ECLI:NL:RBROT:2021:657

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
C/10/592820 / HA ZA 20-263
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van non-concurrentiebeding in franchiseovereenkomst door franchisenemers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Stoomauto B.V. en haar franchisenemers, [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2]. Stoomauto vorderde een verbod op het aanbieden van concurrerende diensten door de franchisenemers, op grond van de non-concurrentiebedingen in de franchiseovereenkomsten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de franchisenemers zich niet schuldig hebben gemaakt aan schending van deze bedingen. Stoomauto had gesteld dat de franchisenemers onder de naam [naam bedrijf] gelijksoortige activiteiten ontplooiden, maar de rechtbank oordeelde dat de activiteiten van de franchisenemers niet gelijk of gelijksoortig waren aan die van Stoomauto. De rechtbank wees de vorderingen van Stoomauto af en veroordeelde Stoomauto in de proceskosten van de franchisenemers. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke definities van concurrerende activiteiten in franchiseovereenkomsten en de noodzaak voor franchisegevers om hun claims goed te onderbouwen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/592820 / HA ZA 20-263
Vonnis van 20 januari 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STOOMAUTO B.V.,
gevestigd te Middelburg,
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. A. Ester te Zwijndrecht,
tegen

1..[naam gedaagde 1] , handelende onder de naam [handelsnaam 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
2.
[naam gedaagde 2], handelende onder de naam [handelsnaam 2] ,
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. E.D. van Aalst te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Stoomauto, [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 februari 2020 met producties
  • de conclusie van antwoord, tevens voorwaardelijke conclusie van eis in reconventie met
producties
- de conclusie van repliek in conventie, tevens antwoord in voorwaardelijke reconventie,
tevens wijziging van eis met productie
- de conclusie van dupliek, tevens voorwaardelijke conclusie van repliek in reconventie met
producties
- de conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Stoomauto (ook “ [handelsnaam 3] genaamd) heeft een formule ontwikkeld voor mobiele autoreiniging.
2.2.
In het Formulehandboek De Autostomerij versie 2015 van Stoomauto is - voor zover relevant - het volgende opgenomen:
3-40 Kwaliteit en assortiment
De Autostomerij biedt een ecologisch alternatief voor de wasstraat. Een service voor de gemiddelde autobezitter, consument of zakelijke klant. Geen specialistische service of producten die de concurrentie met autospecialisten aangaan. Wij spelen hierbij in op drie thema’s die wij als onze grote selling points beschouwen:
Service en gemak
Service aan huis of op bedrijfslocatie.
(...)
Kwaliteit en assortiment
De kwaliteit van de stoomreiniging is vele malen hoger dan de wasstraat, maar ligt onder die van de poetsbedrijven.
(...)
Uniek aan het concept van De Autostomerij is de mogelijkheid om ook het interieur van de auto te wassen. Dit biedt geen van de concurrenten aan. De Autostomerij gaat zelfs nog verder door het aanbieden van nieuwe diensten, zoals lakverzegeling en leerbehandeling.”
2.3.
[naam gedaagde 2] is franchisenemer van Stoomauto voor de regio’s Groningen en Smallingerland. De laatst geldende franchiseovereenkomst liep van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020. Relevante artikelen in de franchiseovereenkomst zijn de volgende:
“3.2 Om een correct gebruik te maken van de handelsnamen van de Formule zal Franchisenemer:
In alle schriftelijke (al dan niet in elektronische vorm) stukken afkomstig van zijn bedrijf (zoals bijvoorbeeld orderbonnen, orderbevestigingen, briefpapier en facturen), naast zijn handelsnaam en zijn inschrijvingsnummer in het handelsregister, de door Franchisegever aangegeven handelsnaam van de Formule gebruiken;
op de door Franchisegever aangegeven wijze de handelsnamen en alle andere door Franchisegever gewenste uiterlijke kenmerken van de Formule aanbrengen;
de handelsnamen van de Formule niet te gebruiken als (onderdeel van de) statutaire naam van zijn Onderneming.
3.3
Franchisenemer erkent het exclusieve eigendomsrecht van Franchisegever op de handelsnaam / handelsnamen van de Formule. Franchisenemer zal zich onthouden van elk ander dan het voorgeschreven gebruik.”
