ECLI:NL:RBROT:2021:6628

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
Raadkamernummer 21/200
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldelijke vergoeding na vordering onttrekking aan het verkeer van een auto

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 juli 2021 een beschikking gegeven over de vordering tot onttrekking aan het verkeer van een auto, ingediend door de officier van justitie op 20 januari 2021. De vordering werd behandeld op 9 maart 2021, waarbij de officier van justitie, mr. H.J. du Croix, en de beslagene werden gehoord. Bij een tussenbeschikking op 24 maart 2021 werd vastgesteld dat de inbeslaggenomen auto vatbaar was voor onttrekking aan het verkeer. De beslagene, die de auto had gekocht van een goede bekende, verzocht om een geldelijke vergoeding van € 8.000,00 op grond van artikel 33c lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie verzet zich tegen deze vergoeding, stellende dat de beslagene onvoldoende zorg heeft gedragen bij de aankoop van de auto, waarbij zij een verborgen ruimte had kunnen ontdekken.

De rechtbank heeft de omstandigheden van de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de beslagene onevenredig wordt getroffen door het vervallen van de auto aan de Staat. De rechtbank oordeelde dat de beslagene niet op de hoogte was van de verborgen ruimte en dat deze niet zonder gedegen onderzoek kon worden ontdekt. De rechtbank stelde de dagwaarde van de auto vast op € 8.000,00, waarna kosten voor het verwijderen van de verborgen ruimte in mindering werden gebracht. Uiteindelijk werd een vergoeding van € 5.000,00 toegekend aan de beslagene, waarbij de rechtbank oordeelde dat het redelijk was dat een deel van de schade voor rekening van de beslagene zou komen.

De rechtbank heeft de vordering tot onttrekking aan het verkeer toegewezen en de geldelijke vergoeding vastgesteld, waarbij de beslissing openbaar werd uitgesproken op 8 juli 2021.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf (vul vonnisdatum in)2
Proces-verbaalnummer: [procesverbaalnummer]
Raadkamernummer: 21/200 (552f Sv)
Beschikkingvan de rechtbank Rotterdam, openbare raadkamer, op de vordering van de officier van justitie ex artikel 552f van het Wetboek van Strafvordering (Sv)
,ten laste van:
[naam beslagene] , beslagene,
geboren op [geboortedatum beslagene] te [geboorteplaats beslagene] ,
wonende [adres beslagene] .

Procedure

Op 20 januari 2021 is op grond van artikel 552f Sv een vordering tot onttrekking aan het verkeer ingediend.
De vordering is op 9 maart 2021 door de raadkamer in het openbaar behandeld. De officier van justitie mr. H.J. du Croix en de beslagene zijn gehoord.
Bij tussenbeschikking van 24 maart 2021 is vastgesteld dat de inbeslaggenomen auto vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer en dat de vordering van de officier van justitie voor toewijzing vatbaar is. Daarbij is de behandeling heropend om de beslagene in de gelegenheid te stellen haar verzoek tot toekenning van een geldelijke vergoeding op grond van artikel 33c lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) nader te onderbouwen.

Nadere onderbouwing en standpunten

De beslagene heeft schriftelijk aangegeven dat zij de auto heeft gekocht van [naam 1] , wonende aan de [adres 1] en dat deze persoon een goede bekende is van haar. Voor [naam 1] was [naam 2] , wonende aan de [adres 2] , eigenaar van de auto. De beslagene heeft de auto op 11 november 2019 gekocht voor een bedrag van € 9.000,00 en de auto had toen ongeveer 15.000 kilometer gereden. Zij heeft de auto in contanten afgerekend en geen bon ontvangen, daar het een particuliere koop betrof. Bij de koop heeft zij de auto samen met haar broer motorisch bekeken maar de verborgen ruimte niet opgemerkt. De beslagene schat de kilometerstand bij inbeslagneming op 21.000. Zij acht een bedrag van € 8.000,00 als geldelijke vergoeding bij onttrekking aan het verkeer redelijk.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk verzet tegen de toekenning van een geldelijke vergoeding. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de beslagene de auto met haar broer alleen motorisch heeft gecontroleerd en dus onvoldoende zorg heeft gedragen voor het goed bekijken van de (gehele) auto, waarbij zij de verborgen ruimte had kunnen en moeten constateren. Gelet op deze feiten en omstandigheden ziet de officier van justitie geen reden voor een geldelijke tegemoetkoming en vraagt zij het verzochte bedrag op nihil te stellen.
Over de dagwaarde van de auto heeft de officier van justitie zich niet uitgelaten.

