ECLI:NL:RBROT:2021:6637

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
11 juli 2021
Zaaknummer
C/10/618883 / KG ZA 21-396
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rectificatie van een nieuwsbrief door een vereniging van eigenaren naar aanleiding van geuroverlast

In deze zaak vorderden eisers rectificatie van een nieuwsbrief die door de vereniging van eigenaren (VvE) was verzonden, waarin beschuldigingen werden geuit over geuroverlast van hun restaurant. De VvE had in de nieuwsbrief gesteld dat de geuroverlast van het restaurant de oorzaak was van de klachten van een bewoner van een bovenliggend appartement. Eisers stelden dat de nieuwsbrief onterecht de indruk wekte dat de onderzoeksresultaten al bekend waren en dat zij verantwoordelijk waren voor de geuroverlast. De voorzieningenrechter oordeelde dat de VvE haar uitlatingen voldoende had onderbouwd en dat de nieuwsbrief niet onrechtmatig was. De vorderingen van eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter benadrukte dat de VvE in de toekomst zorgvuldiger moet omgaan met communicatie naar haar leden, maar dat de publicatie van de nieuwsbrief in dit geval niet onrechtmatig was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/618883 / KG ZA 21-396
Vonnis in kort geding van 6 juli 2021
in de zaak van

1..[naam eiser 1],

gevestigd te [vestigingsplaats eiser 1],
2.
[naam eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2],
3.
[naam eiser 3],
wonende te [woonplaats eiser 3],
4.
[naam eiser 4],
wonende te [woonplaats eiser 4],
eisers,
advocaten mr. J.J.A.M. de Haas en mr. E.A. de Waart te Amsterdam,
tegen

1..[naam gedaagde 1],

gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1],
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2],
gedaagden,
advocaat mr. A.S.J. Graventein-van Etten te Den Haag.
Partijen worden hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd.
[gedaagden] worden afzonderlijk aangeduid als [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2].

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 mei 2021, met producties 1 t/m 15;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 7;
  • de akte inhoudende aanvullende producties, met een gecorrigeerde productie 6 en producties 16 t/m 19, van [eisers];
  • de mondelinge behandeling op 22 juni 2021;
  • de pleitnota van [eisers]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eisers] exploiteren het [naam restaurant], dat sinds de oprichting in 1993 is gevestigd in [plaatsnaam].
2.2.
In 1998 is het complex [naam complex] opgeleverd. In het complex zijn zowel appartementen als bedrijven gevestigd. [naam gedaagde 1] fungeert als vereniging van eigenaren voor de 39 appartementseigenaren binnen het complex. Het handelsregister van de Kamer van Koophandel vermeldt [naam 1] als de enige bestuurder van [naam gedaagde 1].
2.3.
Het [naam restaurant] is sinds 1998 gevestigd in het complex. [eisers] zijn lid van [naam gedaagde 1].
2.4.
In juni/juli 2019 heeft er een verbouwing plaatsgevonden in de onderneming van [eisers]
2.5.
In 2019 is het appartement dat direct boven het restaurant is gelegen, nummer [adres], gekocht door [naam 2] (hierna: [naam 2]). Voordat [naam 2] in de woning is ingetrokken, is de woning verbouwd.
2.6.
Vanaf mei 2020 heeft [naam 2] enkele malen mondeling tegenover [eisers] geklaagd over geuroverlast.
2.7.
Bij brief van 18 juni 2020 heeft DCMR Milieudienst Rijnmond (hierna: DCMR) aan [eisers] medegedeeld dat tijdens een controle door haar is geconstateerd dat de onderneming van [eisers] geuroverlast veroorzaakt in de bovengelegen woning [adres]. Voorts is meegedeeld dat [eisers] deze overtreding vóór 15 juli 2020 ongedaan dient te maken door een deugdelijke ontgeuringsinstallatie in werking te hebben.
2.8.