“13.4 In het kader van de marketing- en verkoopondersteuning zal per De Autostomerij onderneming een bestand worden opgebouwd met relevante klantengegevens. Dit bestand is eigendom van Franchisegever en wordt door Franchisegever onder meer gebruikt voor reclame en verkoopbevorderende activiteiten. Franchisenemer erkent het eigendomsrecht van Franchisegever met betrekking tot het bestand met klantengegevens. Franchisenemer kan voor zijn Onderneming de relevante gegevens uit dit bestand, in overleg met Franchisegever, in bruikleen krijgen. Indien en voorzover er op enig moment sprake is van een berekening van goodwill van de onderneming van Franchisenemer, zal daarbij ook de waardering van het klantenbestand kunnen worden meegenomen op een basis alsof dit klantenbestand eigendom van Franchisenemer zou zijn.”
“26.4 Franchisenemer zal gedurende de looptijd van deze overeenkomst, zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van Franchisegever, noch direct noch indirect berokken zijn bij activiteiten, of daarbij enig belang hebben, die gelijk of gelijksoortig zijn aan de activiteiten van het franchise netwerk.”
“26.5 Het is Franchisenemer zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van Franchisegever verboden tijdens de looptijd van deze overeenkomst buiten het in artikel 4.2 bedoelde Werkgebied en na beëindiging van deze overeenkomst gedurende één jaar in het artikel 4.2 bedoelde Werkgebied een bedrijf uit te oefenen of deel te nemen aan een bedrijf, gelijk of aanverwant aan het gefranchisede bedrijf, onverschillig of deze uitoefening / deelname plaatsvindt direct of indirect, zelfstandig, in dienstbetrekking, in de vorm van een vennootschap of door middel van deelname door het bezit van aandelen, behoudens indien sprake is van een financieel en/of bestuurlijke zeggenschap die niet van doorslaggevende aard is.”
“29.3 Indien Franchisenemer in strijd handelt met het bepaalde in artikel (...) 26 (...) van deze overeenkomst en ook na schriftelijke sommatie nalatig blijft zijn in genoemde artikelen neergelegde verplichtingen na te komen dan wel zich van de daarin verboden handelingen te onthouden, verbeurt Franchisenemer een direct opeisbare boete van € 5.000,- (...) en een boete van € 500,- (...) per dag of gedeelte daarvan dat de nalatigheid voortduurt, onverminderd het recht van Franchisegever om een volledige schadevergoeding te vorderen.”
In de voorgaande franchiseovereenkomst tussen [naam gedaagde 2] en Stoomauto, die liep van 1 januari 2013 tot 1 januari 2018, was het non-concurrentiebeding opgenomen in de artikelen 26.4 en 26.5 en het boetebeding in artikel 30.3.
2.4.
Ook [naam gedaagde 1] is franchisenemer van Stoomauto. De geldende franchiseovereenkomst loopt van 1 september 2018 tot 1 september 2021. Daarin is het non-concurrentiebeding opgenomen in artikel 26.4 en 26.5 en het boetebeding in artikel 30.3.
In de voorgaande franchiseovereenkomsten tussen [naam gedaagde 1] en Stoomauto, die liepen van 1 januari 2013 tot en met 1 januari 2018 en (wegens openbreking van het contract) van 1 september 2013 tot 1 september 2018, waren deze artikelen ook opgenomen.
2.5.
Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel is op 23 februari 2017 de vennootschap onder firma [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) opgericht. Vennoten van [naam bedrijf] zijn [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] . [naam bedrijf] houdt zich bezig met “Faciliteren Franchise concept [concept].
2.6.
Bij brief van 4 januari 2018 heeft Stoomauto aan [naam gedaagde 2] - voor zover relevant - het volgende geschreven:
“Bijgaand doen wij u in het kader van de beëindiging van uw contract een tweetal artikelen toekomen welke van toepassing zijn nu uw contract is beëindigd.
(...)
Voor wat betreft Artikel 26 - Beding van geheimhouding en non-concurrentie wijzen wij u in het bijzonder op artikel 26.5 en 26.6.
Het is u niet toegestaan een bedrijf uit te oefenen of deel te nemen aan een bedrijf, gelijk of aanverwant aan het gefranchisede bedrijf, onverschillig of deze uitoefening / deelname plaatsvindt direct of indirect, zelfstandig, in dienstbetrekking, in de vorm van een vennootschap of door middel van deelname door het bezit van aandelen.
Wij hebben vastgesteld dat u gelijksoortige activiteiten ontplooit aan dat van De Autostomerij en ook klanten van De Autostomerij benader[t], hetgeen in strijd is met artikel 26.
Wij verzoeken u dringend deze activiteiten met onmiddellijke ingang te staken en mocht u hier geen gehoor aan geven dan zullen wij direct juridische maatregelen nemen en de boete vorderen.
U zult begrijpen dat het niet zo kan zijn dat u ons contract beëindig[t] en met een andere formule dezelfde klanten benader[t] met dezelfde dienst het reinigen van auto’s.”
