ECLI:NL:RBROT:2021:6505

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
9114906
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een bedrag in verband met een internet- en tv-abonnement en de gevolgen van wanbetaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een aanbieder van internet- en tv-abonnementen, en een gedaagde, die een abonnement had afgesloten. De eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente, wegens wanbetaling door de gedaagde. De gedaagde had een internet- en tv-abonnement aangevraagd en ontving op 11 mei 2020 een orderbevestiging, maar heeft de overeenkomst niet binnen de wettelijke bedenktijd van 14 dagen geannuleerd. De eiseres heeft de overeenkomst uiteindelijk beëindigd wegens wanbetaling, nadat de gedaagde in gebreke bleef met het betalen van de facturen die in totaal € 886,46 bedroegen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres haar informatieverplichtingen heeft nageleefd en dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat hij de overeenkomst tijdig heeft opgezegd. De rechter oordeelde dat de gedaagde gehouden was de facturen te voldoen, omdat de overeenkomst niet was ontbonden. De eiseres had recht op betaling van de facturen, en de kantonrechter wees de vordering tot € 500,00 toe, met wettelijke rente over het bedrag van € 886,46 vanaf de dag van de dagvaarding. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die in totaal € 215,44 bedroegen, plus een bedrag voor het salaris van de gemachtigde.

De kantonrechter wees de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de aanmaning niet voldeed aan de eisen van de wet. De eiseres had de gedaagde niet duidelijk gemaakt dat hij alleen de hoofdsom moest betalen om de buitengerechtelijke kosten te vermijden. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9114906 \ CV EXPL 21-11698
uitspraak: 2 juli 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders te Maastricht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 16 maart 2021, met producties;
  • het schriftelijke verweer van [gedaagde] , ingediend op de rolzitting van 31 maart 2021, met producties.
  • de conclusie van repliek.
[gedaagde] heeft, hoewel daartoe naar behoren in de gelegenheid gesteld, niet meer gereageerd op de conclusie van repliek.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[gedaagde] heeft via de website van [eiseres] een aanvraag gedaan voor een internet- en tv-abonnement. [eiseres] heeft op 11 mei 2020 een orderbevestiging aan [gedaagde] gestuurd. [eiseres] heeft op 11 mei 2020 tevens een brief aan [gedaagde] gezonden waarin bevestigd wordt dat de activatie van het abonnement gepland staat voor 15 mei 2020 en waarbij aan [gedaagde] informatie is verschaft omtrent de wijze van activatie. De overeenkomst kent een minimale duur van 12 maanden.
2.2.
Op de overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden Consumenten van [eiseres] van
1 januari 2019 (hierna: ‘de algemene voorwaarden’) van toepassing. De algemene voorwaarden luiden - voor zover thans van belang - als volgt:
“(…)
3.3
Bij Overeenkomsten op afstand of overeenkomsten buiten de verkoopruimte voor het verlenen van een dienst, zoals bedoeld in het BW, kan de Klant binnen veertien kalenderdagen na de bevestiging van de Overeenkomst door [eiseres] deze schriftelijk, mondeling, telefonisch of elektronisch ontbinden. [eiseres] kan in dat geval, behoudens ten hoogste de rechtstreekse kosten van het terugzenden van de zaak, aan de koper geen vergoeding in rekening brengen. Na deze periode is [eiseres] gerechtigd de kosten in rekening te brengen zoals overeengekomen.”
(…)
4.7
[eiseres] kan de Overeenkomst zonder nadere ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst geheel of gedeeltelijk ontbinden, haar diensten staken dan wel opschorten indien:
(…)
c. de Klant niet aan de uit de Overeenkomst voortvloeiende verplichtingen voldoet, en de aard van de tekortkoming, ontbinding zonder nadere ingebrekestelling rechtvaardigt
(…)
4.1
Indien de Overeenkomst als gevolg van een toerekenbare tekortkoming van de Klant tussentijds eindigt, is de Klant een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd ter hoogte van de periodieke vergoedingen bedoeld in artikel 8 van deze Algemene Voorwaarden die de Klant bij rechtmatige opzegging over de resterende duur van de Overeenkomst verschuldigd zou zijn.
