In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen de man, gedaagde, met als doel medewerking te verkrijgen voor de beëindiging van de OpbouwSpaarhypotheek en de overlijdensrisicoverzekering. De partijen hebben van 2008 tot medio 2014 een affectieve relatie gehad en hebben samen een dochter. De vrouw was sinds 2009 eigenaar van de woning, terwijl de man hoofdelijke aansprakelijkheid had voor de hypotheekschuld. Na de verkoop van de woning in januari 2021, heeft de vrouw de man verzocht om medewerking te verlenen aan de afkoop van de OpbouwSpaarrekening en de beëindiging van de overlijdensrisicoverzekering. De man heeft echter geweigerd om de benodigde formulieren te ondertekenen, wat heeft geleid tot deze rechtszaak.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de man geen verweer heeft gevoerd tegen de beëindiging van de OpbouwSpaarrekening en de overlijdensrisicoverzekering, waardoor dit deel van de vordering is toegewezen. Wat betreft de premie van de overlijdensrisicoverzekering heeft de man wel verweer gevoerd, maar de rechter oordeelde dat de verzekering een gemeenschappelijk goed is en dat beide partijen hoofdelijk schuldenaar zijn. De man kan niet ontkomen aan zijn verplichtingen, ook al heeft hij sinds 2015 geen gebruik meer gemaakt van de woning.
De rechter heeft de man veroordeeld om binnen veertien dagen zijn medewerking te verlenen aan de beëindiging van de hypotheek en de verzekering, met de voorwaarde dat de vrouw een bedrag van € 7.242,97 aan de man moet betalen na ontvangst van het saldo. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 29 juni 2021.