ECLI:NL:RBROT:2021:6615

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
C/10/602511 / HA ZA 20-794
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door coniferenhaag en overhangende takken

In deze zaak vorderen eisers, wonende te [woonplaats eisers], dat gedaagde, wonende te [woonplaats gedaagde], zijn coniferenhaag, die een hoogte van 11 meter heeft bereikt, terug snoeit tot een maximale hoogte van twee meter en de overhangende takken boven hun perceel verwijdert. Eisers stellen dat de coniferenhaag onrechtmatige hinder oplevert, omdat deze veel licht onthoudt aan hun perceel. Gedaagde betwist dit en voert aan dat eisers de hinder bij de aankoop van hun woning hebben moeten voorzien, aangezien de coniferenhaag al op hoogte was. De rechtbank oordeelt dat de coniferenhaag een zodanige hoogte heeft bereikt dat deze in redelijkheid niet door eisers geduld hoeft te worden. De rechtbank wijst de vordering tot snoeien van de coniferenhaag toe, maar niet tot de gevorderde hoogte van twee meter. De rechtbank bepaalt dat de coniferenhaag terug moet worden gesnoeid tot een hoogte van zeven meter. Daarnaast vorderen eisers dat gedaagde de overhangende takken verwijdert. De rechtbank oordeelt dat gedaagde deze takken moet verwijderen, omdat het niet eenvoudig is voor eisers om dit zelf te doen. De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. Het vonnis is uitgesproken op 7 juli 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/602511 / HA ZA 20-794
Vonnis van 7 juli 2021
in de zaak van

1..[naam eiser 1],

2.
[naam eiser 2],
beide wonende te [woonplaats eisers],
eisers,
advocaat mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. G.E. Doelman te Papendrecht.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 augustus 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het B3-formulier van 21 januari 2021 met akte overlegging producties van [eisers];
- de ter zitting door [gedaagde] overgelegde foto’s van de situatie in de winter van 2009, de zomer van 2014 en in juli 2015;
- het proces-verbaal van de descente en van de mondelinge behandeling van 4 februari 2021;
- de rolberichten van partijen van 3 maart 2021 met de mededeling dat zij niet tot een regeling zijn gekomen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde] is sinds 2002 eigenaar van de percelen plaatselijk bekend als [adres 1]. De percelen liggen aan een dijk tussen monumentale boerderijen.
2.2.
[eisers] zijn sinds april 2015 eigenaar van het perceel plaatselijk bekend als [adres 2]. Dit perceel maakt deel uit van een nieuwbouwproject dat grotendeels in 2008 is gerealiseerd.
2.3.
Het perceel van [eisers] grenst aan de zuidzijde aan de noordzijde van de percelen van [gedaagde]. Tussen de percelen van [eisers] en [gedaagde] loopt een sloot.
2.4.
Hierna volgt een afbeelding van Google Maps met daarop de percelen van partijen:
2.5.
Het perceel van [eisers] is op de afbeelding als zodanig aangeduid. Ten zuiden van het perceel van [eisers] zijn de coniferenhaag en de tuin van [gedaagde] te zien. De woning van [gedaagde] bevindt zich daaronder bij de zwarte balk met witte cirkel met stip, waar de lichtblauwe vierkante routeaanduiding eindigt.
2.6.
Aan de noordzijde van de percelen van [gedaagde] bevinden zich (parallel aan de zuidzijde van het perceel van [eisers]) op enkele meters van de rand van de sloot bomen, wilgen en een coniferenhaag van het soort “Leylandii”. Een “Leylandii” coniferenhaag groeit jaarlijks met gemiddeld 80 tot 100 centimeter.
2.7.
[gedaagde] heeft de coniferenhaag in 2004 geplant om een vrij gevoel, natuur en privacy te behouden. De coniferenhaag heeft ten tijde van de descente in onderhavige procedure een hoogte bereikt van ongeveer 11 meter.
2.8.
Van de overige begroeiing hangen meerdere takken over op de zuidzijde van het perceel van [eisers].
2.9.
[eisers] hebben [gedaagde] meermalen tevergeefs verzocht om de coniferenhaag en de op hun perceel overhangende takken te snoeien.

3..De vordering

3.1.
[eisers] vorderen om, bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om binnen twee weken na het vonnis zijn coniferen gelegen op zijn erf aan de [adres 1] grenzend aan het erf van [eisers] terug te snoeien tot een maximale hoogte van twee meter en tot die hoogte gesnoeid te houden door deze tenminste éénmaal per jaar tot die hoogte terug te snoeien en de overhangende takken boven het erf van [eisers] te verwijderen en deze tenminste éénmaal per jaar te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [gedaagde] nalaat de coniferen terug te snoeien en/of de overhangende takken te verwijderen;
II. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer, strekkende tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] in hun vorderingen dan wel tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eisers] in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De vordering van [eisers] ziet op twee onderwerpen: de coniferenhaag en de overhangende takken. Deze onderwerpen zullen hierna afzonderlijk worden behandeld.
de coniferenhaag
4.2.