(…)
2.3.
[eiseres] heeft de volgende facturen aan [gedaagde] gezonden:
Datum
Omschrijving
Bedrag
11-06-2020
20611541
€ 281,65
13-07-2020
20667864
€ 65,24
13-08-2020
20727563
€ 65,24
14-09-2020
20791080
€ 65,24
13-10-2020
20852243
€ 65,24
19-10-2020
20853238
€ 343,85
Totaal
€ 886,46
2.4.
Bij brief van 3 augustus 2020 heeft [eiseres] aan [gedaagde] medegedeeld dat de betalingstermijn van de facturen van 11 juni 2020 en 13 juli 2020 ruimschoots is overschreden en heeft [eiseres] [gedaagde] verzocht tot aanzuivering van de betalingsachterstand over te gaan, bij gebreke waarvan [eiseres] de diensten aan [gedaagde] zal blokkeren. De overeenkomst met [gedaagde] is vervolgens door [eiseres] wegens wanbetaling beëindigd.
2.5.
[eiseres] heeft bij e-mail van 2 februari 2021 [gedaagde] aangemaand om binnen een termijn van 15 dagen nadat de e-mail is ontvangen een totaalbedrag van € 892,88 aan [eiseres] te voldoen, bij gebreke waarvan de vordering verhoogd zal worden met een bedrag van € 132,97 aan buitengerechtelijke kosten.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding over een bedrag van € 886,46, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] heeft een internet- en tv-abonnement bij [eiseres] afgesloten en heeft de overeenkomst niet binnen 14 dagen na bevestiging van de overeenkomst door [eiseres] geannuleerd of opgezegd. [gedaagde] is, ondanks aanmaning, in gebreke gebleven met de betaling van de door [eiseres] verzonden facturen van in totaal
€ 886,46. De overeenkomst is door [eiseres] wegens wanbetaling beëindigd. [eiseres] maakt tevens aanspraak op de wettelijke rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[eiseres] beperkt om haar moverende redenen haar vordering tot € 500,00, maar reserveert uitdrukkelijk haar rechten voor het resterende deel.
3.4.
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. De overeenkomst met [eiseres] is door [gedaagde] , samen met T-Mobile, opgezegd binnen de bedenktermijn van 14 dagen. [gedaagde] brengt een brief aan [eiseres] , gedateerd op 15 mei 2020, in het geding. [eiseres] heeft zich niet aan de afspraken gehouden.

4..De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft als consument een overeenkomst gesloten met [eiseres] . In dat geval dient de kantonrechter ambtshalve te onderzoeken of [eiseres] de op haar rustende informatieverplichtingen heeft nageleefd.
4.2.
De overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] betreft een overeenkomst op afstand. [eiseres] stelt dat zij heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 6:230m lid 1 BW en verwijst in dat kader naar een toelichting op het proces van aanmelding, vergezeld met schermafdrukken waarin stap voor stap het aanmeldproces wordt doorlopen. Uit de door [eiseres] verstrekte toelichting en de schermafdrukken volgt naar het oordeel van de kantonrechter in voldoende mate dat [eiseres] heeft voldaan aan de essentiële precontractuele informatieverplichtingen (daaronder wordt begrepen de informatieverplichtingen genoemd in artikel 6:230m lid 1 onder a, b, e, h, o en p BW). Aan de aanvullende verplichtingen van artikel 6:230v BW heeft [eiseres] eveneens voldaan. De essentiële contractuele informatieverplichtingen die voortvloeien uit artikel 6:230v lid 7 BW zijn aan [gedaagde] verstrekt door middel van een bevestigingsmail, die door [eiseres] in het geding is gebracht.
4.3.
