ECLI:NL:RBROT:2021:6490

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
C/10/606533 / FA RK 20-8237
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en zorgregeling tussen ouders van minderjarigen met wijziging van alimentatie en zorgregeling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een echtscheiding tussen partijen die op 25 mei 2009 te Zwijndrecht zijn gehuwd en samen de ouders zijn van drie minderjarigen. De vrouw heeft op 22 oktober 2020 een verzoekschrift ingediend, waarin zij onder andere verzoekt om een wijziging van de zorgregeling en een bijdrage in haar levensonderhoud. De mondelinge behandeling vond plaats op 10 mei 2021, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben en dat het ouderlijk gezag gezamenlijk wordt uitgeoefend. De rechtbank heeft eerder, op 20 augustus 2019, de echtscheiding uitgesproken en een ouderschapsplan vastgesteld. In dit plan zijn afspraken gemaakt over de zorgregeling en de financiële bijdragen van de man voor de kinderen. De vrouw heeft verzocht om een wijziging van de zorgregeling, zodat de kinderen in de oneven weken bij de man verblijven, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de bestaande regeling in stand blijft, met uitzondering van een aanpassing die ingaat na de zomervakantie van 2021.

Wat betreft de alimentatie heeft de vrouw verzocht om een bijdrage van € 400,- per maand. De rechtbank heeft de financiële situatie van de man beoordeeld en vastgesteld dat hij in staat is om een bijdrage van € 220,- per maand te betalen, met ingang van 22 oktober 2020. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter en kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op 7 juni 2021. Tegen deze beschikking staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/606533 / FA RK 20-8237
Beschikking van 7 juni 2021
in de zaak van:
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw] ,
advocaat mr. M.C. Carli-Lodder te 's-Gravenhage,
t e g e n
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man] ,
advocaat mr. H.D. van den Berg te Dordrecht.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 22 oktober 2020;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op
  • het aanvullend verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op
  • de brief met bijlagen van de zijde van de man van 26 april 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 10 mei 2021. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat en
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

2..De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op 25 mei 2009 te Zwijndrecht met elkaar gehuwd.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
  • [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2009 te [geboorteplaats] ;
  • [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2011 te [geboorteplaats] ;
  • [naam minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2014 te [geboorteplaats] .
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 augustus 2019 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 29 augustus 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.4.
Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend. De minderjarigen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.5.
Bij voormelde beschikking is bepaald dat het door partijen in juli 2019 gesloten convenant en het op 2 juli 2019 ondertekende ouderschapsplan deel uitmaakt van die beschikking.
2.6.
In het ouderschapsplan is onder meer het volgende opgenomen:
  • de ouders hebben de behoefte van de minderjarigen vastgesteld op een bedrag van € 255,- per maand per kind;
  • de man zal ten behoeve van de minderjarigen een kinderbijdrage betalen van
  • de ouders zijn overeengekomen dat niet vergoede medische kosten, schoolkosten en grote uitgeven, zoals een fiets of laptop, gelijkelijk, na inspraak en instemming daarover, tussen hen worden verdeeld.
2.7.
In het convenant is onder meer opgenomen dat partijen hebben geconcludeerd dat zolang de man de lasten van de echtelijke woning en de (vakantie)woning in Chaam voldoet hij niet in staat is bij de dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De vrouw heeft wel behoefte aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
2.8.
Partijen hebben in december 2019 een “aanvulling/wijziging ouderschapsconvenant” opgesteld.
2.9.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van
4 februari 2021 is de vrouw veroordeeld om de in het ouderschapsplan en in de aanvulling/wijziging daarop overeengekomen zorgregeling tussen de man en de minderjarigen binnen 1 week na betekening van het vonnis onverkort na te komen.

