ECLI:NL:RBROT:2021:64

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
ROT 19/2350
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan eiseres wegens overtredingen van het Besluit houders van dieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiseres kreeg een boete van € 4.500,- opgelegd wegens overtredingen van het Besluit houders van dieren. De overtredingen betroffen het individueel houden van varkens, het niet bieden van een schone en comfortabele ruimte, en het houden van groepen van minder dan zes varkens in hokken die niet aan de wettelijke eisen voldeden. Eiseres voerde aan dat de overtredingen het gevolg waren van uitzonderlijke weersomstandigheden, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden geen rechtvaardiging boden voor de overtredingen. De rechtbank bevestigde dat de toezichthouders van de NVWA correct hadden gehandeld en dat de opgelegde boete terecht was. Eiseres had niet aangetoond dat de omstandigheden zodanig waren dat de overtredingen niet aan haar konden worden toegerekend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/2350

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [vestigingsplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde],
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. A.F. Kabiri.

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder een boete opgelegd van € 4.500,- omdat zij volgens verweerder bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften heeft overtreden.
Bij besluit van 28 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2020. Eiseres is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is namens verweerder verschenen [naam toezichthouder 1], toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. In het rapport van bevindingen van 25 juli 2018 hebben de toezichthouders
[naam toezichthouder 2] en [naam toezichthouder 1] van de NVWA gerapporteerd dat zij op 2 juli 2018 een herinspectie hebben uitgevoerd op het bedrijf van eiseres, locatie [adres], naar aanleiding van een last onder dwangsom die aan eiseres was opgelegd vanwege de bevindingen bij de controle van 20 september 2017.
1.1.
Bij de inspectie op 2 juli 2018 hebben de toezichthouders waargenomen dat eiseres in strijd heeft gehandeld met artikel 2.13, eerste lid, en artikel 2.15, eerste lid, onder b en 2, van het Besluit houders van dieren in verbinding met artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren, omdat 36 zeugen en gelten niet in een groep, maar individueel, werden gehouden. De toezichthouders hebben dit gebaseerd op de volgende bevindingen die in het rapport van bevindingen van 25 juli 2018 zijn beschreven: in de zeugenstal 3 waren in een rij (in het schematisch overzicht in bijlage 4 – abusievelijk aangeduid als bijlage 5 – bij het rapport aangeduid als rij B) 7 hokken met voerligboxen aanwezig. Alle voerligboxen in deze rij waren gesloten en daarin waren 39 zeugen en gelten individueel gehuisvest. De 39 individueel gehuisveste zeugen en gelten beschikten over onvoldoende ruimte om zich om te draaien. Boven elke voerligbox was een formulier (zeugenkaart) opgehangen met daarop vermeld het oornummer van de zeug of gelt, de dek- en de verwachte werpdatum. Op basis van de gegevens op de zeugenkaart hebben de toezichthouders berekend hoeveel dagen geleden de zeugen zijn gedekt. De toezichthouders hebben gezien dat 38 van de 39 zeugen of gelten langer dan vier dagen geleden waren gedekt. Van de 38 zeugen bevonden zich 2 in het stadium van één week voor de verwachte werpdatum. Deze twee zeugen hebben de toezichthouders buiten beschouwing gelaten.
1.2.
Bij de inspectie op 2 juli 2018 hebben de toezichthouders ook waargenomen dat eiseres in strijd heeft gehandeld met artikel 2.16, aanhef en onder a, van het Besluit houders van dieren, in verbinding met artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren, omdat 16 varkens geen toegang hadden tot een schone en comfortabele ruimte met adequate waterafvoer waar alle varkens tegelijk kunnen liggen. Dit hebben de toezichthouders gebaseerd op de volgende bevindingen die in het rapport van bevindingen van 25 juli 2018 zijn beschreven: direct achter en aansluitend aan de individueel gehuisveste zeugen of gelten in de hokken B1 tot en met B5 en B7 werden zeugen en gelten gehouden. De zeugen en gelten in de hokken B1 tot en met B5 en B7 werden op een volledig dichte vloer gehouden. De volledige oppervlakte van de dichte vloer in de hokken B1 tot en met B5 en B7 was ernstig vervuild met mest. De 16 varkens die in de hokken B1 tot en met B5 en B7 werden gehouden hadden geen toegang tot een schone en comfortabele ruimte waar alle varkens tegelijk kunnen liggen, aldus de toezichthouders.
1.3.
