging van de huurpenningen gedurende de herstelperiode, met veroordeling van [bedrijf A] in de proceskosten.
4.2
Ten aanzien van haar reconventionele vordering heeft [bedrijf B] het volgende gesteld:
“Deze eis is opgebouwd uit de kosten welke door causaal toedoen als gevolg van nalatig onderhoud van het gehuurde pand aan de [adres] te Rotterdam door [bedrijf A] , is ontstaan, zoals de gemaakte kosten voor Technische inspectie van het dak 303 euro, Technische inspectie van het interieur 550 euro, inkomstenderving door verminderde gebruik vloeroppervlak van de trainingsruimte 2500 euro per maand, gedurende 6 maanden, in totaal 15.000 euro, verlies aan 4 klanten door slechte situatie trainingsruimte 1200 euro. Ook komen daarbij de kosten voor juridische bijstand en overige buitengerechtelijke (PM) kosten. Daarnaast eist mijn cliënt een rapport een onafhankelijke derde partij, zodat niet alleen de schade aan het interieur van WhatEver wordt hersteld, maar ook de oorzaak van de lekkage wordt opgespoord en duurzaam verholpen. Matiging van de huurpenningen gedurende herstelperiode is inmiddels een redelijke gedachte in relatie tot het recente verloop in deze kwestie.”
4.3
[bedrijf A] heeft geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring dan wel afwijzing van de vordering in reconventie met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [bedrijf B] in de proceskosten en de nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis. [bedrijf A] heeft daartoe - verkort weergegeven en voor zover thans van belang- het volgende aangevoerd. Op grond van artikel 11.3 van de algemene bepalingen kan [bedrijf B] geen aanspraak maken op huurprijsvermindering en/of schadevergoeding. Verder heeft [bedrijf B] niet aan [bedrijf A] medegedeeld dat zij zelfstandig een aannemer heeft ingeschakeld en heeft [bedrijf A] geen deugdelijke melding met een redelijke termijn voor herstel ontvangen. [bedrijf A] meent daarom dat zij niet aansprakelijk is voor deze kosten en niet gehouden is de kosten van de aannemer te vergoeden.

5..De beoordeling

In conventie
huurachterstand en opschorting
5.1
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [bedrijf B] de door [bedrijf A] gestelde huurachterstand van € 6.785,21, berekend tot en met de maand mei 2021, erkend. In beginsel dient [bedrijf B] dit bedrag aan [bedrijf A] te voldoen.
5.2
In reactie op het beroep op opschorting door [bedrijf B] heeft [bedrijf A] onder meer een beroep gedaan op artikel 25.1 van de algemene bepalingen waaruit volgt dat de betaling van de huurprijs dient te geschieden zonder enige opschorting of verrekening. Deze bepaling is tussen partijen overeengekomen en heeft dan ook tussen hen te gelden, tenzij deze contractuele uitsluiting van het opschortingsrecht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Voor zover [bedrijf B] heeft willen aanvoeren dat van dit laatste sprake is, overweegt de kantonrechter als volgt. Artikel 25.1 van de algemene bepalingen moet worden bezien in het licht van artikel 11.3 van de algemene bepalingen. In dit artikel is - in lijn met artikel 7:206 lid 3 BW - bepaald dat de huurder zijn bevoegdheid behoudt om in geval van gebreken aan het gehuurde die voor rekening van de verhuurder komen, deze zelf te verhelpen en de kosten op de verhuurder te verhalen dan wel deze kosten te verrekenen als de verhuurder met het verhelpen van die gebreken in verzuim is. Verder is in artikel 11.4 van de algemene bepalingen een aantal omstandigheden geschetst waarin de verhuurder wel aansprakelijk is voor gebreken aan het gehuurde. Gelet op de bevoegdheid om zelf handelend op te treden en de kosten te verhalen, is een opschortingsrecht niet nodig om rechten veilig te stellen. Het contractuele verbod op opschorting in artikel 25.1 van de algemene bepalingen is dan ook niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
5.3
[bedrijf A] heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat [bedrijf B] haar verplichting tot het betalen van de huurpenningen niet mocht opschorten. [bedrijf B] is in verzuim geraakt en gehouden het bedrag aan achterstallige huurpenningen aan [bedrijf A] te voldoen. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
ontbinding en ontruiming
5.4
Als de huurder zijn verplichting om (tijdig) de huur betalen niet nakomt, kan de verhuurder de rechter vragen om de huurovereenkomst te ontbinden (artikel 6:265 BW). De rechter wijst deze vordering alleen toe als de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te beëindigen. Bij de beoordeling daarvan dienen alle omstandigheden in aanmerking genomen te worden (zie HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810). Daarbij wordt bij een bedrijfsruimte als uitgangspunt aangehouden dat een huurachterstand van meer dan twee maanden ontbinding rechtvaardigt.