Niet in geschil is dat [gedaagde] een aanvraag voor een internet- en tv-abonnement bij [eiseres] heeft aangevraagd en dat [eiseres] in verband daarmee op 11 mei 2020 een orderbevestiging heeft gestuurd, waarin zij [gedaagde] - onder meer - heeft gewezen op zijn recht de overeenkomst te ontbinden binnen 14 dagen na de orderbevestiging.
4.4.
De kern van het geschil is de vraag of [gedaagde] de overeenkomst binnen de hiervoor genoemde termijn van 14 dagen na bevestiging van de overeenkomst heeft ontbonden, althans geannuleerd. Indien [gedaagde] immers tijdig van zijn herroepingsrecht gebruik heeft gemaakt, kan er geen sprake zijn van enige betalingsverplichting van [gedaagde] uit hoofde van de onderhavige overeenkomst.
4.5.
[gedaagde] heeft gesteld dat hij de overeenkomst ‘samen met T- Mobile’ geeft opgezegd binnen de bedenktermijn. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft [gedaagde] een kopie van een brief aan [eiseres] , gedateerd op 15 mei 2020 in het geding gebracht. De kantonrechter begrijpt het verweer van [gedaagde] aldus dat zowel [gedaagde] als T-Mobile de overeenkomst bij [eiseres] zou hebben opgezegd. [eiseres] heeft bij conclusie van repliek uitdrukkelijk betwist dat de overeenkomst (binnen de gestelde termijn van 14 dagen) is opgezegd en betwist de brief van 15 mei 2020 te hebben ontvangen. Het lag derhalve op de weg van [gedaagde] aan te tonen dat hij - of T-Mobile - de overeenkomst met [eiseres] wél heeft opgezegd en dat deze opzegging ook door [eiseres] is ontvangen. Dat heeft [gedaagde] nagelaten. [gedaagde] heeft, hoewel daartoe deugdelijk in de gelegenheid te zijn gesteld, niet meer op de conclusie van repliek gereageerd, zodat de kantonrechter uit gaat van de juistheid van de daarin opgenomen stellingen van [eiseres] . Daarmee is niet vast komen te staan dat de overeenkomst door of namens [gedaagde] is opgezegd binnen de bedenktermijn van 14 dagen na de bevestiging van de overeenkomst.
4.6.
[gedaagde] heeft voorts gesteld dat [eiseres] zich niet aan de afspraken heeft gehouden. [gedaagde] laat echter na zijn stelling ter zake nader toe te lichten of te onderbouwen. Uit een door [gedaagde] overgelegde e-mail van 2 februari 2021 leidt de kantonrechter af dat [gedaagde] zich destijds kennelijk op het standpunt stelde dat [eiseres] heeft verzuimd ‘internet te leveren op de afgesproken datum’. [eiseres] heeft in dit verband uitdrukkelijk betwist dat zij zich niet aan haar afspraken zou hebben gehouden. [gedaagde] heeft hierop niet meer gereageerd en heeft ook op dit punt zijn stellingen niet nader onderbouwd. Derhalve is niet komen vast te staan dat [eiseres] haar afspraken niet is nagekomen, nog daargelaten dat [gedaagde] op geen enkele wijze heeft uiteengezet welk rechtsgevolg hij met deze stelling beoogt in te roepen.
4.7.
Het bovenstaande brengt met zich dat, bij gebreke van een opzegging door [gedaagde] , de overeenkomst is blijven doorlopen. Dat betekent dat [gedaagde] in beginsel gehouden is de facturen, waarvan door [eiseres] thans betaling wordt gevorderd, te voldoen.
4.8.
De factuur van 19 oktober 2020 van € 343,85 ziet grotendeels op de resterende abonnementstermijnen van december 2020 tot en met 17 mei 2021. [eiseres] doet met betrekking tot dit deel van de vordering een beroep op de algemene voorwaarden, waarin is bepaald dat zij bij de ontbinding van de overeenkomst wegens wanbetaling aanspraak kan maken op betaling van de abonnementstermijnen over de resterende looptijd. De kantonrechter zal - nu [gedaagde] is aan te merken als consument - ingevolge rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie ambtshalve toetsen of sprake is van een onredelijk bezwarend beding in de algemene voorwaarden in de zin van Richtlijn 93/13 EG (Richtlijn oneerlijke bedingen).