Bij de inspectie op 2 juli 2018 hebben de toezichthouders tot slot waargenomen dat eiseres in strijd heeft gehandeld met artikel 2.19, tweede lid, van het Besluit houders van dieren in verbinding met artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren, omdat 15 zeugen of gelten werden gehouden in groepen van minder dan 6, terwijl de zijden van de hokken korter zijn dan 2,40 meter. Dit hebben de toezichthouders gebaseerd op de volgende bevindingen in het rapport van bevindingen van 25 juli 2018: de toezichthouders hebben in het rapport beschreven dat zij bij een eerdere meting op 3 mei 2017 hebben vastgesteld dat hok B1 2,55 meter breed was, dat de hokken B2 tot en met B7 3,80 meter breed waren en dat de hokken B1 tot en met B7 2,10 meter diep waren. De toezichthouders hebben gezien dat in de hokken B1 tot en met B5 na telling minder dan 6 zeugen of gelten in een groep werden gehouden en dat in deze hokken (B1 tot en met B5) in totaal 15 zeugen en gelten werden gehouden. De zijden van deze hokken waren korter dan 2,40 meter, aldus de toezichthouders.
1.4.
Nadat de toezichthouders zich hadden gelegitimeerd en het doel en de bevindingen van de controle aan [naam ] hadden medegedeeld, verstrekte
op 2 juli 2018 de volgende inlichtingen:
“De zeugen in de 2e rij zitten vast omdat ik die vanmorgen heb vastgezet. Hoe gaan we dat doen met spenen? Ik kan ze niet allemaal tegelijk loslaten. Die zeugen zijn wel gewoon drachtig. Vandaag zijn we aan het spenen en als ik dat niet zo doe, kom ik niet gedraaid. Ze gaan zo gauw mogelijk weer los. Omdat het extreem warm weer is, gooi ik de zeugen na ’t spenen, buiten in de open lucht. Naast de stal, maar ik kan er daar niet 40 tegelijk loslaten. Normaal zitten die zeugen los in groepen van zes. De zeugen die los achter de vastgezette zeugen liggen, zijn vandaag gespeend.”
1.5.
Op 25 juli 2018 heeft toezichthouder [naam toezichthouder 2] telefonisch gesproken met [naam ] en hem in kennis gesteld van de bevindingen van de controle van
2 juli 2018. Ongevraagd gaf [naam ] de volgende reactie:
“We zien wel wat er van komt. Ik ben benieuwd wat de rechter hiervan zal vinden. Ik heb de zeugen en gelten vastgezet omdat dat even niet anders kon, vanwege de hitte. Als we zo’n noodoplossing niet meer mogen toepassen, hoe wil je dan nog een bedrijf draaiende houden? Ik zie een rechtszitting met een gerust hart tegemoet. Ik hoop dat er snel een saneringsregeling komt, want ik ga ermee stoppen. Dit laat ik mij niet overkomen.”
1.6.
Tot slot staat in het rapport van bevindingen dat is vastgesteld dat de naam van de [naam maatschap] is gewijzigd in de [naam eiseres] en dat
[naam ] als maat tot deze maatschap is toegetreden.
2. Op basis van dit rapport van bevindingen heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van in totaal € 4.500,- voor de volgende beboetbare feiten:
a. a) Gedekte gelten en zeugen werden langer dan vier dagen na de dag van de natuurlijke dekking of kunstmatige inseminatie individueel gehouden. Dit is niet toegestaan. Volgens verweerder is dit een overtreding van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren in verbinding met artikel 2.13, eerste lid, en artikel 2.15, eerste lid, onder b, van het Besluit houders van dieren. Voor deze overtreding geldt een boetebedrag van € 1.500,-.
b) Stallen waarin varkens worden gehouden zijn niet op zodanige wijze ingericht dat de varkens toegang hebben tot een schone en comfortabele ruimte met een adequate waterafvoer waar alle varkens tegelijk kunnen liggen. Dit is volgens verweerder een overtreding van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren in verbinding met artikel 2.16 van het Besluit houders van dieren. Voor deze overtreding geldt een boetebedrag van € 1.500,-.
c) De zijden van een stal waarin een groep van minder dan zes gelten en zeugen werden gehouden waren niet langer dan 2,40 meter. Dit is volgens verweerder een overtreding van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren in verbinding met artikel 2.19, tweede lid, van het Besluit houders van dieren. Voor deze overtreding geldt een boetebedrag van € 1.500,-.
2.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder deze beslissing gehandhaafd.