Bij brief van 18 juni 2020 heeft [naam gedaagde 1] aan [eisers] medegedeeld dat zij klachten heeft ontvangen van eigenaars die stank- en geluidsoverlast ondervinden van het restaurant van [eisers] [naam gedaagde 1] verzoekt [eisers], onder verwijzing naar de bevindingen van DCMR, maatregelen te nemen tegen de stank- en geluidsoverlast.
2.9.
In antwoord op de in 2.8. genoemde brief heeft de advocaat van [eisers] bij brief van 24 september 2020 aan [naam gedaagde 1] medegedeeld dat DCMR het enkel had over stankoverlast, dat [eisers] inmiddels maatregelen hebben getroffen om die overlast weg te nemen en dat DCMR heeft geconstateerd dat de overtreding zich niet langer voordoet. [naam gedaagde 1] wordt erop gewezen dat, ingeval er nog overlast is, naar andere mogelijke oorzaken gezocht moet worden, zoals een mogelijk gebrek in de constructie van het complex dan wel oorzaken die liggen in de verbouwing van het appartement van [naam 2].
2.10.
Bij brief van 20 oktober 2020 heeft [naam gedaagde 1] de gemeente Maassluis (hierna: de gemeente) om hulp gevraagd bij de kwestie met [eisers]
De gemeente heeft zich vervolgens opgeworpen als bemiddelaar in het geschil en heeft een mediationtraject voorgesteld, waarbij de gemeente als mediatior optreedt en Bureau TAUW (hierna: TAUW) wordt ingeschakeld om onderzoek te verrichten naar de oorzaak van de geuroverlast. Er is vervolgens geen mediationovereenkomst gesloten maar wel opdracht gegeven aan TAUW om het onderzoek op kosten van de gemeente uit te voeren.
2.11.
Op 13 januari 2021 heeft een uitgebreide inspectie plaatsgevonden door
[naam 3] (hierna: [naam 3]) van TAUW.
2.12.
Op 12 april 2021 heeft [naam 3], samen met twee andere medewerkers van TAUW, een luchtonderzoek uitgevoerd, waarbij door middel van rookproeven de luchtstroming in de keuken, het restaurant en appartement [adres] in kaart is gebracht.
2.13.
Op 24 april 2021 is een nieuwsbrief van [naam gedaagde 1] verschenen. In die nieuwsbrief staat, voor zover relevant, het volgende:
“(…)
In navolging van de Nieuwsbrief dd. 10 oktober 2020, inzake stankoverlast [naam restaurant]:
De stankoverlast van het [naam restaurant], lijkt een gebed zonder eind.
Gelukkig dat, mede door de inzet van Wethouder Evers, het onderzoek bij [naam restaurant] en
appartement [adres] eindelijk heeft plaatsgevonden.
Dit onderzoek is, ondanks traineren van [naam restaurant], en op kosten van de Gemeente Maassluis, op 12 april j.l. eindelijk gerealiseerd.
De firma Tauw, die het onderzoek heeft uitgevoerd, is met drie deskundigen een volledige
werkdag bezig geweest om de lucht afzuiging van het restaurant in kaart te brengen.
Uit het onderzoek blijkt, dat kooklucht blijft hangen onder het plafond van het gehele
restaurant en niet wordt afgevoerd door een afzuiginstallatie. Deze kooklucht gaat vervolgens
middels allerlei luchtstromingen, door schachten en kieren, naar bovenliggend appartement,
waardoor normale bewoning in appartement [adres] onmogelijk wordt gemaakt.
De schriftelijke uitkomst van het onderzoek zal binnen enkele weken naar de Gemeente
Maassluis worden gestuurd, waarvan [naam gedaagde 1] een afschrift zal ontvangen.
Blijft de vraag: Waarom is er 21 jaar nooit stankoverlast geweest.
Dit is waarschijnlijk te wijten aan de verbouwing van het restaurant in 2019.
Voor ons is het duidelijk: Eigenaar van appartement [adres] valt niets te verwijten.
Sterker nog, de bewoner heeft ruim een jaar lang behoorlijke beperking in zijn woongenot
ondervonden en is menige dagen zijn woning i.v.m. stankoverlast ontvlucht.