2.7.
Bij brief van 18 juni 2019 heeft Stoomauto aan [naam gedaagde 2] - voor zover relevant - het volgende geschreven:
“Onderwerp
Concurrentiebeding Franchiseovereenkomst
(...)
Onlangs hebben wij vastgesteld dat u in strijd handelt met artikel 26 van uw Franchiseovereenkomst die u heeft gesloten met Stoomauto B.V..
U bent mede eigenaar van [naam bedrijf] een onderneming die gelijksoortige activiteiten ontplooit als Stoomauto B.V. m.h.o.d.n. “ [handelsnaam 3] en dat is in strijd met artikel 26 van uw Franchiseovereenkomst.
Daarnaast hebben wij in ieder geval bij een grote klant van Stoomauto B.V. vastgesteld dat getracht is met hen een contract te sluiten voor exact dezelfde werkzaamheden maar dan uit naam van uw onderneming [naam bedrijf] . Gelukkig heeft de klant het initiatief genomen om ons daarover te informeren. Zij vonden het een zeer vreemde gang van zaken en wilde[n] hierover duidelijkheid, want ze wilden zaken doen met “ [handelsnaam 3] en hun vertrouwen was even geschaad. In een goed gesprek hebben we het vertrouwen weten te herstellen en zijn ze klant gebleven.
Bovenstaande is niet acceptabel en absoluut in strijd [] met de Franchiseovereenkomst die wij met u hebben gesloten. Daarnaast zijn wij zeer teleurgesteld, omdat u hiermee niet alleen ons belang ernstig schaadt maar ook dat van uw collega franchiseondernemers.
Wij verzoeken u vriendelijk doch dringend de activiteiten van [naam bedrijf] met onmiddellijke ingang te staken. Mocht u hieraan geen gehoor geven, dan stellen wij u nu reeds op voorhand in gebreke. (…)”
2.8.
Bij brief van 18 juni 2019 heeft Stoomauto aan [naam gedaagde 1] - voor zover relevant - het volgende geschreven:
“Onderwerp
Concurrentiebeding Franchiseovereenkomst
(...)
Onlangs hebben wij vastgesteld dat u in strijd handelt met artikel 26 van uw Franchiseovereenkomst die u heeft gesloten met Stoomauto B.V..
U bent mede eigenaar van [naam bedrijf] een onderneming die gelijksoortige activiteiten ontplooit als Stoomauto B.V. m.h.o.d.n. “ [handelsnaam 3] en dat is in strijd met artikel 26 van uw Franchiseovereenkomst.
Daarnaast hebben wij in ieder geval bij een grote klant van Stoomauto B.V. vastgesteld dat u heeft getracht met hen een contract te sluiten voor exact dezelfde werkzaamheden maar dan uit naam van uw eigen onderneming [naam bedrijf] . Gelukkig heeft de klant het initiatief genomen om ons daarover te informeren. Zij vonden het een zeer vreemde gang van zaken en wilde[n] hierover duidelijkheid, want ze wilden zaken doen met “ [handelsnaam 3] en hun vertrouwen was even geschaad. In een goed gesprek hebben we het vertrouwen weten te herstellen en zijn ze klant gebleven.
Tevens hebben wij vastgesteld dat uw voicemail van het nummer van “ [handelsnaam 3] werd beantwoord vanuit [naam bedrijf] en de naam van “ [handelsnaam 3] niet eens meer werd genoemd. Inmiddels is dit gecorrigeerd en is het weer zoals het hoort.
In een persoonlijk gesprek hebben wij u aangegeven dat bovenstaande niet acceptabel is en absoluut in strijd is met de Franchiseovereenkomst die wij met u hebben gesloten. Daarnaast hebben wij aangegeven zeer teleurgesteld te zijn, omdat u hiermee niet alleen ons belang ernstig schaadt maar ook dat van uw collega franchiseondernemers.
Wij hebben u dringend verzocht zich te houden aan artikel 26 van uw Franchiseovereenkomst en zich te onthouden van bovenstaande zaken met in het bijzonder de activiteiten van [naam bedrijf] .
Na een bedenktijd van een week heeft u ons laten weten de activiteiten van [naam bedrijf] voort te zetten daar u van mening bent, dat dit niet in strijd is met artikel 26 van uw franchiseovereenkomst.
Wij hebben u laten weten dat er wel degelijk sprake is van exact dezelfde activiteiten en dat het wel degelijk in strijd is met artikel 26 van uw franchiseovereenkomst.
