ECLI:NL:RBROT:2021:6584

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
C/10/584678 / FA RK 19-9230 en C/10/591319 / FA RK 20-894
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en bruidsgave tussen partijen met Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op 6 oktober 2008 in Oujda, Marokko, zijn gehuwd. De vrouw heeft op 29 oktober 2019 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, waarbij zij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet langer betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen de Nederlandse nationaliteit bezitten, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. De vrouw heeft geen ouderschapsplan overgelegd, maar de rechtbank heeft haar verzoek tot echtscheiding toch ontvankelijk verklaard, omdat zij voldoende heeft gemotiveerd dat het op dat moment niet mogelijk was om een ouderschapsplan over te leggen.

De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen en de onderlinge regeling tussen partijen opgenomen in de beschikking. De hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen zal bij de vrouw zijn, en de man zal een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen voldoen. Daarnaast heeft de vrouw verzocht om het huurrecht van de woning aan haar toe te kennen, wat door de man niet is betwist. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen.

Ten aanzien van de bruidsgave heeft de vrouw aanspraak gemaakt op een bedrag van 20.000 Marokkaanse Dirhams, dat de man aan haar dient te voldoen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man gehouden is om de helft van de bruidsgave te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten zijn voor elke partij zelf.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/584678 / FA RK 19-9230 en C/10/591319 / FA RK 20-894
Beschikking d.d. 7 juni 2021 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Ahmadi, gevestigd te Rotterdam,
tegen
[naam man],
wonende te [woonplaats man],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.W.F. van Wijk, gevestigd te Helmond.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 29 oktober 2019;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op
  • de brief van de zijde van de vrouw van 19 maart 2020;
  • de brief met bijlagen van de zijde van de vrouw van 29 april 2021 en
  • de brief met bijlagen van de zijde van de man van 30 april 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 10 mei 2021. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw met haar advocaat;
  • de man en
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam].

2..De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 6 oktober 2008 te Oujda, Marokko. Partijen hebben de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [naam kind 1], geboren op [geboortedatum kind 1] 2012 te [geboorteplaats kind 1] en
- [naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2014 te [geboorteplaats kind 2].
2.3.
Scheiding
2.3.1.
De vrouw verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.3.2.
De man betwist de gestelde duurzame ontwrichting niet langer.
2.3.3.
Omdat ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.3.4.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Omdat het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd.
Omdat de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
2.3.5.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.3.6.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.4.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling de volgende onderlinge regeling getroffen:
  • beide ouders zullen belast blijven met het gezag over de minderjarigen;
  • de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen zal bij de vrouw zijn;
  • de minderjarigen zullen in het kader van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken iedere zondag van 13.00 uur tot 17.00 uur bij de man verblijven, waarbij de man de minderjarigen zal ophalen en terugbrengen bij de vrouw en de regeling in onderling overleg kan worden uitgebreid;
  • de (naar 2021 geïndexeerde) behoefte van de minderjarigen bedraagt € 344,- per maand en de man zal met ingang van de datum van deze beschikking aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen voldoen van € 25,- per maand per kind;
  • de woning in Marokko wordt niet in de verdeling van de gemeenschap van goederen betrokken en de gemeenschap van goederen is door partijen inmiddels gescheiden en gedeeld.
De rechtbank neemt de tussen onderling getroffen regeling op in de beschikking. Behalve ten aanzien van de echtscheiding, het huurrecht en de bruidsgave wordt het meer of anders verzochte afgewezen.
2.5.
Woning
2.5.1.
De vrouw verzoekt het huurrecht van de woning aan de [adres] aan haar toe te kennen.
2.5.2.
De man verweert zich daartegen niet.
2.5.3.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond.
2.6.
Bruidsgave
2.6.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man ter voldoening van de bruidsgave aan haar binnen twee weken na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand dient te voldoen een bedrag van 20.000 Marokkaanse Dirhams (MDH), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Zij stelt daaromtrent dat partijen bij het sluiten van hun huwelijk de afspraak hebben gemaakt dat de man aan haar een bruidsgave zal betalen van 40.000 MDH, waarvan de man inmiddels 20.000 MDH heeft betaald. De vrouw maakt aanspraak op de resterende 20.000 MDH conform de huwelijksovereenkomst.
De man erkent dat partijen de door vrouw gestelde bruidsgave zijn overeengekomen.
Hij betwist dat de bruidsgave tot de gemeenschap van goederen behoort en stelt dat hij de vrouw de bruidsgave inmiddels heeft gegeven door aan haar € 4.000,- cash te voldoen. Bovendien is de man naar Marokkaans recht niet gehouden de bruidsgave aan de vrouw te voldoen, omdat de vrouw om echtscheiding heeft verzocht, zo stelt de man.
2.6.2.
Het verzoek van de vrouw betreft een nevenvoorziening als bedoeld in artikel 827
lid 1, onderdeel f. Naar het oordeel van de rechtbank vertoont het verzoek voldoende samenhang met het verzoek tot echtscheiding en leidt behandeling ervan niet tot onnodige vertraging van de procedure.
2.6.3.
De vraag naar het bestaan van een aanspraak op de bruidsgave dient beoordeeld te worden naar het recht waarnaar de aanspraak tot stand is gekomen. Dit betekent dat het al dan niet verschuldigd zijn van de bruidsgave in onderhavige zaak naar Marokkaans recht beoordeeld moet worden.
2.6.4.
Op grond van artikel 32 van de Mudawwana is een echtgenote gerechtigd tot de bruidsgave indien het huwelijk is geconsumeerd, hetgeen in 2009, zoals de vrouw stelt en de man niet betwist, het geval is geweest. Voor zijn betoog dat de man toch niet gehouden is de verplichting na te komen om de overeengekomen bruidsgave te betalen, stelt hij al niet wat de juridische grondslag daarvoor is (de man vermeldt bijvoorbeeld geen wetsartikel of jurisprudentie) en stelt hij ook niet dat hij voldoet aan de voorwaarden die volgen uit de juridische grondslag. De man betwist verder niet dat hij de bruidsgave verschuldigd is.
Op hem rust de plicht, gelet op de weerspreking door de vrouw, om een onderbouwing te geven voor zijn beroep op het bevrijdende verweer dat hij alles al heeft betaald aan de vrouw. Dat doet de man onvoldoende. Hij had bijvoorbeeld afschrijvingen in het geding kunnen brengen of andere stukken, desnoods van getuigen die uit eigen waarneming kunnen verklaren over de gestelde volledige betaling door de man.
De man is dus gehouden de helft van de bruidsgave aan de vrouw te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na de inschrijving van deze echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot de dag van de algehele voldoening.
2.7.
Proceskosten
2.7.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3..De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Oujda, Marokko op 6 oktober 2008;
3.2.
neemt op de tussen partijen onderling getroffen regeling zoals in rechtsoverweging 2.4. is weergegeven;
3.3.
bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [adres] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
3.4.
veroordeelt de man tot betaling van het resterende bedrag van de bruidsgave
(20.000 MDH) aan de vrouw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken in de inschrijving van deze echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot de dag van de algehele voldoening;
3.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding en het huurrecht;
3.6.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
3.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier B. Prooij op 7 juni 2021.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.