Hoe nu verder?
[naam gedaagde 1] zal uiteraard haar verplichting nakomen en zal zich inzetten om de stankoverlast, die
als onredelijke hinder wordt ervaren, op korte termijn te laten stoppen. Hiervoor is een
juridisch onderbouwd huishoudelijk reglement onontbeerlijk.
Wethouder Evers van de Gemeente Maassluis heeft aangegeven mee te denken hoe dit
probleem op korte termijn kan worden opgelost. Als [naam gedaagde 1], hopen wij, dat ALLE betrokkenen
hun verantwoording zullen nemen om tot een definitieve oplossing te komen.”
2.14.
Op 28 april 2021 heeft TAUW het concept-rapport betreffende het luchtonderzoek uitgebracht. Het rapport bevat de volgende conclusie en aanbevelingen:
5 Conclusie en aanbevelingen
Er is een open verbinding tussen het restaurant en de schacht waardoor de afvoer van de
keukenafzuiging loopt en de rioolafvoer/ afvoer woonhuis ventilatie van het appartement.
In de situatie voor de verbouwing van het restaurant, was de schacht altijd open en fungeerde
naar alle waarschijnlijkheid als natuurlijk ventilatiekanaal. Of dit vanuit het ontwerp van het
gebouw ook zo beoogd was is niet bekend bij TAUW.
In de huidige situatie trekt de schacht alsnog de dampen uit het restaurant aangezien de
afdichting niet optimaal is uitgevoerd.
Uit het onderzoek blijkt dat er is sprake van een open verbinding is tussen de schacht en de
toiletruimte van appartement [adres]. Het is onbekend hoe en wanneer deze open verbinding
ontstaan is. Het is wel duidelijk dat de bedrijfssituatie in het restaurant na de verbouwing is
veranderd. De huidige mechanische ventilatie in het restaurant is niet voldoende om te voorkomen
dat etensluchten en kookdampen ophopen onder het systeemplafond en vervolgens de schacht in
trekken en zo overlast veroorzaken in appartement [adres]. Tevens vindt er dusdanig ophoping
plaats dat de etenslucht zich ook via het systeemplafond verspreid en via de cv-kast zich verder
verspreiden naar de koof achter de meterkast van appartement [adres] en zo het appartement
intrekken.
Er kunnen een aantal keuzes worden gemaakt om ophoping van etensluchten en kookdampen in
het restaurant te voorkomen.
A. Maatregelen om het verspreiden van dampen boven het systeemplafond te voorkomen
- Verplaatsen van de magnetrons naar de keuken.
- Verhogen van de ventilatie bij het magnetrongedeelte in het restaurant en deze inregelen
op de adviezen voor horeca keukens.
- Verse luchttoevoer uit de keuken deels verplaatsen naar het restaurant.
B Maatregelen met betrekking tot het afdichten van huidige “open” verbindingen
Met betrekking tot de open verbindingen van het restaurant naar de schacht is het de vraag of het
afdichten van de schacht geen nadelig effect heeft op de ventilatie van het restaurant. Niet
duidelijk is of schachtventilatie is beoogd in het bouwontwerp, dit zal moeten worden nagegaan.
Het gasdicht maken van de doorvoeren van de riolering in het toilet van appartement [adres] is aan
te bevelen, dit geldt overigens voor alle open verbindingen tussen de schacht en doorvoeren.
In de CV-kast van het restaurant kunnen ook verbeteringen worden aangebracht met betrekking
tot de lekdichtheid richting de bovenverdieping.
Het gasdicht afdichten van een pand is mogelijk uitvoerbaar door een bedrijf gespecialiseerd in
brandwerend maken van panden.”
2.15.
Bij brief van 29 april 2021 heeft de advocaat van [eisers] [naam gedaagde 1] gesommeerd tot rectificatie van de nieuwsbrief van 24 april 2021 over te gaan.
[naam gedaagde 1] heeft daar niet op gereageerd.
2.16.