5.5
De huurachterstand van [bedrijf B] bedraagt ongeveer anderhalve maand. Niet gebleken is dat [bedrijf B] uit onwil de huurpenningen niet heeft betaald, maar dat zij dit heeft gedaan op grond van haar (onjuiste) veronderstelling dat zij mocht opschorten. Voorts is niet gebleken dat [bedrijf B] financieel niet in staat zou zijn om de huur te betalen. Gelet op al deze omstandigheden is de tekortkoming van [bedrijf B] niet van voldoende gewicht om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
5.6
Het voorgaande leidt ertoe dat de gevorderde ontruiming van het gehuurde en betaling van € 4.477,- per maand tot de datum van ontruiming eveneens zullen worden afgewezen.
kosten toestemming vergunningvrije horeca
5.7
[bedrijf A] heeft haar stelling dat [bedrijf B] aan haar € 7.260,- verschuldigd is inzake de kosten van de juridische procedure om toestemming te krijgen voor vergunningvrije horeca in het gehuurde onderbouwd met WhatsApp-correspondentie. Uit deze correspondentie blijkt dat partijen hebben afgesproken dat [bedrijf B] bij een succesvol verloop van de procedure € 6.000,- exclusief btw aan [bedrijf A] zou betalen. [bedrijf B] heeft de juistheid van dit bericht niet betwist en evenmin betwist dat de procedure succesvol is doorlopen. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen tot het in het WhatsApp-bericht genoemde bedrag van € 6.000,-. [bedrijf A] heeft aangevoerd dat dit bedrag moet worden verhoogd met de btw, maar deze afspraak blijkt niet uit het bericht, wordt door [bedrijf B] betwist en [bedrijf A] heeft geen omstandigheden aangevoerd die tot die conclusie kunnen leiden.
contractuele boete
5.8
Voorts dient te worden beoordeeld of [bedrijf B] de gevorderde contractuele boete van € 1.200,- ex artikel 25.3 van de algemene bepalingen verschuldigd is. De kantonrechter begrijpt uit het verweer van [bedrijf B] dat zij het onredelijk vindt dat onder de geschetste omstandigheden een boete in rekening wordt gebracht en vat dit (mede) op als een beroep op matiging van de boete.
5.9
Op grond van artikel 6:94 lid 1 BW is matiging van een boete mogelijk, indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Deze maatstaf brengt mee dat matiging slechts aan de orde is als toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Gesteld noch gebleken is dat toepassing van het boetebeding in deze zaak tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Het beroep op matiging kan dan ook niet slagen. De gevorderde € 1.200,- zal worden toegewezen.
5.1
[bedrijf A] vordert - naast de hiervoor genoemde € 1.200,- tevens betaling van de contractuele boete op grond van artikel 25.3 van de algemene bepalingen over de openstaande bedragen aan huurachterstand en de kosten van de procedure inzake toestemming vergunningvrije horeca. Artikel 25.3 van de algemene bepalingen ziet echter enkel op te late betaling van bedragen die de huurder uit hoofde van de huurovereenkomst verschuldigd is. Niet in te zien valt daarom – zonder nadere toelichting van [bedrijf A] – waarom ook over het verschuldigde bedrag inzake de toestemming vergunningvrije horeca een contractuele boete betaald zou moeten worden. Voorts is ten aanzien van de huurachterstand al een bedrag van € 1.200,- aan contractuele boete toegewezen. [bedrijf A] heeft niet gesteld waarom zij nogmaals een contractuele boete over de huurachterstand in rekening mag brengen. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
buitengerechtelijke incassokosten
5.11
[bedrijf A] maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 710,78. Partijen zijn - daarbij handelend in de uitoefening van beroep of bedrijf – in de algemene bepalingen een vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten overeengekomen die van de wettelijke regeling afwijkt. De vordering zal dan ook worden getoetst aan het rapport Voor-werk II, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. De kantonrechter stelt vast dat [bedrijf A] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten valt binnen het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
toe te wijzen bedrag
5.12
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen zal in conventie worden toegewezen:
huurachterstand
6.785,21
kosten toestemming vergunningvrije horeca
6.000,00
contractuele boete
1.200,00
buitengerechtelijke incassokosten
710,78
totaal
14.695,99
proceskosten
5.13
[bedrijf B] zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kantonrechter zal bij de toekenning van de proceskosten uitgaan van het toegewezen bedrag.
