ECLI:NL:RBROT:2021:65

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
ROT 19/2629
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan vervoerder voor niet reinigen en ontsmetten van vervoermiddel voor vee

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De eiseres, die met een vervoermiddel voor vee op de openbare weg reed, kreeg een boete van € 2.500,- opgelegd omdat het vervoermiddel niet was gereinigd en ontsmet voor het transport. De rechtbank oordeelde dat de verweerder bevoegd was om deze boete op te leggen, aangezien de eiseres artikel 17 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) had overtreden. De rechtbank concludeerde dat de bevindingen van de toezichthouders, die constateerden dat het vervoermiddel bevuild was met mest, voldoende waren om de overtreding vast te stellen. Eiseres betwistte de bevindingen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen grond was voor twijfel aan de juistheid van het rapport van bevindingen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de boete.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/2629

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [vestigingsplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. P. Sipma,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. A.F. Kabiri.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 2.500,-, omdat zij volgens verweerder artikel 17 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) heeft overtreden.
Bij besluit van 12 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2020. Eiseres en haar gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is namens verweerder verschenen [naam toezichthouder 1] , toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. In het rapport van bevindingen van 23 oktober 2017 heeft toezichthouder
[naam toezichthouder 1] van de NVWA gerapporteerd dat hij zich met toezichthouder [naam toezichthouder 2] op 15 september 2017 omstreeks 17:45 uur bevond op de openbare weg N 381 tussen Drachten en [plaatsnaam 2]. Beide toezichthouders zagen voor hen een auto rijden met kenteken [kentekennummer 1] , met oplegger, kenteken [kentekennummer 2] (hierna: vervoermiddel) die, gezien de uiterlijke kenmerken, ingericht was voor het vervoer van dieren. De toezichthouders hebben het vervoermiddel gevolgd en laten stoppen op een parkeerhaven. De toezichthouders zagen in de laadruimte één stier. Verder zagen de toezichthouders dat de wanden, de vloer en het hekwerk aan de achterzijde van het vervoermiddel bevuild waren met mestresten. Aan de hand van kleur, geur en samenstelling, stelden de toezichthouders vast dat de mestresten zeer vermoedelijk afkomstig waren van de diersoort rund. Aan de hand van de verkleuring en de mate waarin deze mestresten vastzaten aan met name de zijdeur, zijwanden en het hekwerk en gelet op de hoeveelheid, stelden de toezichthouders vast dat deze resten langer aanwezig moesten zijn en mogelijk reeds meer dan een dag. De toezichthouders hebben vervolgens de chauffeur van het vervoermiddel na het geven van de cautie verhoord. Die verklaarde dat hij de auto en oplegger met de stier netuit [plaatsnaam 1] had gehaald
: “Deze gaat nu in het perceel daar de aanwezige koeien dekken. Voor ons is het toch geen doen om elke keer de oplegger schoon te maken, dan kunnen wij wel bezig blijven. Het bedrijf in [plaatsnaam 1] is ook van ons. De stier heeft daar de hele zomer gelopen. De stier blijft binnen ons bedrijf op verschillende locaties. De onderneming staat op [adres] geregistreerd maar we hebben verschillende locaties. Ik ben ook één van de maten en mag de onderneming vertegenwoordigen. Nogmaals, ik zal de oplegger straks thuis, hier in [plaatsnaam 2] schoonmaken.”
De toezichthouders hebben vervolgens in het rapport gerelateerd dat de aangetroffen hoeveelheid mest niet van dit ene rund tijdens het transport van [plaatsnaam 1] naar [plaatsnaam 2] (30 kilometer) afkomstig kan zijn.
2. Op basis van dit rapport van bevindingen heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 2.500,- voor het volgende beboetbare feit: het vervoermiddel waarmee een of meer evenhoevigen zijn vervoerd, bevond zich op de openbare weg en was voorafgaand daaraan niet gereinigd en ontsmet met een toegelaten ontsmettingsmiddel. Volgens verweerder is dit een overtreding van artikel 17 van de Gwwd in verbinding met artikel 30, eerste lid, en artikel 31, eerste lid, van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s (Regeling preventie).