3..De beoordeling

3.1.
Gezag
3.1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak is uitgebreid gesproken over de moeizame communicatie tussen partijen die al jarenlang tot problemen leidt en schade berokkent aan de minderjarigen. Met de raad zijn partijen het eens dat de geschillen tussen partijen ontstaan doordat zij elkaar niet lijken te verstaan. Beide partijen zouden het heel graag anders willen zien. Zij zijn uiteindelijk overeengekomen om onder leiding van
[naam persoon] getraind te worden om zo te kunnen communiceren dat verdere geschillen en schade wordt voorkomen. Partijen zijn het eens dat, in het geval dat [naam persoon] daartoe niet in de gelegenheid is, zij naar een door [naam persoon] aangedragen trainer zullen gaan.
Partijen zouden dan op termijn in staat moeten zijn om constructief te overleggen over de onderdelen van het ouderschapsplan en de aanvulling/wijziging daarop die nu tot geschillen leiden en over het betalen van de extra kosten van de minderjarigen (met name kosten van psycholoog en beugel), waarvoor de financiële draagkracht van de vrouw tekortschiet.
Met inachtneming daarvan heeft de vrouw haar verzoek te bepalen dat het gezag over de minderjarigen alleen aan haar toekomt ingetrokken, zodat dat verzoek wordt afgewezen.
Onder verwijzing van wat hiervoor is vermeld, worden ook afgewezen het verzoek van de vrouw de man te gelasten tot nakoming van het ouderschapsplan en het verzoek van de man te bepalen dat partijen communiceren via SMS/Imessage voor urgente zaken die direct betrekking hebben op de minderjarigen en via 1 e-mail per twee weken voor andere zaken die betrekking hebben op de minderjarigen.
3.2.
Wijziging zorgregeling
3.2.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de huidige zorgregeling, waarbij de minderjarigen om de week van vrijdag 16:30 uur tot maandagochtend 08.15 uur bij de man verblijven, zal worden nagekomen doch in vervolg in de oneven weken.
3.2.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
Anders dan de vrouw stelt, heeft de voorzieningenrechter in het vonnis van
4 februari 2021 geen blijvende wijziging aangebracht in de bestaande zorgregeling, want dat gaat de bevoegdheid van de voorzieningenrechter te buiten. Partijen zijn in beginsel dan ook nog steeds gehouden aan de door hen in de aanvulling/wijziging op het ouderschapsplan overeengekomen zorgregeling, waarin is opgenomen dat de minderjarigen in de oneven weken bij de man verblijven. Dat partijen zelf tijdens de mondelinge behandeling van de gevoerde kortgedingprocedure zijn overeengekomen dat de man het eerstkomende weekend (in een even weekend) de minderjarigen bij zich zal hebben en daaraan vervolgens tweewekelijks uitvoering hebben gegeven, maakt dit niet anders. Dit betekent in beginsel
dat de minderjarigen op grond van de zorgregeling nog steeds in oneven (in plaats van even) weekenden bij de man zijn. Echter, een wijziging nu van de zorgregeling van even weken naar de oneven weken kan de relatie tussen de werkgevers van de man en zijn partner onder druk zetten, omdat de man en zijn partner aan hun werkgevers – vanwege de wijziging in februari 2021: opnieuw – zullen moeten vragen of zij hun werkschema aan kunnen passen aan de zorgregeling in de oneven weken.
Om tegemoet te komen aan dit belang van de man (en zijn partner) zal de rechtbank bepalen dat met ingang van het nieuwe schooljaar de zorgregeling in de oneven weken weer ingaat.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard bereid te zijn het tijdstip waarop de man de minderjarigen op vrijdag ophaalt één uur te verlaten als dat voor de man gunstiger is.
3.3.
Zomervakantie 2021 en meldplicht
3.3.1.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling de volgende onderlinge regeling getroffen:
  • de minderjarigen zullen in de zomervakantie van 2021 in week 33 en 34 bij de man verblijven en
  • de man zal zijn meldplicht nakomen wanneer hij de minderjarigen meeneemt naar Duitsland.
De rechtbank neemt de tussen onderling getroffen regeling op in de beschikking.
3.4.
Onderhoudsbijdrage
3.4.1.
De vrouw verzoekt vaststelling van een door de man met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift te betalen uitkering in haar levensonderhoud van
€ 400,- per maand.
3.4.2.
De man voert verweer.
3.4.3.
Voor zover de man stelt dat de vrouw samenleeft met een ander als waren zij gehuwd, wordt verworpen, omdat hij deze stelling, in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vrouw, onvoldoende met concrete en specifieke feiten en omstandigheden heeft onderbouwd.
3.4.4.
Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende het levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Niet elke wijziging van omstandigheden is voldoende voor wijziging van de onderhoudsbijdrage. Alleen die wijzigingen waardoor het aanvankelijk vastgestelde of overeengekomen bedrag niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven, zijn in dit opzicht rechtens relevant. Volgens vaste jurisprudentie moet in geval van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden een volledige herbeoordeling plaats vinden aan de hand van alle op dat moment bestaande omstandigheden.
3.4.5.
Omdat de echtelijke woning en de (vakantie)woning in Chaam inmiddels zijn verkocht en geleverd aan derden is er sprake van gewijzigde omstandigheden.
De ingangsdatum
3.4.6.
De man verweert zich niet tegen de verzochte ingangsdatum, zodat de partnerbijdrage met ingang van die datum, te weten 22 oktober 2020, zal worden vastgesteld.
De behoefte
3.4.7.
De man betwist op zichzelf niet dat de vrouw op basis van haar WIA-uitkering van € 942,40 netto per maand behoefte heeft aan de door haar verzochte bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. De man stelt dat de vrouw naast haar WIA-uitkering inkomsten genereert uit haar eigen bedrijf. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat zij ZZP-er is in de fotografie en het afgelopen jaar één opdracht heeft gekregen van € 100,-, hetgeen de man niet heeft weersproken. Gelet daarop komt voor de rechtbank vast te staan dat de vrouw momenteel geen inkomsten uit haar bedrijf heeft die relevant zijn voor haar financiële draagkracht. De behoefte van de vrouw aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 400,- per maand staat daarmee vast.
