ECLI:NL:RBROT:2021:6617

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
ROT 20/3279
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een ondersteuningsarrangement op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam over de toekenning van een ondersteuningsarrangement op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiser ontving sinds enkele jaren een maatwerkvoorziening, maar was van mening dat hij meer ondersteuning nodig had dan hem was toegekend. Het primaire besluit van 9 januari 2020 kende eiser een persoonsgebonden budget (pgb) toe, maar het college weigerde aanvullende ondersteuning op de gebieden van sociaal en persoonlijk functioneren, financiën en zelfzorg. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op basis van gesprekken met eiser en zijn familieleden terecht heeft geconcludeerd dat eiser geen ondersteuning nodig had op de door hem gevraagde gebieden. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende beleidsruimte heeft bij de uitvoering van de Wmo 2015 en dat de toekenning van het ondersteuningsarrangement een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3279

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: [naam],
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. W. Breure.

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een ondersteuningsarrangement in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Bij besluit van 15 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontving sinds enige jaren een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015, bestaande uit een ondersteuningsarrangement voor de resultaatgebieden sociaal en persoonlijk functioneren (trede midden), ondersteuning en regie bij het huishouden (trede vrije intensiteit, laag) en ondersteuning bij zelfzorg en gezondheid. In september 2018 heeft eiser bij verweerder een melding ingediend omdat hij in aanmerking wenste te komen voor dagbesteding. Met het primaire besluit heeft verweerder eiser een ondersteuningsarrangement toegekend voor de resultaatsgebieden ondersteuning en regie bij huishouden (trede vrije intensiteit, laag) en (sociale) dagbesteding (trede midden, 5-6 dagdelen). Het primaire besluit verving het vorige toekenningsbesluit van 18 juli 2018.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat hij geen aanleiding ziet eiser in aanmerking te brengen voor ondersteuning op de resultaatsgebieden sociaal en persoonlijk functioneren, financiën en zelfzorg en gezondheid. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eiser zowel tijdens het onderzoek als tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft verklaard geen ondersteuning op deze gebieden nodig te hebben. Daarnaast is tijdens een gesprek met eiser gebleken dat hij het pgb dat hij ontving voor ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren en zelfzorg en gezondheid heeft besteed aan dagbesteding.
3. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat hij ook ondersteuning nodig heeft bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL), het sociaal en persoonlijk functioneren en op financieel gebied. Hij voert hiertoe aan dat hij zichzelf verwaarloost als hij geen hulp krijgt bij de ADL. Daarnaast moet hij worden herinnerd aan zijn afspraken bij artsen en heeft hij bij deze afspraken begeleiding nodig. Eiser voert aan dat hij schulden heeft kunnen afbetalen met behulp van de zorgverlener, maar dat hij nog steeds veel schulden heeft. Voorts betoogt eiser dat verweerder de maatwerkvoorziening dagbesteding met terugwerkende kracht had moeten toekennen. Daarnaast stelt eiser dat hij, gelet op zijn IQ, in bezwaar niet alleen gehoord had moeten worden.
4. Voor het regelgevend kader wordt verwezen naar de bijlage die bij deze uitspraak hoort.
5. Volgens rechtspraak ( bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, de Raad, van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1402), heeft als uitgangspunt te gelden dat het gemeentebestuur grote beleidsruimte heeft bij de uitvoering van de Wmo 2015. Dit betekent dat de beleidskeuzen van de gemeenteraad en – binnen de daarvoor gestelde grenzen – het college voor de bestuursrechter een gegeven zijn, die slechts met terughoudendheid kunnen worden getoetst. Daar waar het gaat om maatwerkvoorzieningen, vindt deze ruimte een grens in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015, dat bepaalt dat een maatwerkvoorziening een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt.
6. In de rechtspraak van de Raad (zie de uitspraak van de Raad van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819) is voorts bepaald dat wanneer melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, verweerder allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal verweerder moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Eerst wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving. Uit de Wmo 2015 vloeit voort dat het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen.
7. De rechtbank stelt vast dat de omvang van de indicaties die verweerder heeft afgegeven voor ondersteuning bij het huishouden en dagbesteding en het daarbij behorende pgb tussen partijen niet in geschil zijn. Ter beantwoording ligt de vraag voor verweerder eiser ook ondersteuning bij het sociaal en persoonlijk functioneren, ondersteuning bij zelfzorg en gezondheid en/of ondersteuning bij financiën had moeten toekennen. Deze vraag moet naar het oordeel van de rechtbank ontkennend worden beantwoord. Zij overweegt daartoe het volgende.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser niet in aanmerking hoeven brengen voor een ruimer ondersteuningsarrangement dan is toegekend. Daarbij is van belang dat verweerder op basis van het gesprek dat hij op 9 januari 2019 heeft gevoerd met eiser en een aantal van eisers familieleden, onweersproken heeft gesteld dat eiser het pgb dat hem op basis van de vorige indicatie werd verstrekt voor ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren en ondersteuning bij zelfzorg en gezondheid, niet voor deze resultaatsgebieden heeft aangewend, maar voor het inkopen van dagbesteding.