3. Eiseres heeft ten aanzien van het eerste feit aangevoerd dat zij uit nood 36 varkens langer dan vier dagen na dekking individueel heeft gehuisvest. In verband met de uitzonderlijke weersomstandigheden op dat moment (hitte en droogte) heeft eiseres ervoor gekozen om de zeugen na het spenen niet in de buitenloop op te vangen en een deel van de zeugen in de uitloop achter de individuele boxen te zetten. Eiseres heeft gesteld dat zij dit heeft gedaan voor het welzijn van de dieren. Ten aanzien van het tweede feit heeft eiseres betwist dat de 16 speenzeugen die tijdelijk in de ruimte achter de voerligboxen waren ondergebracht, onvoldoende ruimte hadden om te liggen. Er was volgens eiseres voldoende comfort voor de dieren, omdat er voldoende ruimte was (drie vierkante meter stalruimte per dier). Bij stallen met een dichte vloer is hokbevuiling een standaardverschijnsel. Of een ruimte schoon en comfortabel is, is volgens eiseres een subjectief oordeel. Ten aanzien van het derde feit heeft eiseres aangevoerd dat de oppervlakte en de maatvoering van de hokken bij openstaande vloerligboxen (4,10 (2,00 + 2,10) meter x 3,80 meter) voldoet aan de eisen voor oppervlakte en maatvoering van het hekwerk. De ruimte waar de 16 speenzeugen tijdelijk waren ondergebracht is geen stal, maar onderdeel van een bestaande stalruimte. Eiseres heeft naar voren gebracht dat zij de 16 speenzeugen in die ruimte heeft ondergebracht vanwege de uitzonderlijke weersomstandigheden.
3.1.
Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 10 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:147), mag een bestuursorgaan in beginsel afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen. Indien die bevindingen gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
Wat het eerste feit betreft heeft eiseres niet betwist dat zij 36 gelten en zeugen langer dan vier dagen na de dag van dekking individueel heeft gehouden, terwijl uit het voorschrift van artikel 2.13, eerste lid, van het Besluit houders van dieren volgt dat gelten en zeugen in afzonderlijke groepen worden gehouden. Dat eiseres een aantal zeugen tijdelijk in de ruimte achter de voerligboxen moest laten staan, omdat het buiten te warm was en er door de droogte niet genoeg plaats was bij de modderpoel, doet er niet aan af dat zij 36 gelten en zeugen niet conform het voorschrift in artikel 2.13, eerste lid, van het Besluit houders van dieren na vier dagen na de dekking in afzonderlijke groepen heeft gehouden.
3.3.
Wat het tweede feit betreft geeft de enkele stelling van eiseres dat het een subjectief oordeel is of een ruimte schoon en comfortabel is en dat hokbevuiling bij stallen met een dichte vloer een standaardverschijnsel is, geen grond voor twijfel aan de bevindingen van de toezichthouders. In het rapport van bevindingen is duidelijk beschreven dat de volledige oppervlakte van de dichte vloer in de hokken B1 tot en met B5 en B7 ernstig vervuild was met mest. Eiseres heeft dit gegeven niet betwist. Dat elk dier volgens eiseres drie vierkante meter stalruimte had, doet daar niet aan af. Ook de stelling van eiseres dat zij door de weersomstandigheden de betreffende dieren tijdelijk in dat stalgedeelte moest onderbrengen, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals verweerder met juistheid heeft opgemerkt is in de regelgeving geen uitzondering gemaakt voor situaties van tijdelijke aard.
3.4.
Hetgeen eiseres ten aanzien van het derde feit heeft aangevoerd geeft naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor twijfel aan de bevindingen van de toezichthouders ten aanzien van dit feit. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat de toezichthouders de hokafmetingen en de afstanden tussen de hekken op 3 mei 2017 hebben gemeten. Bij die meting hebben de toezichthouders vastgesteld dat hok B1 2,55 meter breed is, de hokken B2 tot en met B7 3,80 meter breed zijn en dat deze hokken (B1 tot en met B7) 2,10 meter diep zijn. Ter zitting heeft de toezichthouder toegelicht dat een diepte van 2,10 meter niet voldoende is en dat de zijden van een stal waarin minder dan zes gelten en zeugen worden gehouden langer dienen te zijn dan 2,40 meter. Dit volgt uit het voorschrift van artikel 2.19, tweede lid, van het Besluit houders van dieren waarin is bepaald dat de zijden van de stal waarin een groep gelten en zeugen wordt gehouden langer moeten zijn dan 2,8 meter, maar dat de zijden van de stal langer dan 2,4 meter moeten zijn indien in die stal een groep van minder dan zes gelten of zeugen wordt gehouden. Eiseres heeft niet betwist dat in de betreffende hokken een groep (van minder dan zes gelten of zeugen) was ondergebracht. Dit betekent dat een diepte van 2,10 meter, zoals de toezichthouders hebben gemeten, ontoereikend is. Eiseres heeft gesteld dat zij wel aan het voorschrift voldoet omdat de maatvoering van de hokken bij openstaande vloerligboxen 4,10 meter (dit is 2,00 meter plus 2,10 meter) x 3,80 meter bedraagt. Deze stelling kan haar niet baten. Zoals de toezichthouder ter zitting heeft toegelicht zou er geen overtreding zijn geweest als de hekken van de vloerligboxen open zouden staan, maar in dit geval waren de hokken van de zeugen in de vloerligboxen dicht, hetgeen ook blijkt uit het rapport van bevindingen, en konden deze hokken niet worden opengezet, omdat dragende zeugen niet gemengd met andere varkens geplaatst kunnen worden. Door een groep van zes gelten of zeugen onder te brengen in de uitloopruimte (B1 tot en met B7), terwijl de diepte van de hokken in de uitloopruimte 2,10 meter was, heeft eiseres gelten of zeugen gehuisvest in een ruimte die niet voldoet aan de afmeting die in artikel 2.19, tweede lid, van het Besluit houders van dieren is voorgeschreven. De stelling van eiseres dat zij de betreffende dieren door de weersomstandigheden tijdelijk in dat stalgedeelte moest onderbrengen, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals verweerder met juistheid heeft opgemerkt is in de regelgeving geen uitzondering gemaakt voor situaties van tijdelijke aard.