Draagkrachtberekening
3.4.8.
De man betwist dat hij draagkracht heeft om de gevraagde bijdrage te voldoen.
3.4.9.
De rechtbank zal de draagkracht van de man berekenen aan de hand van de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (Tremarapport).
3.4.10.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man aan de hand van de jaaropgave over het jaar 2020, waarop een jaarloon staat vermeld van € 48.364,-, op € 2.871,- per maand.
Voor zover de vrouw stelt dat er redenen zijn om niet van de jaarloonopgave 2020 uit te gaan, oordeelt de rechtbank dat de enkele stelling van de vrouw dat de man een goede band heeft met zijn werkgever onvoldoende is om de jaaropgaaf 2020 voor onjuist te houden.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting.
3.4.11.
De rechtbank brengt ter vaststelling van de draagkrachtruimte van de man de navolgende, niet betwiste maandelijkse lasten in mindering op het hiervoor berekende netto besteedbaar inkomen:
  • Het op de Participatiewet gebaseerde normbedrag, inclusief vakantiegeld, voor een alleenstaande van € 1.059,-.
  • De woonlasten van € 270,-, bestaande uit de huur van de vakantiewoning in Cromvoirt van € 500,-, verminderd met de gemiddelde basishuur van € 230,-.
  • De ziektekosten van € 137,-, bestaande uit de premie voor een zorgverzekering van € 138,14, verminderd met het al in de bijstandsnorm begrepen deel van de ziektekosten van € 33,- en vermeerderd met het eigen risico dat aan deze verzekering is verbonden van € 32,- per maand.
3.4.12.
Ten aanzien van de betwiste lasten overweegt de rechtbank hierna per post als volgt:
Woonlasten Duitsland
Geen rekening wordt gehouden met de door de man opgevoerde bijdrage in de huur van de woning in Duitsland van € 350,- per maand, omdat het de woning van de partner van de man betreft, betalingen door hem niet nader zijn onderbouwd en gelet op de betwisting niet komt vast te staan dat een bijdrage als woonlasten moet worden beschouwd.
Schuld aan de ouders van de man van € 2.000,-
Geen rekening wordt gehouden met de door de man opgevoerde aflossing van € 200,- per maand op de schuld aan de ouders van de man van € 2.000,-, omdat de man zich van deze schuld had kunnen bevrijden door deze in te lossen met het aan hem toegekomen deel van de verkoopopbrengsten van de echtelijke woning en de (vakantie)woning in Chaam
€ 8.000,-.
Schuld aan de vader van de man van € 22.000,-
Partijen twisten over de vraag of er daadwerkelijk sprake is van een schuld van de man aan zijn ouders van € 22.000,- en een daaruit voortvloeiende aflossingsverplichting van € 200,- per maand. Vaststaat dat partijen tijdens het huwelijk geen aflossingen verschuldigd waren aan de ouders van de man. De man stelt dat na de ontbinding van het huwelijk hij en zijn ouders daarop zijn teruggekomen en alsnog een overeenkomst van geldlening hebben opgesteld. Omdat de man geen inzage geeft in de hoogte van de restantschuld, alleen aflost op de lening als hij wat over heeft en omdat op de drie overschrijvingen van € 500,- aan zijn ouders, die de man heeft overgelegd, een omschrijving ontbreekt op basis waarvan te herleiden is dat het een aflossing op een lening betreft, komt niet vast te staan dat er sprake is van een redelijke last die in mindering moet worden gebracht op de draagkracht van de man.
De kosten van de minderjarigen
Rekening wordt gehouden met de door de man naar 2020 geïndexeerde maandelijks verschuldigde kinderbijdrage van € 510,45. Partijen twisten over de toe te passen zorgkorting. Op basis van het aantal dagen per week dat de minderjarigen in het kader van de weekendregeling bij de man verblijven en het aantal dagen dat de minderjarigen tijdens de vakanties bij de man verblijven, komt de rechtbank afgerond op gemiddeld twee dagen per week dat de minderjarigen bij de man verblijven. Daarbij past een zorgkorting van 25%. Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de minderjarigen geïndexeerd naar 2020 € 784,14 bedraagt, zodat een zorgkorting wordt toegepast van afgerond € 196,- per maand.
Conclusie
3.4.13.
Uit het voorgaande volgt dat het draagkrachtloos inkomen van de man in totaal
€ 1.466,- per maand bedraagt, zodat een draagkrachtruimte van € 1.405,- per maand resteert, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening. Van deze draagkrachtruimte is 60% beschikbaar voor de partnerbijdrage, zijnde een bedrag van
€ 843,- per maand. Na aftrek van de kinderbijdrage van € 510,- verhoogd met de zorgkorting van in totaal € 196,- per maand (door het rekenprogramma van de rechtbank wegens afrondingsverschillen samen vastgesteld op € 705), resteert een bedrag van € 138,- netto per maand, ofwel € 220,- bruto per maand, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening.
Derhalve is een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 220,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Het verzoek van de vrouw zal tot dit bedrag worden toegewezen.
Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
3.5.
Proceskosten
3.5.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat met ingang van de week na afloop van de zomervakantie van 2021 de partijen genoegzaam bekende zorgregeling in de oneven weken zal plaatsvinden;
4.2.
kent ten laste van de man aan de vrouw met ingang van 22 oktober 2020 een uitkering tot levensonderhoud toe van € 220,- per maand, voor de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling te voldoen;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier B. Prooij op 7 juni 2021.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.