In reconventie
5.14
[bedrijf A] betwist dat [bedrijf B] aanspraak kan maken op huurprijsvermindering en schadevergoeding vanwege gederfde omzet en verlies van klanten. [bedrijf A] doet daarbij een beroep op artikel 11.3 van de algemene bepalingen waarin is bepaald dat de verhuurder niet aansprakelijk is voor schade ten gevolge van een gebrek en huurder geen aanspraak kan maken op huurprijsvermindering, behoudens de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in artikel 7:206 lid 3 BW. [bedrijf A] stelt zich op het standpunt dat de uitzonderingen zoals genoemd in artikel 11.4 van de algemene bepalingen zich hier niet voordoen, omdat [bedrijf A] naar aanleiding van de lekkage adequaat actie heeft ondernomen.
5.15
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [bedrijf B] een beroep gedaan op één van de uitzonderingen als genoemd in artikel 11.4 van de algemene bepalingen en aangevoerd dat [bedrijf A] het gebrek bij het aangaan van de huurovereenkomst kende en met [bedrijf B] daaromtrent geen nadere afspraken heeft gemaakt. [bedrijf B] heeft dit standpunt echter op geen enkele wijze onderbouwd en – na betwisting door [bedrijf A] – onvoldoende nader gemotiveerd, waardoor het beroep van [bedrijf B] op artikel 11.4 van de algemene bepalingen niet kan slagen.
5.16
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [bedrijf A] zich op het beding in artikel 11.3 van de algemene bepalingen kan beroepen en [bedrijf B] dus geen aanspraak kan maken op schadevergoeding danwel huurprijsvermindering. Dit deel van de vordering van [bedrijf B] wordt daarom afgewezen.
5.17
Voorts vordert [bedrijf B] betaling van € 303,- aan kosten van de expertisebureaus voor het dak en betaling van € 550,- ter zake het interieur. [bedrijf A] betwist deze kosten verschuldigd te zijn, omdat [bedrijf B] niet aan haar heeft medegedeeld dat zij zelfstandig een aannemer heeft ingeschakeld om onderzoek naar de gebreken te doen. Nu [bedrijf B] in het licht van deze betwisting niet concreet heeft toegelicht en/of nader heeft onderbouwd op grond waarvan zij aanspraak zou kunnen maken op deze kosten en in het geheel niets heeft gesteld ten aanzien van ‘de € 550,- ter zake het interieur’, zal ook dit deel van de vordering van [bedrijf B] worden afgewezen.
5.18
[bedrijf B] zal als de het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Bij de vaststelling van de hoogte van het toe te kennen bedrag aan salaris wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat de tegenvordering is voortgevloeid uit het verweer in conventie. Daarom wordt in reconventie een half punt aan salaris toegekend.
In conventie en in reconventie
5.19
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten. [bedrijf B] is zowel in conventie als in reconventie (grotendeels) in het ongelijk gesteld. De gevorderde nakosten worden éénmaal toegewezen.

6..De beslissing

De kantonrechter
:
In conventie
veroordeelt [bedrijf B] aan [bedrijf A] te betalen een bedrag van € 14.695,99;
veroordeelt [bedrijf B] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [bedrijf A] vastgesteld op € 1.103,69 aan verschotten en € 746,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
In reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [bedrijf B] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [bedrijf A] vastgesteld op € 249,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In conventie en in reconventie
en indien [bedrijf B] niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, de proceskosten te vermeerderen met € 124,- aan salaris, en de betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416