2.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder deze beslissing gehandhaafd.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat op basis het rapport van bevindingen niet kan worden vastgesteld dat zij de overtreding heeft begaan. De vaststelling van de toezichthouders dat het vervoermiddel voorafgaand aan het transport op de openbare weg niet met een toegelaten ontsmettingsmiddel is gereinigd en ontsmet, berust niet op eigen waarneming van de toezichthouders. De toezichthouders hebben slechts geconstateerd dat het vervoermiddel niet schoon was, maar daaruit kan volgens eiseres niet de conclusie worden getrokken dat het vervoermiddel voor aanvang van het transport niet was gereinigd. Bovendien is in het rapport van bevindingen niet nader geconcretiseerd waarom de hoeveelheid mestresten langer aanwezig moeten zijn geweest. Volgens eiseres is het niet uitgesloten dat de mest afkomstig is van de stier die is vervoerd.
3.1.
Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 10 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:147), mag een bestuursorgaan in beginsel afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen. Indien die bevindingen gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank geeft hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen grond voor zodanige twijfel aan de bevindingen van de toezichthouders. Dit betekent dat verweerder die bevindingen aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag heeft kunnen leggen. De enkele stelling van eiseres dat de toezichthouders slechts hebben waargenomen dat het vervoermiddel niet schoon was en dat uit die waarneming niet de conclusie kan worden getrokken dat het vervoermiddel voorafgaand aan het transport niet was gereinigd en ontsmet, treft geen doel. Op basis van de verkleuring, de mate waarin de mestresten vastzaten en de hoeveelheid mestresten, hebben de toezichthouders kunnen concluderen dat de mestresten langer (mogelijk reeds meer dan een dag) aanwezig zijn en daarom dat het vervoermiddel voor aanvang van het transport niet gereinigd en ontsmet was. De stelling van eiseres dat niet is uitgesloten is dat de mestresten afkomstig zijn van de stier die is vervoerd, treft evenmin doel. De toezichthouders hebben in het rapport van bevindingen gemotiveerd uiteengezet waarom het, gelet op de afstand van [plaatsnaam 1] naar [plaatsnaam 2] (ongeveer 30 kilometer) en de duur van het transport (ongeveer 30 minuten) in relatie tot de hoeveelheid aangetroffen mestresten, niet aannemelijk is dat de mestresten afkomstig zijn van de stier die is vervoerd. Eiseres heeft daar niets substantieels tegenover gesteld. De rechtbank betrekt bij de beoordeling dat in de verklaring van de chauffeur van eiseres een bevestiging kan worden gevonden voor het feit dat het vervoermiddel voor aanvang van het transport niet was gereinigd en ontsmet, nu hij ten overstaan van de toezichthouder heeft verklaard dat hij de oplegger zal schoonmaken als hij thuis in [plaatsnaam 2] is.
3.3.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht op basis van het rapport van bevindingen heeft vastgesteld dat eiseres niet heeft voldaan aan artikel 30, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 31, eerste lid, van de Regeling preventie. De uitzondering van de leden 2 en 3 van artikel 31 van de Regeling preventie is niet aan de orde. Eiseres heeft daarmee een overtreding begaan, zodat verweerder bevoegd was eiseres daarvoor een boete op te leggen.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.L. Mehlbaum, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 7 januari 2021.