9. Over de ondersteuning bij zelfzorg en gezondheid heeft eiser tijdens de hoorzitting verklaard dat hij voor het innemen van zijn medicatie ’s ochtends hulp krijgt op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en dat hij geen hulp nodig heeft bij zijn persoonlijke verzorging. Nu eiser de noodzakelijke en door hem gewenste ondersteuning ontvangt op basis van de Zvw, was verweerder niet gehouden eiser een hiervoor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 toe te kennen. Weliswaar stelt de gemachtigde van eiser in het beroepschrift dat er geen ondersteuning op grond van de Zvw is toegekend, maar deze stelling is niet onderbouwd met bijvoorbeeld een afwijzingsbrief van de zorgverzekeraar.
10. De door de gemachtigde van eiser nodig geachte ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren ziet blijkens het beroepschrift uitsluitend op de het maken van afspraken met eisers behandelaars en de begeleiding van eiser naar deze afspraken. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat eiser in staat kan worden geacht deze activiteiten zelfstandig te verrichten. In het dossier zijn geen aanknopingspunten voor een ander oordeel en ook eiser zelf heeft verklaard op dit punt geen ondersteuning nodig te hebben, zodat verweerder eiser terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren.
11. Wat betreft het resultaatsgebied financiën heeft verweerder eveneens terecht geconcludeerd dat eiser hierbij geen ondersteuning nodig heeft. De stelling van de gemachtigde van eiser dat eiser schulden heeft en dat toezicht moet worden gehouden op zijn financiën, is niet onderbouwd met bewijsstukken waaruit blijkt dat eiser, in tegenstelling tot wat hij zelf tijdens de hoorzitting heeft verklaard, daadwerkelijk schulden heeft en ondersteuning bij zijn financiën nodig heeft.
12. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser de voorziening dagbesteding heeft toegekend met ingang van 4 maart 2019. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat deze maatwerkvoorziening per een eerdere datum toegekend moest worden.
13. Uit het voorgaande volgt dat het door verweerder toegekende ondersteuningsarrangement een passende bijdrage levert aan eisers zelfredzaamheid en participatie. Dat in het begeleidingsplan van de zorgverlener is vermeld dat ook ondersteuning wordt geboden op de resultaatsgebieden sociaal en persoonlijk functioneren, zelfzorg en gezondheid en financiën is onvoldoende om niet uit te gaan van de juistheid van de eigen verklaring van eiser dat hij naast huishoudelijk hulp en dagbesteding geen ondersteuning ontvangt of nodig heeft. Eiser heeft ook geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om ter zitting deze tegenstrijdigheid tussen het begeleidingsplan en zijn eigen verklaringen te verklaren en/of toe te lichten. Dat dient voor risico van eiser te blijven. In het onderzoek zoals bedoeld in artikel 2.3.2, van de Wmo 2015 moeten de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt worden betrokken en verweerder heeft geen grond hoeven zien om in weerwil van eisers wensen ten aanzien van de ondersteuning een meer uitgebreide maatwerkvoorziening toe te kennen.
12. Anders dan eiser stelt, mocht verweerder in bezwaar volstaan met het horen van alleen eiser. Eiser heeft zelf het bezwaarschrift ondertekend en ingediend en heeft daarbij niet aangegeven dat hij wordt bijgestaan door een gemachtigde. Daarnaast vermeldt de bijlage bij de uitnodiging voor de hoorzitting dat eiser zich tijdens de hoorzitting kan laten bijstaan of iemand kan machtigen om namens hem het woord te laten doen. Tijdens de hoorzitting is, blijkens het verslag, uitgebreid met eiser gesproken. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de hoorzitting in het Papiaments is gehouden en dat niet is gebleken dat eiser niet in staat was zijn belangen naar behoren te behartigen. Voorts is niet gebleken dat eiser handelingsonbekwaam of niet bevoegd was zelf een bezwaarprocedure te voeren. Dat het bezwaarschrift door [naam] zou zijn opgesteld, leidt niet tot een ander oordeel, nu zij zich in de bezwaarprocedure niet als eisers gemachtigde heeft gesteld of kenbaar heeft gemaakt dat zij bij de hoorzitting aanwezig wilde zijn.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Huis-Grondman, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 13 juli 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
BIJLAGE
Op grond van artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 voert het college, indien bij het college een melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers, dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, docht uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met het achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
Op grond van artikel 2.3.2, vierde lid, van de Wmo 2015 onderzoekt het college, voor zover hier van belang:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht, of met gebruikelijke hulp, zijn zelfredzaamheid te verbeteren;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid;
(…)
Op grond van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 verstrekt het college, indien de cliënt dit wenst, hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.