Bij nieuwsbrief van 22 mei 2021 heeft [naam gedaagde 1] het definitieve rapport van TAUW en de volledige correspondentie vanuit [naam gedaagde 1] gedeeld met de leden van [naam gedaagde 1].

3..Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden] te gebieden om binnen drie werkdagen na betekening van het te wijzen vonnis de volgende tekst omkaderd, zonder weglatingen, aanvullingen of commentaar, in de vorm van een nieuwsbrief te verzenden via exact dezelfde communicatiemiddelen en aan exact dezelfde ontvangers als de nieuwsbrief van 24 april 2021, waarbij lettertype en -grootte van de tekst hetzelfde dient te zijn als die van de nieuwsbrief van 24 april 2021:
“RECTIFICATIE INZAKE NIEUWSBRIEF 24 APRIL 2021
Op maandag 24 april 2021 hebben ondergetekenden u een nieuwsbrief doen toekomen waarin mededelingen worden gedaan over het luchtstromenonderzoek naar de door een bewoner van de Havenresidentie ervaren geuroverlast. In die nieuwsbrief werd ten onrechte de indruk gewekt dat de resultaten van het onderzoek reeds op dat moment bekend waren (het onderzoeksrapport werd pas vier dagen later op 28 april 2021, gepubliceerd). Ook werd er ten onrechte vooruit gelopen op de conclusies van het onderzoek en werd, eveneens ten onrechte, de indruk gewekt dat louter [naam restaurant] volledig verantwoordelijk was voor de door de bewoner ondervonden geuroverlast. Ten slotte werd ten onrechte gesteld dat [naam restaurant] schuldig was aan het veroorzaken van vertraging bij het onderzoek door dit onderzoek te ‘traineren’. Deze beschuldigingen worden onvoldoende door feiten gedragen. Het bestuur had dan ook niet tot verspreiden van deze beschuldigingen in de nieuwsbrief mogen overgaan. De Voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam heeft ons op straffe van verbeurte van een dwangsom verplicht om deze rectificatie te plaatsen.
Het bestuur”
althans een zodanige rectificatie zoals de voorzieningenrechter juist zal achten;
II. [gedaagden] te verbieden om in interne of externe communicatie-uitingen of op enige andere wijze uitlatingen jegens de leden van [naam gedaagde 1] of in het openbaar te doen met de strekking dat de geuroverlast ondervonden door [naam 2] en/of de bewoners van appartement [adres] van de Havenresidentie louter te wijten zou zijn aan [naam restaurant];
III. te bepalen dat indien [gedaagden] de in sub I. en II. genoemde geboden en verboden overtreden, zij aan [eisers] een dwangsom verbeuren van € 1.000,00 per dag (of dagdeel) of per overtreding, zulks naar keuze van [naam restaurant], met een maximum van € 25.000,00;
IV. [gedaagden] te veroordelen in de kosten van deze procedure, vermeerderd met € 163,00 (€ 248,00 in geval van betekening) aan nakosten, alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 dagen na de datum van het te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
[eisers] stellen dat [gedaagden] met de onterechte beschuldigingen in de nieuwsbrief van 24 april 2021 onrechtmatig jegens [eisers] hebben gehandeld, als gevolg waarvan [eisers] reputatieschade lijden. Aangezien er binnenkort een belangrijke ledenvergadering van [naam gedaagde 1] gepland staat, waarin de onderhavige kwestie zal worden besproken, hebben [eisers] er recht op en baat bij dat de leden van [naam gedaagde 1] worden voorzien van correcte en volledige informatie in het kader van hun besluitvorming. Uitgaande van die stelling, is het spoedeisende belang van [eisers] voldoende gegeven. De inhoudelijke beoordeling komt hierna aan de orde, maar doet niet af aan het spoedeisende karakter van de vorderingen.
Vordering tot rectificatie
4.2.