De griffier is buiten staat. De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Bijlage: wettelijke bepalingen
Artikel 17 van de Gwwd:
1. Bij ministeriële regeling kunnen hetzij voor geheel Nederland, hetzij voor bepaalde gedeelten daarvan, regels worden gesteld ter voorkoming van overbrenging van een besmettelijke dierziekte, waaronder in ieder geval regels omtrent:
a. het voorbehoedend behandelen, merken, opsluiten, aanlijnen van dieren die door een besmettelijke dierziekte kunnen worden aangetast of drager van smetstof kunnen zijn;
b. het behandelen of onschadelijk maken van producten van dierlijke oorsprong, diervoeder, vervoermiddelen alsmede van andere producten of voorwerpen die drager van smetstof kunnen zijn;
c. het betreden van bedrijven of vestigingen waar dieren worden gehouden, waaronder het opleggen van de verplichting aan personen, die in het kader van de uitoefening van hun beroep of bedrijf bedrijven of vestigingen betreden, tot het houden van aantekeningen omtrent het betreden van desbetreffende bedrijven of vestigingen;
d. het insemineren of laten bevruchten van dieren die door een besmettelijke dierziekte kunnen worden aangetast.
2. Onder de in het eerste lid bedoelde regels worden mede verstaan regels met betrekking tot:
a. het aanvoeren van dieren, producten van dierlijke oorsprong, diervoeder, vervoermiddelen alsmede van andere producten of voorwerpen aan bedrijven of vestigingen;
b. het ontvangen van dieren, producten van dierlijke oorsprong, diervoeder, vervoermiddelen alsmede van andere producten of voorwerpen op bedrijven of vestigingen;
c. het afvoeren van dieren, producten van dierlijke oorsprong, diervoeder, vervoermiddelen, alsmede van andere producten of voorwerpen van bedrijven of vestigingen;
d. de aanwezigheid van dieren, producten van dierlijke oorsprong, diervoeder, vervoermiddelen alsmede andere producten of voorwerpen op bedrijven of vestigingen.
3. Indien een besmettelijke dierziekte is aangewezen in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport worden de in het eerste lid bedoelde regels in overeenstemming met die minister gesteld.
Artikel 30 van de Regeling preventie:
1. Het is verboden om een ongeladen vervoermiddel waarmee een of meer evenhoevigen zijn vervoerd, op de openbare weg te brengen, dan wel op een plaats of bedrijf waar evenhoevigen worden gehouden, op een slachthuis of op een verzamelcentrum voor evenhoevigen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het vervoermiddel is gereinigd en ontsmet overeenkomstig de artikelen 31, 34 of 35.
3. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op het vervoer, bedoeld in artikel 31, tweede tot en met vierde lid.
Artikel 31 van de Regeling preventie:
1. De vervoerder is verplicht een vervoermiddel of vervoerseenheid, met inbegrip van de daarbij behorende voorwerpen, waarmee een of meer evenhoevigen zijn vervoerd terstond na de lossing, in ieder geval voordat de vervoerseenheid of het vervoermiddel op de openbare weg wordt gebracht, op de plaats van lossing te reinigen en te ontsmetten met een toegelaten ontsmettingsmiddel op zodanige wijze dat de bioveiligheid niet in gevaar komt.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoer van evenhoevigen, niet zijnde varkens, die rechtstreeks van de stal of de weide naar een andere weide van hetzelfde bedrijf worden vervoerd met een vervoermiddel, voor zover het vervoermiddel zo spoedig mogelijk na dit vervoer wordt gereinigd en ontsmet.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoer van evenhoevigen, niet zijnde varkens, die rechtstreeks van een bedrijf naar een weide van ander bedrijf worden vervoerd met een vervoermiddel, voor zover het vervoermiddel zo spoedig mogelijk na dit vervoer wordt gereinigd en ontsmet.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoer van een vervoermiddel over de openbare weg vanaf een slachtplaats met geringe capaciteit, waarvan de eigenaar of exploitant beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 18, zesde lid, indien het vervoermiddel direct na lossing op de slachtplaats rechtstreeks, langs de kortste weg naar de in de vergunning aangewezen reinings- en ontsmettingsplaats rijdt om aldaar gereinigd en ontsmet te worden.