ECLI:NL:RBROT:2021:6608

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
ROT 20/2528
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor zelfstandige woonruimte op medische gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een urgentieverklaring door de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond. Eiser, die vanwege medische klachten een gelijkvloerse woning nodig heeft, heeft zijn aanvraag om een urgentieverklaring ingediend, maar deze is afgewezen omdat hij inwonend is en daardoor niet voldoet aan de vereiste van het hebben van zelfstandige woonruimte. Eiser heeft aangevoerd dat zijn medische situatie schrijnend is en dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring zoals vastgelegd in de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de urgentieverklaring rechtmatig was, omdat eiser niet over zelfstandige woonruimte beschikt en er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser onvoldoende recente medische informatie heeft overgelegd om zijn stelling dat hij in een schrijnende situatie verkeert te onderbouwen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2528

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. G.J. de Kaste,
en

Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond, verweerder,

gemachtigde: mr. R. Duivenvoorde.

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 31 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 11 november 2019 heeft eiser vanwege medische gronden verzocht om een urgentieverklaring. Eiser stelt vanwege heupklachten moeite te hebben met (trap)lopen. Een gelijkvloerse woning op de begane grond dan wel in een pand met lift is voor eiser daarom noodzakelijk. Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser een brief van [naam 1], namens huisarts [naam 2], van 4 oktober 2019 overgelegd.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser inwonend is waardoor eiser niet voldoet aan het vereiste van het bewonen van zelfstandige woonruimte. Verweerder heeft vervolgens geen aanleiding gezien om, in afwijking van de regelgeving, eiser op grond van bijzondere omstandigheden alsnog een urgentieverklaring te verstrekken.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij als gevolg van zijn medische klachten in een schrijnende situatie verkeert. Verweerder had dan ook in redelijkheid toepassing moeten geven aan de hardheidsclausule omdat eiser ernstige medische problemen heeft en hij door zijn woonsituatie amper in staat is om deel te nemen aan de maatschappij. Verweerder heeft ten onrechte geen onafhankelijk medisch onderzoek ingesteld.
4.1.
Op grond van artikel 2.3.8, eerste lid, van de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam (hierna: de Verordening) kan een huishouden dat wegens een persoonlijke noodsituatie of wegens sloop of ingrijpende verbetering van zijn woonruimte een (andere) woonruimte nodig heeft en geen gebruik kan maken van een voorliggende voorziening, in aanmerking komen voor een urgentieverklaring. Bijlage I bij de Verordening bevat daartoe nadere regels.
4.2.
Op grond van artikel 5.1. van Bijlage I doet de urgentiegrond ‘medische noodzaak’ zich voor als de aanvrager:
a. thans rechtmatig zelfstandige woonruimte bewoont, en
b. medische problemen heeft, welke tot gevolg hebben dat de huidige zelfstandige woonruimte in ernstige mate duurzaam ongeschikt is voor bewoning door het huishouden van aanvrager.
4.3.
Op grond van artikel 2.3, derde lid, van Bijlage I wordt een urgentieverklaring geweigerd indien geen van de in artikel 5.1 tot en met 5.8 van de Bijlage genoemde urgentiegronden zich voordoet.
4.4.
Op grond van artikel 2.5. van Bijlage I kan, indien een strikte toepassing zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, niettemin een urgentieverklaring worden verleend, indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de Verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de Verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
5.1.
Niet in geschil is dat eiser ten tijde van zijn aanvraag niet beschikte over zelfstandige woonruimte. Dit betekent dat hij niet voldoet aan de voorwaarde die wordt gesteld in artikel 5.1, aanhef en onder a, van Bijlage 1 bij de Verordening. Verweerder was daarom gehouden om de verlening van een urgentieverklaring aan eiser te weigeren.
5.2.
Voor zover eiser meent dat het vereiste van het hebben van zelfstandige woonruimte buiten toepassing moet worden gelaten omdat hiermee onderscheid wordt gemaakt naar inkomen aangezien mensen met een hoger inkomen makkelijker een zelfstandige (particuliere) woning kunnen huren, wordt eiser niet gevolgd. In de regio Rotterdam zijn er heel veel mensen die op zoek zijn naar een woning en daarvoor (vaak dringende) redenen hebben waardoor de vereisten voor het verkrijgen van urgentie streng zijn. Ter zitting heeft verweerder er op gewezen dat urgentieverlening aan iemand die een zelfstandige woonruimte huurt betekent dat er ook woonruimte vrijkomt, terwijl dit bij iemand die niet-zelfstandige woonruimte heeft niet per definitie het geval is. Om de druk op de woningmarkt niet te vergroten wordt daarom dit vereiste gesteld. De rechtbank acht dit niet onredelijk
.Daarbij is ook van belang dat iemand die niet zelfstandig woont op grond van de hardheidsclausule alsnog in aanmerking kan komen voor een urgentieverklaring.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat om op grond van de hardheidsclausule alsnog een urgentieverklaring te verlenen. Voor het toepassen van de hardheidsclausule moet sprake zijn van een situatie die schrijnend is en die bij het vaststellen van de Verordening onvoorzien was. Aan deze voorwaarden is niet voldaan. Het feit dat eiser niet beschikt over zelfstandige woonruimte is niet een bijzondere omstandigheid die bij het vaststellen van de Verordening onvoorzien was. De voorwaarde van het beschikken over zelfstandige woonruimte is bewust in de Verordening opgenomen.
Ook heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn situatie schrijnend is. Eiser heeft onvoldoende recente medische informatie overgelegd. Eisers ziekte en de daarover in het dossier aanwezige stukken geven weliswaar een zorgelijk beeld, maar daaruit kan niet worden geconcludeerd dat eiser thans in een zodanige noodsituatie verkeert dat verweerder in redelijkheid tot de afweging had behoren te komen dat sprake is van een bijzondere omstandigheid die bij het vaststellen van de Verordening niet te voorzien was. Dat eiser als hij zo doorgaat binnen een paar jaar in een rolstoel terecht zal komen kan niet uit de brief van huisarts en de onderliggende stukken worden opgemaakt. Evenmin blijkt hieruit dat eiser door zijn huidige woonruimte buiten de maatschappij staat dan wel komt te staan. De omstandigheid dat eiser vanwege zijn medische situatie wel hulp krijgt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning maakt dit niet anders nu dit een andere wet met een andere toetsingsmaatstaf betreft. Eiser wordt evenmin gevolgd in zijn standpunt dat verweerder een onafhankelijk onderzoek naar zijn medische situatie had moeten instellen. Het is aan eiser om de benodigde recente (medische) stukken te overleggen om aannemelijk te maken dat zijn situatie schrijnend is, niet aan verweerder om hier zelfstandig onderzoek naar te doen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 7 juli 2021.
De griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.