Wij verzoeken u nogmaals vriendelijk doch dringend de activiteiten van [naam bedrijf] met onmiddellijke ingang te staken. Mocht u wederom hieraan geen gehoor geven, dan stellen wij u nu reeds op voorhand in gebreke. (…)”

3..Het geschil

in conventie

3.1.
Stoomauto heeft haar vordering bij conclusie van repliek gewijzigd. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben daartegen geen bezwaar gemaakt. De rechtbank acht de eiswijziging niet in strijd met de eisen van een goede procesorde zodat wordt uitgegaan van de gewijzigde eis. Stoomauto vordert na wijziging van eis samengevat - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [naam gedaagde 1] te verbieden om onder een andere handelsnaam dan die van Stoomauto behandelingen c.q. pakketten, hoe dan ook genaamd en beschreven, aan te bieden en voor eigen rekening uit te voeren, zulks met uitzondering van de behandeling waar partijen in januari 2018 overeenstemming over hebben bereikt en welke kan worden omschreven als “het aanbrengen van een transparante coating / harslaag over de lak van een auto, welke behandeling meerdere dagen in beslag neemt in verband met het uithardingsproces en die alleen in een stofvrije ruimte kan worden aangebracht”, alles voor de periode tot een jaar na het eindigen van de franchiseovereenkomst tussen Stoomauto en [naam gedaagde 1] , alles op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [naam gedaagde 1] na betekening van dit vonnis daarmee in gebreke mocht blijven;
II. [naam gedaagde 1] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de handelsnaam “ [handelsnaam 3] toe te voegen aan zijn inschrijving bij de Kamer van Koophandel onder nummer “ [nummer 1] ”, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [naam gedaagde 1] na betekening van dit vonnis daarmee in gebreke mocht blijven;
III. [naam gedaagde 1] te veroordelen om aan Stoomauto tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 114.500,00, te vermeerderen met een bedrag van € 500,00 per dag vanaf 1 februari 2020 tot aan het moment dat [naam gedaagde 1] kenbaar zal hebben voldaan aan het bepaalde onder I;
IV. [naam gedaagde 2] te verbieden om onder een andere handelsnaam dan die van Stoomauto behandelingen c.q. pakketten, hoe dan ook genaamd en beschreven, aan te bieden en voor eigen rekening uit te voeren, zulks met uitzondering van de behandeling waar partijen in januari 2018 overeenstemming over hebben bereikt en welke kan worden omschreven als “het aanbrengen van een transparante coating / harslaag over de lak van een auto, welke behandeling meerdere dagen in beslag neemt in verband met het uithardingsproces en die alleen in een stofvrije ruimte kan worden aangebracht”, alles voor de periode tot een jaar na het eindigen van de franchiseovereenkomst tussen Stoomauto en [naam gedaagde 2] , alles op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [naam gedaagde 2] na betekening van dit vonnis daarmee in gebreke mocht blijven;
V. [naam gedaagde 2] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de handelsnaam “ [handelsnaam 3] toe te voegen aan zijn inschrijving bij de Kamer van Koophandel onder nummer “ [nummer 2] ”, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [naam gedaagde 2] na betekening van dit vonnis daarmee in gebreke mocht blijven;
VI. [naam gedaagde 2] te veroordelen om aan Stoomauto tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 114.500,00, te vermeerderen met een bedrag van € 500,00 per dag vanaf 1 februari 2020 tot aan het moment dat [naam gedaagde 2] kenbaar zal hebben voldaan aan het bepaalde onder III (bedoeld zal zijn IV);
VII. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding.
Stoomauto legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] (onder meer) de non-concurrentie bepalingen uit de met Stoomauto gesloten franchiseovereenkomsten hebben overtreden en daarmee boetes hebben verbeurd.
3.2.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] concluderen tot afwijzing van de vordering, met veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van Stoomauto in de volledige proceskosten, bestaande uit € 4.837,50 aan advocaatkosten tot de datum van dit vonnis, te vermeerderen met de nog te factureren advocaatkosten voor werkzaamheden vanaf 1 april 2020, en te vermeerderen met € 3.433,99 aan buitengerechtelijke kosten, beide te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsommen (met inbegrip van de btw) vanaf het opeisbaar worden van ieder van de facturen, eventueel nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en te vermeerderen met € 1.639,00 aan verschotten (eenmalig griffierecht) vermeerderd met de wettelijke rente.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] betwisten dat zij bepalingen uit de franchiseovereenkomsten overtreden, betwisten dat sprake is van verzuim en betwisten hoofdelijke aansprakelijkheid. Verder doen zij een beroep op het bestaan van een schikking, op nietigheid van de non-concurrentiebedingen en op matiging ex artikel 6:94 BW. Voorts verzoeken zij bij toewijzing van de vordering, het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, althans aan de uitvoerbaarverklaring de voorwaarde te verbinden dat Stoomauto zekerheid stelt tot het bedrag van de boete, althans tot een door de rechtbank te bepalen bedrag.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.4.