[eisers] gronden hun vordering tot het snoeien van de coniferen op onrechtmatige hinder door het onthouden van licht (artikel 5:37 en 6:162 BW). Zij stellen daartoe het volgende. De hoogte van de coniferenhaag onthoudt voortdurend veel licht aan de achtertuin van [eisers]. Tijdens de hoogzomer maanden komt de zon nog maar net boven de coniferenhaag uit. Daarnaast is sprake van verminderde lichtinval in de woning en heerst op de begane grond en op de hogere verdiepingen een donkere sfeer. Dit leidt onder meer tot een afname van het woongenot. De coniferenhaag met een hoogte van 11 meter past niet in de nieuwbouwwijk. In geen van de omringende tuinen in de nieuwbouwwijk is een hoge begroeiing aanwezig.
4.3.
[gedaagde] betwist dat sprake is van onrechtmatige hinder en voert daartoe het volgende aan. [gedaagde] heeft waargenomen dat de zon in de zomer op het erf van [eisers] schijnt. [eisers] kunnen dan in hun tuin in de zon zitten. De coniferenhaag was al aanwezig voordat de nieuwbouwwijk in de directe omgeving in 2008 werd gerealiseerd. De huidige begroeiing wijkt niet sterk af van de situatie in 2015 toen [eisers] de woning kochten. De coniferenhaag was toen al op hoogte. [eisers] hebben de gestelde verminderde lichtinval dan wel donkere sfeer (voor zover daar sprake van is hetgeen door [gedaagde] wordt betwist) in de tuin en in de woning, die destijds dan al aanwezig was, kunnen (voor)zien en hebben dat bij de koop van hun woning voor lief genomen. De coniferenhaag past in de omgeving omdat op de percelen aan de Voordijk veel groen van wisselende begroeiing aanwezig is.
4.4.
Het antwoord op de vraag of het onthouden van licht op grond van artikelen 5:37 en 6:162 lid 1 BW onrechtmatige hinder oplevert hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden. Mede van belang is of degene die zich beklaagt over de hinder, zich ter plaatste heeft gevestigd voor dan wel na het tijdstip waarop de hinder veroorzakende activiteiten een aanvang hebben genomen. In dat laatste geval zal hij een zekere mate van hinder eerder hebben te dulden (HR 18 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2704 Bijenspat II).
4.5.
Tijdens de descente heeft de rechtbank geconstateerd dat de coniferenhaag op de percelen van [gedaagde] op enkele meters van de sloot is geplant en dat, vanuit de tuin van [gedaagde] bezien, de punt van de nok van het dak van de woning van [eisers] net boven de coniferenhaag zichtbaar is. Daarnaast heeft de rechtbank geconstateerd dat de achtergevel van de woning van [eisers] zich op enkele meters van de sloot bevindt, dat de coniferenhaag zich uitstrekt tot de gehele breedte van de noordzijde van de percelen van [gedaagde] en dat de coniferenhaag zodanig is aangeplant en is gegroeid dat deze geen tot weinig licht doorlaat. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de coniferenhaag een zodanige hoogte heeft bereikt dat dusdanig veel licht wordt ontnomen aan het perceel van [eisers] dat zij dit in redelijkheid niet behoeven te dulden.
4.6.
Het argument van [gedaagde] dat hij zelf heeft waargenomen dat hij [eisers] in de zomer op hun terras ziet zitten, brengt geen verandering in voormeld oordeel. [eisers] hebben immers niet gesteld dat zij helemaal geen zonlicht in hun tuin hebben in de zomer, maar dat sprake is van een mate van lichtonthouding die in hun ogen onrechtmatig is en leidt tot een afname van het woongenot. Ook het verweer van [gedaagde] dat de coniferenhaag reeds was geplant voordat de nieuwbouwwijk werd gerealiseerd slaagt niet. Zoals onder 4.4 overwogen is wel van belang dat [eisers] zich ter plaatse heeft gevestigd toen de coniferenhaag er al stond. [eisers] hebben dus een zekere mate van hinder te dulden. Tijdens de descente en de zitting is vastgesteld dat de coniferenhaag in 2015 ongeveer tot de dakrand van de woning van [eisers] kwam. Aan de hand van de bouwtekening van de woning van [eisers] is vastgesteld dat de coniferenhaag in 2015 grofweg zeven meter hoog was. Op dat moment was hinder vanwege de zeven meter hoge coniferenhaag voor [eisers] voorzienbaar. De onrechtmatigheid van de huidige situatie moet (onder meer) worden beoordeeld naar de huidige plaatselijke omstandigheden.