Beoordeling

Of de beslagene door het vervallen van de auto aan de Staat onevenredig wordt getroffen wanneer haar geen geldelijke vergoeding wordt toegekend, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij kan worden betrokken hoe de beslagene zich in relatie tot de auto heeft gedragen, de waarde van de auto en het voordeel dat de Staat na het vervallen van de auto aan de Staat verkrijgt.
De rechtbank acht in het concrete geval van deze zaak termen aanwezig om aan de beslagene een geldelijke vergoeding toe te kennen op grond van artikel 33c lid 2 Sr.
De beslagene heeft de auto gekocht van een goede bekende. Het dossier biedt geen enkele grond voor de conclusie dat zij de verborgen ruimte zelf heeft laten aanbrengen dan wel dat zij van de aanwezigheid daarvan bij de koop op de hoogte was (of redelijkerwijs had moeten zijn). De politie heeft geconstateerd dat de verborgen ruimte “op zeer professionele wijze” was ingebouwd en dat deze ruimte niet zonder gedegen onderzoek was te ontdekken. In deze ruimte zijn geen goederen of geldbedragen aangetroffen.
De rechtbank acht het op grond van dit alles aannemelijk dat de beslagene nimmer op de hoogte is geweest van de verborgen ruimte en zij zal daar dan ook van uitgaan.
Op grond van voorgaande omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de beslagene door het vervallen van de auto aan de Staat onevenredig wordt getroffen, om welke reden een geldelijke vergoeding op zijn plaats is. Bij de bepaling van de hoogte daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op het volgende.
Mede op basis van de huidige ANWB-koerslijst stelt de rechtbank de dagwaarde van de auto vast op een bedrag van € 8.000,00. Op dat bedrag moeten in mindering worden gebracht de kosten die de beslagene zou hebben gehad als zij de verborgen ruimte vakkundig had laten verwijderen. De rechtbank begroot die kosten op een bedrag van
€ 500,00. Na aftrek van die kosten van genoemde dagwaarde resteert een bedrag van
€ 7.500,00.
Weliswaar heeft de officier van justitie laten weten dat de auto zal worden vernietigd, zodat het voordeel van de Staat moet worden bepaald op nihil, maar dit kan naar het oordeel van de rechtbank aan de beslagene niet worden tegengeworpen en aan het toekennen van een vergoeding aan de beslagene dan ook niet afdoen. Nu dergelijke verborgen ruimtes niet bij de productie van auto’s in de fabriek worden ingebouwd maar later worden aangebracht, gaat de rechtbank ervan uit dat zo’n verborgen ruimte ook weer kan worden verwijderd. De beslagene heeft zich ook bereid verklaard de kosten daarvan voor haar rekening te nemen.
Zoals overwogen gaat de rechtbank ervan uit dat de beslagene niet van de verborgen ruimte op de hoogte was. De ruimte was pas bij gedegen onderzoek te ontdekken, maar onmogelijk was ontdekking dus niet. Dat maakt het redelijk dat een deel van de met de vernietiging van de auto voor de beslagene gemoeide schade voor haar rekening blijft.
Alles afwegend acht de rechtbank het redelijk 1/3 deel van eerdergenoemd bedrag van
€ 7.500,00 voor rekening van de beslagene te laten komen. De rechtbank zal daarom een vergoeding toekennen van € 5.000,00.

Beslissing

De rechtbank:
-
wijst toede vordering tot onttrekking aan het verkeer en bepaalt dat de personenauto van het merk/type Renault Twingo met het kenteken [kentekennummer] wordt onttrokken aan het verkeer;
bepaaltdat aan de beslagene ten laste van de Staat een geldelijke vergoeding wordt toegekend van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro).
Deze beschikking is gegeven door mr. K.A. Baggerman, rechter,
in tegenwoordigheid van R.M.T. Verheijde, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2021.