[naam eiser 1] en [naam eiser 2] vorderen (indien en voor zover de proceskostenveroordeling van de rechtbank ex artikel 239 Rv niet strekt tot een veroordeling van Stoomauto in de volledige proceskosten) samengevat - :
i. voor recht te verklaren dat Stoomauto jegens [naam eiser 1] en [naam eiser 2] een onrechtmatige daad heeft gepleegd dan wel misbruik heeft gemaakt van recht, en op grond daarvan aansprakelijk is voor de schade die zij daardoor hebben geleden;
ii. Stoomauto te veroordelen tot betaling aan [naam eiser 1] en [naam eiser 2] tegen behoorlijk bewijs van kwijting een schadevergoeding, tot op de datum van dit vonnis begroot op € 4.837,50 aan advocaatkosten, te vermeerderen met de nog te factureren advocaatkosten voor werkzaamheden vanaf 1 april 2020, en te vermeerderen met € 3.433,99 aan buitengerechtelijke kosten, beide te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsommen (met inbegrip van de btw) vanaf het opeisbaar worden van ieder van de facturen, eventueel nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en te vermeerderen met € 1.639,00 aan verschotten (eenmalig griffierecht) vermeerderd met de wettelijke rente.
3.5.
Stoomauto concludeert (kennelijk) tot afwijzing van de vordering. Zij betwist dat sprake is van een onrechtmatige daad of misbruik van recht.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie

4.1.
Kern van het geschil is de vraag of [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] de non-concurrentie bepalingen (artikelen 26.4 en 26.5) uit de met Stoomauto gesloten franchiseovereenkomsten hebben overtreden.
4.2.
Volgens Stoomauto is dat het geval. Zij voert daartoe aan dat [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] naast cardetailing-werkzaamheden ook voor eigen rekening en risico onder de naam [naam bedrijf] reinigingspakketten aanbieden die gelijk of gelijksoortig zijn aan datgene wat onder de formule van Stoomauto wordt aangeboden aan klanten. Daarmee vindt er schending plaats van artikel 26.4 van de franchiseovereenkomsten. Daarnaast vindt schending plaats van artikel 26.5 van de franchiseovereenkomsten, omdat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] naar buiten toe gezamenlijk optrekken onder de naam [naam bedrijf] en daarmee ook buiten hun werkgebied pakketten aanbieden die gelijk, gelijksoortig, dan wel aanverwant zijn aan datgene wat onder de formule van Stoomauto wordt aangeboden.
4.3.
Volgens [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] is dat niet het geval. Zij voeren daartoe aan dat van gelijke of gelijksoortige activiteiten geen sprake is. Evenmin is sprake van het aanbieden van pakketten buiten hun werkgebied, nu de garage van [naam gedaagde 1] is gevestigd in [plaatsnaam 1] en die van [naam gedaagde 2] in [plaatsnaam 2] .
schending van artikel 26.5 van de franchiseovereenkomsten?
4.4.
Ingevolge artikel 26.5 van de franchiseovereenkomsten is het franchisenemers zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van franchisegever verboden tijdens de looptijd van deze overeenkomst buiten het in artikel 4.2 bedoelde werkgebied en na beëindiging van deze overeenkomst gedurende één jaar in het artikel 4.2 bedoelde werkgebied een bedrijf uit te oefenen of deel te nemen aan een bedrijf, gelijk of aanverwant aan het gefranchisede bedrijf, onverschillig of deze uitoefening / deelname plaatsvindt direct of indirect, zelfstandig, in dienstbetrekking, in de vorm van een vennootschap of door middel van deelname door het bezit van aandelen, behoudens indien sprake is van een financieel en/of bestuurlijke zeggenschap die niet van doorslaggevende aard is.
4.5.
Vast staat dat de onderhavige procedure is gevoerd tijdens de looptijd van de franchiseovereekomsten. Dat betekent dat beoordeeld moet worden of [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] buiten hun werkgebied( [plaatsnaam 1] respectievelijk [plaatsnaam 2] ) een bedrijf uitoefenen, gelijk of aanverwant aan Stoomauto (artikel 26.5).
Stoomauto heeft haar stelling dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] buiten hun werkgebied pakketten aanbieden, na de betwisting van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] dat dat het geval is, onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Daarom is niet vast komen te staan dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] buiten [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2] zonder toestemming van Stoomauto een bedrijf uitoefenen, gelijk of aanverwant aan Stoomauto.