4.7.
De woning van [gedaagde] is een dertiger jaren woning op een perceel van bijna 2800 m2. Aan weerszijden van het perceel van [gedaagde] bevinden zich grote percelen met daarop boerderijen. De Voordijk is een al eeuwenlang bestaande dijk met daarop hoge bomen. Op de percelen aan de Voordijk is veel groen van wisselende begroeiing.
De coniferenhaag bevindt zich aan de achterzijde van de tuin van [gedaagde] en grenst daar aan de nieuwbouwwijk waarin het perceel van [eisers] ligt. Aan [gedaagde] kan worden toegegeven dat er twee sferen, een landelijke sfeer en die van een nieuwbouwwijk, samen komen. Tijdens de descente is echter geconstateerd dat de coniferenhagen aan de westkant van de coniferenhaag van [gedaagde] aanzienlijk korter zijn teruggesnoeid dan die van [gedaagde]. Een coniferenhaag met een hoogte van elf meter is niet passend in deze plaatselijke omstandigheden.
4.8.
[eisers] hebben ter zitting verklaard dat zij wensen dat de coniferenhaag tot een acceptabele hoogte wordt teruggebracht en dat dat niet per definitie twee meter hoeft te zijn. Gelet op het hiervoor vermelde arrest Bijenspat II geldt dat [eisers] wel een zekere mate van hinder hebben te dulden omdat zij hun perceel in april 2015 hebben gekocht en de coniferenhaag toen al op hoogte was. Op dat moment moet voor hen redelijkerwijs voorzienbaar zijn geweest dat zij daardoor enige mate van hinder in de vorm van lichtonthouding zouden ervaren. Om die reden bestaat geen aanleiding om de vordering van [eisers] toe te wijzen in die zin dat [gedaagde] de coniferenhaag terug moet snoeien naar een hoogte van twee meter. Het staat de rechtbank echter vrij om minder dan het gevorderde toe te wijzen. De rechtbank zal hierna in goede justitie vaststellen tot welke hoogte [gedaagde] de coniferenhaag moet terugsnoeien.
4.9.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank met partijen vastgesteld dat de coniferenhaag in april 2015, gelet op de onder 2.7 vermelde groeisnelheid daarvan, een hoogte moet hebben gehad van ongeveer zeven meter. De omstandigheid dat degene die zich beklaagt over de hinder zich ter plaatse heeft gevestigd na de aanvang van de hinder veroorzakende activiteit is, gelet op de onder genoemde 4.4 beoordelingsmaatstaf, niet het enige relevante gezichtspunt bij het vaststellen van de mate van de te dulden hinder. [eisers] hebben echter niet gesteld of met rapporten onderbouwd welke mate van lichtonthouding of schaduw zij op hun perceel ervaren bij een bepaalde hoogte van de coniferenhaag en welke maximale hoogte van de coniferenhaag voor hen leidt tot een acceptabele mate van hinder. De rechtbank stelt de mate van hinder die [eisers] hebben te dulden daarom vast op de hinder die het gevolg is van de coniferenhaag met een hoogte van zeven meter. Daarbij heeft de rechtbank ook het belang van [gedaagde] afgewogen om een vrij gevoel, natuur en privacy te behouden. Niet gesteld of gebleken is dat dit belang van [gedaagde] bij het terugsnoeien van de coniferenhaag tot een hoogte van zeven meter niet is gewaarborgd.
4.10.
De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering aldus toewijzen zoals hierna (vanaf 4.17) nader wordt toegelicht en zoals in de beslissing wordt vermeld.
de overhangende takken
4.11.
[eisers] stellen dat [gedaagde] de overige begroeiing op zijn erf slecht onderhoudt, dat de takken daarvan daardoor over hun erf hangen en dat zij daarvan overlast ervaren.
4.12.
[gedaagde] stelt dat [eisers] geen belang hebben bij hun vordering met betrekking tot het verwijderen van de overhangende takken omdat het hen op grond van artikel 5:44 BW vrij staat zelf de op hun erf overhangende takken te verwijderen.
4.13.
Op grond van artikel 5:44 BW heeft de eigenaar de bevoegdheid om de op zijn erf overhangende takken te verwijderen indien de buur wiens beplantingen over het erf heen hangen ondanks een aanmaning daartoe nalaat om de overhangende beplanting te verwijderen. Deze wettelijke bevoegdheid laat [eisers] vrij om in rechte verwijdering van de op hun erf overhangende takken door [gedaagde] te vorderen, tenzij het instellen van de vordering tot verwijdering misbruik van bevoegdheid oplevert. Hiervan kan in een concreet geval sprake zijn als de overhangende takken door de gehinderde eigenaar op eenvoudige wijze en zonder noemenswaardige kosten kunnen worden verwijderd.