3.5.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht op basis van het rapport van bevindingen heeft vastgesteld dat eiseres niet heeft voldaan aan artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren in verbinding met artikel 2.13, eerste lid, artikel 2.15, eerste lid, aanhef en onder b, artikel 2.16 en artikel 2.19, tweede lid, van het Besluit houders van dieren. Eiseres heeft daarmee de overtredingen begaan, zodat verweerder bevoegd was eiseres daarvoor een boete van in totaal € 4.500,- op te leggen.
4. Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat de opgelegde boete gematigd dient te worden.
4.1.
Voor zover eiseres hieraan ten grondslag heeft gelegd dat haar handelen gericht was op het welzijn van de dieren, heeft verweerder hierin in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de opgelegde boete met toepassing van artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren te halveren in verband met geringe of ontbrekende risico’s of gevolgen van de overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft opgemerkt (pagina 6) is er geen sprake van een gering gevolg voor het dierenwelzijn. Ter zitting heeft de toezichthouder nader toegelicht dat dieren onder hygiënische omstandigheden moeten worden gehouden en over voldoende bewegingsruimte moeten beschikken. In dit geval was daarvan geen sprake.
4.2.
In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geen bijzondere omstandigheden gezien die aanleiding geven om met toepassing van artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht een lagere boete op te leggen. De enkele omstandigheid dat er volgens eiseres uitzonderlijke weersomstandigheden waren is geen bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft tot het opleggen van een lagere boete. De aangetroffen situatie is in ieder geval mede het gevolg van gevolg van ruimtegebrek en de wijze van planning van werkzaamheden (keuzes). Dat soort omstandigheden levert zoals verweerder in het bestreden besluit ook heeft opgemerkt (pagina 5 bovenaan) geen rechtvaardiging op voor de handelwijze van eiseres.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.L. Mehlbaum, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 7 januari 2021.
De griffier is buiten staat. De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Bijlage: wettelijke bepalingen
Artikel 2.2, negende lid, Wet dieren: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen over het houden van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.
Artikel 2.2, tiende lid, Wet dieren: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het negende lid, voor dieren of voor dieren behorende tot bepaalde diersoorten of diercategorieën, regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer de afzondering van de dieren en op de ruimtes waar de dieren worden gehouden.
Artikel 2.13, eerste lid, Besluit houders van dieren: Gespeende varkens, gebruiksvarkens, gelten en zeugen worden in afzonderlijke groepen gehouden.
Artikel 2.15, eerste lid, aanhef en onder b en 2, Besluit houders van dieren: In afwijking van artikel 2.13, eerste lid, is het toegestaan een gelt of zeug individueel te houden vanaf het spenen tot en met vier dagen na de dag van natuurlijke dekking of kunstmatige inseminatie.
Artikel 2.16, Besluit houders van dieren: Stallen waarin varkens worden gehouden zijn op zodanige wijze ingericht dat de varkens:
a. toegang hebben tot een schone en comfortabele ruimte met een adequate waterafvoer, waar alle varkens tegelijk kunnen liggen;
b. kunnen rusten en ongehinderd kunnen opstaan;
c. andere varkens kunnen zien.
Artikel 2.19, tweede lid, Besluit houders van dieren: De zijden van de stal waarin een groep gelten en zeugen wordt gehouden, zijn langer dan 2,8 meter. Indien minder dan zes gelten of zeugen in een groep worden gehouden, zijn de zijden van de stal waarin deze groep wordt gehouden langer dan 2,4 meter.