Het oprichten van een VOF die zich onder meer bezighield met “Faciliteren Franchise concept [concept] en het benaderen van andere franchisenemers van Stoomauto om te participeren in deze franchiseformule, zoals aangevoerd door Stoomauto ter onderbouwing van de gestelde overtreding van het non-concurrentiebeding, maakt op zichzelf niet dat sprake is van schending van artikel 26.5 van de franchiseovereenkomsten.
schending van artikel 26.4 van de franchiseovereenkomsten?
4.6.
Ingevolge artikel 26.4 van de franchiseovereenkomsten mogen franchisenemers gedurende de looptijd van hun overeenkomsten, zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van franchisegever, noch direct noch indirect berokken zijn bij activiteiten, of daarbij enig belang hebben, die gelijk of gelijksoortig zijn aan de activiteiten van het franchisenetwerk.
Strekking van een beding als artikel 26.4 is dat een franchisegever wil voorkomen dat een franchisenemer vanuit de franchisesamenwerking verkregen kennis en knowhow gebruikt om concurrerende activiteiten te ontplooien.
4.7.
Over de vraag of [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] betrokken zijn bij activiteiten die gelijk of gelijksoortig zijn aan die van Stoomauto overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens Van Dale, groot woordenboek van de Nederlandse taal betekent “gelijk”: “geheel met elkaar overeenkomend wat betreft zekere hoedanigheden”. Van Dale geeft voor “gelijksoortig” als betekenis: “soortgelijk” dat in Van Dale wordt omschreven als “van dezelfde soort, in hoofdtrekken overeenkomend”. Beoordeeld moet dus worden of [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] betrokken zijn bij activiteiten die overeenkomen met de activiteiten van Stoomauto of die daarmee in hoofdtrekken overeenkomen. Daarbij is van belang om vast te stellen welke activiteiten Stoomauto aanbiedt. In confesso is dat de formule van Stoomauto inhoudt - zoals ook is opgenomen onder het kopje “Omschrijving De [handelsnaam 3] formule” op pagina 4 in de franchiseovereenkomsten - : “autoreiniging op locatie met behulp van stoomreiniging geschikt voor exterieur en interieur van de auto”. In het handboek van Stoomauto is verder opgenomen dat Stoomauto een ecologisch alternatief biedt voor de wasstraat, dat zij geen specialistische service of producten aanbiedt die de concurrentie met autospecialisten aangaan, dat de kwaliteit van de stoomreiniging vele malen hoger is dan de wasstraat, maar onder die van de poetsbedrijven ligt, dat Stoomauto ook de mogelijkheid biedt om het interieur van de auto te wassen en dat zij lakverzegeling en leerbehandeling aanbiedt.
4.8.
Als niet, althans onvoldoende betwist, staat vast dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] onder de naam [naam bedrijf] auto’s reconditioneren - ook wel cardetailing genaamd - en dat dit specialistisch werk is. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben in dit verband een verklaring van [naam 1] (hierna: [naam 1] ), verkoop- en marketingdirecteur van Chemical Guys Autodetailing & Car Care Supplies, een leverancier van de industrie (zowel cardetailing bedrijven als poetsbedrijven en autostoombedrijven) overgelegd. Stoomauto heeft diens deskundigheid op zichzelf niet betwist. [naam 1] heeft ten aanzien van cardetailing onder meer verklaard dat cardetailing een combinatie van werkzaamheden omvat die elkaar opvolgen en dat een perfecte staat van de autolak niet kan worden bereikt als de lak niet tot in detail schoon is. Eveneens staat vast dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] deze activiteiten uitvoeren in eigen werkplaats. Zoals ook volgt uit het eigen handboek, gaat het bij Stoomauto om autoreiniging op locatie, biedt Stoomauto geen specialistische service of producten die de concurrentie met autospecialisten aangaan en ligt de kwaliteit van haar stoomreiniging onder die van de poetsbedrijven. Tegen deze achtergrond heeft Stoomauto haar stelling, dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] activiteiten aanbieden die Stoomauto ook aanbiedt, onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. De enkele stelling dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] ook reinigingspakketten aanbieden, is onvoldoende. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben overtuigend en met stukken onderbouwd aangevoerd dat exterieur en interieur reiniging bij [naam bedrijf] maar een kleine component uitmaken van het totaal en dat die reiniging noodzakelijk is voor de hoofdactiviteit, het cardetailen in eigen werkplaats. Voor de vordering van Stoomauto dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] in het geheel geen behandelingen c.q. pakketten, hoe dan ook genaamd en beschreven, mogen aanbieden en voor eigen rekening mogen uitvoeren, ontbreekt grondslag. Gelet op de hiervoor genoemde inhoud en strekking van artikel 26.4 van de franchiseovereenkomsten en de omstandigheid dat ook Stoomauto er in haar handboek vanuit gaat dat poetsbedrijven ook stoomreinigingen uitvoeren, is die vordering te ruim. Het moet gaan om concurrerende activiteiten en dat is niet het geval wanneer reinigen wordt uitgevoerd als noodzakelijk onderdeel van cardetailen, wat qua autoverzorging nog een stap verder gaat dan de reiniging door poetsbedrijven.