[gedaagden] voeren in de eerste plaats aan dat [eisers] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard jegens [naam gedaagde 2], omdat zij geen formele rol heeft binnen [naam gedaagde 1]. De echtgenoot van [naam gedaagde 2], [naam 1], is de enige bestuurder van [naam gedaagde 1]. Op zijn verzoek is een informele bestuurscommissie in het leven geroepen die het bestuur bijstand verleent en waar [naam gedaagde 2] deel van uitmaakt. [naam gedaagde 2] heeft meegedacht en meegewerkt aan de nieuwsbrief, maar de nieuwsbrief is uitgegeven door en namens de bestuurder van [naam gedaagde 1], aldus [gedaagden]
Daartegenover stellen [eisers] dat [naam gedaagde 2] als enige vertegenwoordiger van [naam gedaagde 1] aanwezig was bij het onderzoek, zodat zij degene moet zijn geweest die de nieuwsbrief heeft opgesteld of ten minste degene op wiens subjectieve herinneringen de nieuwsbrief is gebaseerd. Bovendien profileert [naam gedaagde 2] zich naar de buitenwereld uitdrukkelijk als voorzitter van [naam gedaagde 1]. [eisers] verwijzen hiertoe naar verschillende tv-programma’s en kranten.
4.3.
Vaststaat dat [naam 1] de bestuurder is van [naam gedaagde 1] en dat [naam gedaagde 2] geen formele rol heeft binnen [naam gedaagde 1]. Dat betekent dat zij niet bevoegd is om namens [naam gedaagde 1] over te gaan tot een eventuele rectificatie van de nieuwsbrief en dat zij dus ook niet kan voldoen aan de gevorderde veroordeling op dat punt. Dat zij zich kennelijk profileert als voorzitter van [naam gedaagde 1], maakt dat niet anders. Vordering I. wordt ten aanzien van [naam gedaagde 2] afgewezen.
4.4.
Beoordeeld moet worden of [naam gedaagde 1] met de publicatie van de nieuwsbrief van
24 april 2021 onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld. Daarbij is sprake van een botsing van twee fundamentele rechten en daarmee samenhangende maatschappelijke belangen. Aan de ene kant is er het fundamentele recht van [eisers] op eerbiediging van de eer en goede naam (als onderdeel van het recht op een privéleven in de zin van artikel 8 lid 1 EVRM) en hun belang dat zij niet lichtvaardig worden blootgesteld aan een aantasting daarvan door ongewenste en onjuiste publicaties. Aan de andere kant staat het fundamentele recht van [naam gedaagde 1] op vrijheid van meningsuiting (artikel 10 lid 1 EVRM) en haar belang om zich in haar nieuwsbrief informerend en waarschuwend te kunnen uitlaten over onderwerpen die [naam gedaagde 1] en haar leden aangaan. Welke van voormelde belangen de doorslag geeft, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden van het specifieke geval.
4.5.
[eisers] wijzen op vijf, in hun ogen, ongegronde en onnodig grievende beschuldigingen in de nieuwsbrief aan het adres van [eisers] Deze punten worden hierna achtereenvolgens besproken:
1. [eisers] stellen dat de nieuwsbrief het doet voorkomen dat de onderzoeksresultaten op dat moment al bekend waren, terwijl dat niet zo was, want het rapport kwam pas vier dagen later uit. Zij verwijzen naar de zinsnede:
“Uit het onderzoek blijkt…”. [eisers] wordt hierin niet gevolgd. In de nieuwsbrief staat aan het einde van diezelfde alinea dat de schriftelijke uitkomst van het onderzoek binnen enkele weken zal worden uitgebracht. Verder heeft [naam gedaagde 1] aangevoerd dat [naam 3] aan het einde van het onderzoek alvast mondeling een samenvatting heeft gegeven van haar bevindingen, zodat de algemene conclusies partijen al bekend waren. [eisers] hebben niet betwist dat [naam 3] mondeling haar bevindingen heeft gedeeld. Nu de conclusie van [naam gedaagde 1] dat uit het onderzoek blijkt dat de kooklucht blijft hangen onder het plafond van het gehele restaurant en vandaar uit middels luchtstromingen door schachten en kieren naar de bovenwoning gaat, bevestiging vindt in het rapport van TAUW, is aannemelijk dat [naam 3] dit reeds mondeling aan partijen heeft medegedeeld op 12 april 2021.
