ECLI:NL:RBROT:2021:6409

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
9061941 CV EXPL 21-1034
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechter in een incident betreffende betalingsverplichtingen uit koopovereenkomsten

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 1 juli 2021, is er een geschil ontstaan tussen [bedrijf A] en [bedrijf B] over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. [bedrijf A], eiseres in de hoofdzaak, heeft facturen gestuurd aan [bedrijf B] voor de verkoop van containers, maar [bedrijf B] heeft de betaling niet verricht. In het incident heeft [bedrijf B] gevorderd dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen, met als argument dat de Poolse rechter bevoegd is op basis van artikel 4 van de Brussel I bis-Vo. De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen van de Brussel I bis-Vo, waarbij werd vastgesteld dat de plaats van uitvoering van de verbintenis bepalend is voor de bevoegdheid van de rechter. De kantonrechter concludeert dat de plaats van levering van de goederen niet in Nederland was, maar in Moerdijk, dat onder de rechtsmacht van de rechtbank Zeeland-West-Brabant valt. Daarom verklaart de kantonrechter zich onbevoegd en veroordeelt [bedrijf A] in de proceskosten van [bedrijf B].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 9061941 CV EXPL 21-1034
uitspraak: 1 juli 2021

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht, in het incident,

in de zaak van
[bedrijf A]
,
gevestigd te [vestigingsplaats A] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
gemachtigde: Invorderingsbedrijf B.V.,
tegen

de eenmanszaak naar Pools recht [bedrijf B] ,

zaakdoende te [plaats B] , Polen ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
gemachtigde: mr. P.H. Krug.
Partijen worden hierna aangeduid als [bedrijf A] en [bedrijf B] .

Verloop van de procedure

1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 30 november 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak tevens conclusie van eis in het incident, met
productie;
- de conclusie van antwoord in het incident, met producties.

Omschrijving van het geschil

2. De feiten

2.1
[bedrijf A] heeft aan [bedrijf B] facturen verstuurd inzake verkochte containers, te weten op 7 april 2016 factuur 16051 ad € 72.000,-, op 15 april 2016 factuur 16056 ad € 3.000,- en op 19 juli 2016 factuur 16111 ad € 9.448,75. Op alle facturen staat vermeld:
‘Koopprijs containers af locatie Moerdijk NL
Transport en kraankosten voor koper
BTW: niet van toepassing uitvoer naar buitenland
Artikel 138, lid 1, Richtlijn 2006/112.’
2.2
[bedrijf A] heeft [bedrijf B] per factuur 20110 van 30 juni 2020 gesommeerd de openstaande resterende bedragen van facturen 16051, 16056 en 16111, in totaal € 16.988,75, te voldoen en de rente over facturen 17196, 18045, 18092, 19019, 19039 en 19079 ad € 7.862,42, in totaal € 24.851,17.
3. De vordering en de grondslag
in de hoofdzaak
3.1
[bedrijf A] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- veroordeling van [bedrijf B] tot betaling van € 25.000,-, te vermeerderen met de wettelijke
rente over € 24.851,17 vanaf de dag der dagvaarding;
- veroordeling van [bedrijf B] in de proceskosten, waaronder rente en nakosten,
- met verstrekking van het certificaat betreffende een beslissing in burgerlijke en handels-
zaken ex artikel 53 Verordening 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid,
de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
(hierna: Brussel I bis-Vo).
3.2
[bedrijf A] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. [bedrijf A] heeft op diverse momenten containers en materialen verkocht aan [bedrijf B] . [bedrijf B] schiet tekort in de nakoming van zijn betalingsverplichting uit die koopovereenkomsten. Naast de hoofdsom van € 24.851,17 vordert [bedrijf A] een bedrag van € 836,52 aan verschenen rente en een bedrag van € 4.518,89 inclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten. Om haar moverende redenen beperkt zij haar vordering tot een bedrag van € 25.000,- zonder afstand te doen van het meerdere.
3.3
[bedrijf B] concludeert tot afwijzing van de vordering in de hoofdzaak.
in het incident
3.4
[bedrijf B] heeft gevorderd dat de kantonrechter zich onbevoegd zal verklaren van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen, met proceskostenveroordeling, waaronder nakosten.
3.5
Aan die incidentele vordering heeft [bedrijf B] het volgende ten grondslag gelegd.
Op grond van artikel 4 Brussel I bis-Vo is de rechter van de woonplaats van gedaagde bevoegd. Dat is niet de Nederlandse, maar de Poolse rechter. De uitzondering van artikel 7 Brussel I bis-Vo is niet van toepassing, nu de goederen primair in het geheel niet aan [bedrijf B] zijn geleverd en subsidiair zij niet in Nederland zijn geleverd aan of opgehaald door [bedrijf B] , of zelfs maar levering in Nederland is overeengekomen.
3.6
[bedrijf A] concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering.

Beoordeling van het geschil

in het incident

4.1
Artikel 7 lid 1 sub a Brussel I bis-Vo bepaalt dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat in een andere lidstaat kan worden opgeroepen, ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Ten aanzien van koop en verkoop van roerende zaken is sub b van dit artikel – waarop [bedrijf A] zich beroept – bepaald dat, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering van de verbintenis de plaats is waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden.
4.2
Ten aanzien van de nakoming van de betalingsverbintenis – die [bedrijf A] in de hoofdzaak aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd – is door haar niet gesteld en is evenmin anderszins gebleken dat er een afspraak is gemaakt waar de betaling plaats moest vinden, zodat niet is afgeweken van de hierboven genoemde hoofdregel binnen artikel 7 lid 1 sub b Brussel I bis-Vo. Dit betekent dat overeenkomstig die hoofdregel de plaats waar de zaken geleverd zijn of hadden moeten worden relevant is. Volgens [bedrijf B] vond levering niet in Nederland plaats, volgens [bedrijf A] wel, te weten in Moerdijk. Moerdijk behoort echter niet tot het rechtsgebied van deze rechtbank, maar dat van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zodat de onderhavige kantonrechter reeds om die reden onbevoegd is.
4.3
De kantonrechter ziet af van verwijzing van de zaak naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, nu thans niet met stelligheid kan worden geoordeeld dat die rechtbank bevoegd is.
4.4
[bedrijf A] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [bedrijf B] als na te melden. Gelet op de aard van de beslissing bestaat voor toewijzing van de apart gevorderde nakosten geen grond.

De beslissing

De kantonrechter,
in het incident:
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van dit geschil;
veroordeelt [bedrijf A] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [bedrijf B] vastgesteld op € 498,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
745