Wat lakverzegeling en leerbehandeling betreft, geldt bovendien dat Stoomauto daartegen nooit bezwaar heeft gemaakt en [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] dus niet in verzuim zijn. Bovendien heeft Stoomauto [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] toegestaan om een transparante coating/harslaag over de lak van een auto aan te brengen.
4.9.
Ter onderbouwing dat sprake is van schending van artikel 26.4 van de franchiseovereenkomsten heeft Stoomauto nog aangevoerd dat zij medio april 2019 van een klant van haar, CRH, had vernomen dat [naam gedaagde 1] namens [naam bedrijf] CRH had benaderd om een overeenkomst ter zake het reinigen van de auto’s van CRH af te sluiten met [naam bedrijf] . Dit heeft volgens Stoomauto geleid tot een gesprek op 30 april 2019 tussen de heren [naam 2] van Stoomauto (hierna: [naam 2] ), de heren [naam 3] (hierna: [naam 3] ) en [naam 4] (hierna: [naam 4] ) van CRH en [naam gedaagde 1] , in welk gesprek [naam gedaagde 1] zich heeft verontschuldigd voor het benaderen van CRH om een contract te sluiten.
4.10.
[naam gedaagde 1] betwist dat hij CRH heeft benaderd om een overeenkomst ter zake het reinigen van auto’s af te sluiten met [naam bedrijf] . [naam gedaagde 1] voert daartoe het volgende aan. [naam gedaagde 1] heeft CRH benaderd, omdat hij in januari 2019 een nieuw facturatiesysteem had aangeschaft om eenvoudiger facturen te kunnen maken. Omdat [naam gedaagde 1] handelt als natuurlijke persoon, vallen zijn ondernemingen als franchisenemer van Stoomauto en als eigenaar van [naam bedrijf] samen in één en dezelfde natuurlijke persoon met hetzelfde Kamer van Koophandel-nummer en fiscale nummer. In verband met de eenduidigheid in factuurnummers van Stoomauto respectievelijk [naam bedrijf] in de boekhouding, heeft [naam gedaagde 1] CRH gevraagd of hij voortaan facturen onder de naam [naam bedrijf] kon sturen. CRH dacht daarop dat [naam gedaagde 1] niet meer voor Stoomauto werkte, maar [naam gedaagde 1] heeft toen uitgelegd dat dat nog wel het geval was. Besloten is dat CRH de facturen uit naam van Stoomauto zou blijven ontvangen. CRH heeft vervolgens de wens geuit om de overeenkomst op schrift te zetten. [naam gedaagde 1] heeft daarop aangegeven dat CRH dan een overeenkomst met Stoomauto zou moeten sluiten. Vervolgens heeft het gesprek plaatsgevonden van 30 april 2019 waarnaar Stoomauto auto verwijst. In dit gesprek heeft [naam gedaagde 1] zich niet naar Stoomauto verontschuldigd voor het benaderen van CRH om een contract te sluiten. Wel heeft hij zich tegenover CRH geëxcuseerd voor de verwarring die was ontstaan. Partijen waren het er echter over eens wie de contractspartij zou zijn, wie het werk zou uitvoeren en wie zou factureren. Aanleiding van het gesprek was dus niet dat [naam gedaagde 1] CRH een overeenkomst met [naam bedrijf] had aangeboden. Daar had [naam gedaagde 1] ook geen belang bij, omdat het voor hem noch in financiële noch in operationele zin verschil maakt op wiens naam de overeenkomst met CRH staat. Zijn franchisevergoeding is een vaste vergoeding. Er wordt bij Stoomauto niet gewerkt met een omzetafhankelijke fee, noch zijn er commissies of andere omzetafhankelijke vergoedingen. Bovendien zou [naam gedaagde 1] zowel in de oude als in de nieuwe situatie dezelfde werkzaamheden voor CRH blijven verrichten.
4.11.