2. [eisers] vinden dat er ten onrechte niets is gezegd over eventuele aanbevelingen voor maatregelen die [naam gedaagde 1] of [naam 2] zouden moeten nemen, terwijl die er wel zijn.
De nieuwsbrief maakt geen melding van aanbevelingen voor maatregelen die [eisers] moeten treffen, zodat niet valt in te zien waarom de aanbevelingen die zijn gemaakt in de richting van [naam 2] en/of [naam gedaagde 1] zouden moeten worden vermeld.
Daarbij komt dat de in het rapport vermelde aanbevelingen algemeen geformuleerd zijn en zich niet richten tot een bepaalde partij. Partijen verschillen van mening wie verantwoordelijk is voor het gasdicht maken van alle open verbindingen tussen de schacht en doorvoeren. Daar waar [eisers] menen dat de schacht valt onder gemeenschappelijke ruimten en daarom door [naam gedaagde 1] moet worden aangepakt, stelt [naam gedaagde 1] zich op het standpunt dat de open schacht onderdeel is van het ontwerp van het pand en er daarom geen sprake is van een gebrek dat [naam gedaagde 1] moet verhelpen. Daarnaast is er een discussie over de vraag of [naam 2] al heeft voldaan aan de aanbeveling om de doorvoeren van de riolering in het toilet gasdicht te maken. Deze twee geschilpunten kunnen in het beperkte kader van dit kort geding niet worden beoordeeld.
3. [eisers] wijzen op de zinsnede:
“Blijft de vraag: Waarom is er 21 jaar nooit stankoverlast geweest. Dit is waarschijnlijk te wijten aan de verbouwing van het restaurant in 2019”. Zij vinden dat [naam gedaagde 1] daarmee de geuroverlast ten onrechte geheel toeschrijft aan de verbouwing van het restaurant in 2019.
[naam gedaagde 1] heeft daarover verklaard dat er 21 jaar lang geen stankoverlast is geweest en dat die pas is ontstaan, of voor het eerst is gemeld, na de verbouwing van het restaurant. [naam 2] heeft aan [naam gedaagde 1] fotomateriaal getoond van zijn verbouwing in alle stadia en daaruit bleek dat er niets is gedaan dat geuroverlast kon veroorzaken. Verder voert zij aan dat zij het woord
“waarschijnlijk”heeft gebruikt, in afwachting van verdere vaststellingen. Naar voorlopig oordeel heeft [naam gedaagde 1] daarmee voldoende verklaard hoe zij tot die gevolgtrekking heeft kunnen komen.
4. [eisers] wijzen op de zinsnede:
“Voor ons is het duidelijk: Eigenaar van appartement [adres] valt niets te verwijten”. Zij menen dat [naam gedaagde 1] zonder enige reden stelt dat [naam 2] geheel geen verantwoordelijkheid draagt voor de geuroverlast.
Duidelijk is dat deze zin een mening is van [naam gedaagde 1] zelf. [naam gedaagde 1] heeft, zoals hiervoor al aan de orde is gekomen, toegelicht hoe zij tot deze zienswijze is gekomen. Ook heeft zij erop gewezen dat [naam 2] na het onderzoek Pompe Lekdetectie Nederland opdracht heeft gegeven om de meterkast en aansluiting van het toilet te controleren op
defecten. In dat rapport van 11 juni 2021 is vermeld dat er geen defecten zijn waargenomen en dat de doorvoeringen voor cv-ketel en mechanische ventilatie in de technische ruimte die uitkomen in de leidingschacht van het restaurant rondom luchtdicht zijn afgewerkt. Dit rapport bevestigt – zo op het eerste gezicht – de conclusie van [naam gedaagde 1] dat [naam 2] reeds heeft voldaan aan de aanbeveling uit het rapport van TAUW.