4.9.
In de bijlage bij Richtlijn 93/13/EEG is onder e) opgenomen dat als oneerlijk in de zin van artikel 3 lid 3 van de Richtlijn kunnen worden aangemerkt, bedingen die tot doel of tot gevolg hebben “de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen”. Op grond van artikel 4.7 jo. 4.10 zijn de resterende abonnementstermijnen verschuldigd, indien de overeenkomst is beëindigd omdat de klant niet aan de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan. Vast staat dat [gedaagde] vanaf aanvang van de overeenkomst alle facturen onbetaald heeft gelaten. [gedaagde] heeft niet betwist de door [eiseres] overgelegde betalingsherinneringen te hebben ontvangen, waarin [gedaagde] meermaals is gewezen op de consequenties, indien niet tot betaling wordt overgegaan. Aangezien [gedaagde] ook nadien heeft verzuimd de achterstallige facturen te voldoen, staat vast dat [gedaagde] zich niet aan de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen heeft gehouden, zodat [eiseres] de overeenkomst op terechte gronden heeft beëindigd. Uit de factuur van 19 oktober 2020 volgt dat slechts de abonnementstermijnen tot het einde van de minimumduur van 12 maanden in rekening zijn gebracht, welke termijnbedragen [gedaagde] ook verschuldigd zou zijn geweest indien hij de overeenkomst correct zou zijn nagekomen. Naar het oordeel van de kantonrechter is er dan ook geen sprake van een onevenredig hoge schadevergoeding en is het betreffende beding in de algemene voorwaarden onder de gegeven omstandigheden niet onredelijk bezwarend.
4.10.
Een en ander leidt tot de slotsom dat de gevorderde hoofdsom van € 886,46, bestaande uit het totaalbedrag van de aan [gedaagde] gezonden facturen, volledig toewijsbaar is. Dat geldt ook voor de daarover gevorderde tot 16 maart 2021 verschenen wettelijke rente van
€ 7,88, alsmede de wettelijke rente vanaf 16 maart 2021.
4.11
[eiseres] maakt verder aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Uit artikel 6:96 lid 6 BW volgt dat [gedaagde] deze vergoeding pas verschuldigd wordt nadat hij, onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling, vruchteloos is aangemaand tot betaling. [eiseres] heeft gesteld dat de e-mail van 2 februari 2021 heeft te gelden als zo’n aanmaning. Uit de door [eiseres] gebruikte formulering van de veertiendagenbrief lijkt echter te volgen dat [gedaagde] zowel de hoofdsom als de verschenen rente dient te betalen, en dat hij anders de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd wordt. [gedaagde] dient echter slechts de hoofdsom te voldoen om de buitengerechtelijke kosten niet verschuldigd te worden. Door deze onduidelijke formulering heeft [eiseres] [gedaagde] ‘op het verkeerde been gezet’, terwijl de bedoeling van de wetgever bij artikel 6:96 lid 6 BW juist was om consumenten te beschermen en duidelijkheid te bieden (Memorie van Toelichting, Kamerstukken 32 148, nr. 3). Nu de aanmaning niet de juiste gevolgen van het uitblijven van betaling vermeldt, voldoet de brief niet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW en zal de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
4.12.
Gelet op de beperking van de vordering bij dagvaarding, zal deze thans worden toegewezen tot een bedrag van € 500,00, waarbij te gelden heeft dat [eiseres] haar recht op het meerdere uitdrukkelijk heeft voorbehouden.
4.13.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van [eiseres] worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 886,46 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 215,44 aan verschotten (waarvan € 126,00 aan griffierecht en € 89,44 aan dagvaardingskosten) en € 150,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487