Partijen verschillen van mening over de achtergrond van het gesprek op 30 april 2019 tussen (vertegenwoordigers van) Stoomauto, CRH en [naam gedaagde 1] . Volgens Stoomauto is het gesprek – naar zij van CRH had vernomen – ingegeven doordat [naam gedaagde 1] CRH namens [naam bedrijf] had benaderd om een overeenkomst ter zake het reinigen van de auto’s van CRH af te sluiten met [naam bedrijf] . Volgens [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] was aanleiding voor dit gesprek het nieuwe facturatiesysteem dat [naam gedaagde 1] in januari 2019 in gebruik had genomen. Wat hier verder van zij, dit gesprek kan niet leiden tot een verbod tot schending van het non-concurrentiebeding. Gesteld noch gebleken is immers dat [naam gedaagde 1] CRH aanbood om haar wagens op locatie van CRH te reinigen volgens de formule van Stoomauto. [naam gedaagde 1] heeft bovendien uitvoerig gemotiveerd waarom hij geen belang heeft bij een overeenkomst met CRH. Het in dit verband gedane bewijsaanbod van Stoomauto zal dan ook worden gepasseerd.
4.12.
Uit het voorgaande volgt dat er geen sprake is van overtreding door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] van de artikelen 26.4 en 26.5 uit de met Stoomauto gesloten franchiseovereenkomsten. Dat betekent dat de vorderingen onder I, III, IV en VI worden afgewezen.
strijd met artikel 3.2 sub a.?
4.13.
Over de vorderingen onder II en V tot toevoeging van de handelsnaam “ [handelsnaam 3] in het handelsregister overweegt de rechtbank als volgt. Volgens Stoomauto zijn [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] daartoe verplicht op grond van artikel 3.2 sub a. van de franchiseovereenkomsten. Op grond van deze bepaling dient franchisenemer, om een correct gebruik te maken van de handelsnamen van de formule, in alle schriftelijke (al dan niet in elektronische vorm) stukken afkomstig van zijn bedrijf (zoals bijvoorbeeld orderbonnen, orderbevestigingen, briefpapier en facturen), naast zijn handelsnaam en zijn inschrijvingsnummer in het handelsregister, de door Franchisegever aangegeven handelsnaam van de Formule te gebruiken. De bepaling rept niet van een verplichte toevoeging van de handelsnaam van de Formule in het handelsregister. Sterker nog, artikel 3.2 sub c impliceert dat de franchisenemer, wanneer hij de handelsnaam “ [handelsnaam 3] toevoegt als (onderdeel van de) statutaire naam van zijn onderneming, de franchisenemer de handelsnamen van de formule niet correct gebruikt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien waarom [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] toch gehouden zijn tot bedoelde toevoeging. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] betwisten dit ook. Van schending van artikel 3.2 sub a. van de franchiseovereenkomsten is dus geen sprake. Daarom worden de vorderingen onder II en V afgewezen.
proceskosten
4.14.
De proceskosten worden begroot aan de hand van de artikelen 237 en 239 Rv. Een volledige vergoedingsplicht is volgens de wetsgeschiedenis alleen denkbaar in buitengewone omstandigheden, zoals misbruik van procesrecht. Van buitengewone omstandigheden is in het onderhavige geval geen sprake. Stoomauto heeft het recht om een procedure aan te spannen, teneinde het geschil dat tussen partijen is gerezen door de rechter te laten beslechten. Anders dan [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] aanvoeren, is daarbij niet gebleken van een “bij voorbaat kansloze en evident ongegronde procedure”. De proceskostenveroordeling zal dan ook naar forfaitair tarief (liquidatietarief) worden uitgesproken, te vermeerderen met rente (niet zijnde handelsrente), vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis.
4.15.
Stoomauto zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht € 1.639,00
- salaris advocaat € 4.804,00 (2,0 punten × tarief € 2.402,00)
Totaal € 6.443,00
in reconventie
4.16.
De vordering in reconventie zal worden afgewezen, nu geen sprake is van misbruik van procesrecht en niet is gebleken van onrechtmatig handelen van Stoomauto.
4.17.
[naam eiser 1] en [naam eiser 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stoomauto worden begroot op € 461,00 aan salaris advocaat (1,0 punt × tarief € 461,00).

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt Stoomauto in de proceskosten, aan de zijde van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] tot op heden begroot op € 6.443,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
wijst de vordering af,
5.5.
veroordeelt [naam eiser 1] en [naam eiser 2] in de proceskosten, aan de zijde van Stoomauto tot op heden begroot op € 461,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter, op 20 januari 2021.
615/1573