4.14.
Tijdens de descente heeft de rechtbank waargenomen dat de takken vanaf het erf van [gedaagde] over de sloot tussen de percelen reiken en over het erf van [eisers] hangen. De rechtbank heeft daarnaast geconstateerd dat de overhangende takken zullen moeten worden weggesnoeid door aan de straatkant naast de percelen een hoogwerker te plaatsen. Deze feitelijke omstandigheden maken het naar het oordeel van de rechtbank niet eenvoudig om de overhangende takken tussen de percelen te verwijderen. Daarnaast is het aannemelijk dat de snoeiwerkzaamheden tot noemenswaardige kosten zullen leiden omdat bij de uitvoering daarvan het gebruik van een hoogwerker noodzakelijk is. Gelet op het voorgaande is geen sprake van misbruik van recht. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering van [eisers] toewijzen zoals hierna wordt toegelicht en in de beslissing wordt vermeld.
erfgrens
4.15.
Tussen partijen bestaat discussie over waar de erfgrens tussen hun percelen ligt. [eisers] hebben in de dagvaarding gesteld dat de erfgrens tussen de percelen in het midden van de sloot ligt. [gedaagde] heeft vervolgens gesteld dat hij in het kader van deze procedure aanvaardt dat de erfgrens door het midden van de sloot tussen de percelen van partijen loopt. Tijdens de zitting zijn [eisers] echter van hun voormelde stelling teruggekomen en hebben zij het standpunt ingenomen dat de erfgrens zich bevindt aan de zijde van [gedaagde] tussen de sloot en de coniferenhaag.
4.16.
De rechtbank kan in deze procedure tussen partijen geen bindende beslissing geven over de erfgrens tussen hun percelen. Dit onderdeel van de vordering van [eisers] ziet immers op de beoordeling van de vraag of [gedaagde] de overhangende takken moet verwijderen en niet (mede) op het in rechte doen vaststellen van de erfgrens. De veroordeling van [gedaagde] om de op het erf van [eisers] overhangende takken te verwijderen leidt, gelet op de standpunten van partijen over de erfgrens, mogelijk tot een nieuwe discussie tussen hen over de vraag tot hoe ver de overhangende takken moeten worden teruggesnoeid. Gelet hierop zal de rechtbank het vonnis ten aanzien van de overhangende takken niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren. De rechtbank kan zich goed voorstellen dat partijen na ontvangst van dit vonnis met elkaar in overleg treden en een grensmeting door het Kadaster laten uitvoeren om de erfgrens vast te stellen zodat een verdere discussie tussen hen op dit punt kan worden voorkomen.
met betrekking tot zowel de coniferenhaag als de overhangende takken
4.17.
De rechtbank zal [gedaagde] veroordelen om, na het terugsnoeien van de coniferenhaag tot een hoogte van zeven meter en het snoeien van de overhangende takken, de coniferenhaag jaarlijks éénmaal tot die hoogte terug te snoeien en de overhangende takken jaarlijks éénmaal te snoeien. Toewijzing van de geformuleerde vordering van [eisers] –
tenminsteéénmaal per jaar (onderstreping rechtbank) – bevat een open einde met het onwenselijke gevolg dat niet duidelijk is met welke frequentie [gedaagde] snoeiwerkzaamheden dient uit te voeren om aan de veroordeling op grond van dit vonnis te voldoen. In zoverre wordt de vordering van [eisers] afgewezen.
4.18.
De rechtbank zal de gevorderde dwangsom toewijzen en maximeren.
4.19.
[eisers] vorderen om [gedaagde] te veroordelen om binnen twee weken na dit vonnis de coniferenhaag en de overhangende takken te verwijderen. Het terugsnoeien van de coniferenhaag en de overhangende takken zal naar de rechtbank begrijpt geen standaard of eenvoudige klus zijn. De rechtbank kan zich voorstellen dat [gedaagde] verschillende (hoveniers)bedrijven zal willen benaderen om zich te beraden over een plan van aanpak. Daarom zal worden beslist dat [gedaagde] binnen vier maanden na de betekening van het vonnis moet overgaan tot het snoeien van de coniferenhaag en de overhangende takken.
proceskosten
4.20.
Nu [eisers] en [gedaagde] over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vier maanden na betekening van dit vonnis:
a.
a) de coniferenhaag terug te snoeien tot een hoogte van zeven meter en daarna jaarlijks éénmaal tot die hoogte terug te snoeien, en
b) de op het erf van [eisers] overhangende takken te verwijderen en daarna jaarlijks éénmaal de alsdan overhangende takken te verwijderen,
zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 2.500,00, te betalen aan [eisers];
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen;
5.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de beslissing onder 5.1 sub a over de coniferenhaag uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2021.
[3266/1573]