In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 juli 2021 een beschikking gegeven over de vordering tot onttrekking aan het verkeer van een auto, ingediend door de officier van justitie op 20 januari 2021. De vordering werd behandeld op 9 maart 2021, waarbij de officier van justitie, mr. H.J. du Croix, en de beslagene werden gehoord. Bij een tussenbeschikking op 24 maart 2021 werd vastgesteld dat de inbeslaggenomen auto vatbaar was voor onttrekking aan het verkeer. De beslagene, die de auto had gekocht van een goede bekende, verzocht om een geldelijke vergoeding van € 8.000,00 op grond van artikel 33c lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie verzet zich tegen deze vergoeding, stellende dat de beslagene onvoldoende zorg heeft gedragen bij de aankoop van de auto, waarbij zij een verborgen ruimte had kunnen ontdekken.
De rechtbank heeft de omstandigheden van de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de beslagene onevenredig wordt getroffen door het vervallen van de auto aan de Staat. De rechtbank oordeelde dat de beslagene niet op de hoogte was van de verborgen ruimte en dat deze niet zonder gedegen onderzoek kon worden ontdekt. De rechtbank stelde de dagwaarde van de auto vast op € 8.000,00, waarna kosten voor het verwijderen van de verborgen ruimte in mindering werden gebracht. Uiteindelijk werd een vergoeding van € 5.000,00 toegekend aan de beslagene, waarbij de rechtbank oordeelde dat het redelijk was dat een deel van de schade voor rekening van de beslagene zou komen.
De rechtbank heeft de vordering tot onttrekking aan het verkeer toegewezen en de geldelijke vergoeding vastgesteld, waarbij de beslissing openbaar werd uitgesproken op 8 juli 2021.