5. [eisers] stellen ten slotte dat zij er ten onrechte van worden beticht verantwoordelijk te zijn voor de vertraging van het onderzoek (
“ondanks traineren van [naam restaurant]”), terwijl de vertraging deels is veroorzaakt doordat [naam gedaagde 1] geen mediationovereenkomst wilde afsluiten.
In reactie hierop heeft [naam gedaagde 1] een door haar zelf opgestelde tijdslijn in het geding gebracht. [eisers] hebben de inhoud van die tijdslijn niet betwist, zij verbinden echter daaraan andere conclusies. Uit die tijdslijn kan worden afgeleid dat [eisers] de afspraken van 16 december 2020 en 29/30 december 2020 hebben afgezegd. De eerste keer werd afgezegd vanwege het feit dat [naam gedaagde 1] de mediationovereenkomst niet had getekend, de tweede keer omdat de betrokken medewerker van de gemeente er niet bij kon zijn. Voor beide keren had de gemeente echter al van tevoren aangegeven dat zij daarin geen problemen zag en dat de afspraken door konden gaan. Verder is gebleken dat TAUW aanvullende informatie nodig had voor het onderzoek, maar dat [eisers] die informatie pas wilden verstrekken nadat de mediationovereenkomst was ondertekend. Na bemoeienis van de gemeente hebben [eisers] die gegevens uiteindelijk verstrekt. Op basis hiervan is voldoende aannemelijk dat er sprake is geweest van onnodige vertraging van het onderzoek door [eisers] en is te verklaren waarom [naam gedaagde 1] het in de nieuwsbrief heeft over traineren door [eisers] Dat het onderzoek ook vertraging heeft opgelopen door andere factoren, zoals de omstandigheid dat [naam gedaagde 1] de mediationovereenkomst niet wilde tekenen – waar de gemeente later overigens genoegen mee heeft genomen en het onderzoek toch heeft doorgezet – en de ziekte van [naam 3], doet daar niet aan af.
4.6.
Uit het voorgaande vloeit voort dat [naam gedaagde 1] haar uitlatingen zodanig heeft onderbouwd en verklaard, dat voldoende gebleken is dat de zinsnedes in de nieuwsbrief waar [eisers] bezwaren tegen hebben gemaakt, steun vinden in het toen beschikbare feitenmateriaal en om die reden niet volstrekt onjuist zijn.
De stelling van [eisers] dat partijen aan het einde van het onderzoek mondeling hebben afgesproken dat zij daarover geen mededelingen zullen doen aan derden, zolang het rapport er niet is, is door [naam gedaagde 1] betwist en hebben [eisers] niet onderbouwd.
Verder is van belang dat [naam gedaagde 1] in de nieuwsbrief van 22 mei 2021 het definitieve rapport van TAUW heeft gedeeld met haar leden, zodat de leden daarmee volledig op de hoogte zijn gesteld. Overigens is onvoldoende gebleken dat de nieuwsbrief nog andere personen dan de leden van [naam gedaagde 1] heeft bereikt, zoals [eisers] stellen.
Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat [eisers] hun schade, wat ook een vereiste is voor de door hen gestelde onrechtmatige daad, niet concreet hebben gemaakt.
Dit alles tezamen bezien, is met voldoende mate van zekerheid aannemelijk te achten dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat het belang van [naam gedaagde 1] om haar leden te informeren over deze kwestie zwaarder dient te wegen dan het belang van [eisers] bij eerbiediging van hun goede naam en dat [naam gedaagde 1] met de publicatie van de nieuwsbrief niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers] De gevorderde rectificatie wordt daarom afgewezen.
4.7.
Dat gezegd hebbende, hecht de voorzieningenrechter eraan op te merken dat de handelwijze van [naam gedaagde 1] niet de schoonheidsprijs verdient. Na het veldonderzoek van
12 april 2021 lag het voor de hand dat partijen het schriftelijke rapport zouden afwachten en daarna aan de hand van dat rapport gezamenlijk zouden bespreken welke volgende stappen te nemen. [naam gedaagde 1] heeft, naar de voorzieningenrechter begrijpt, alvast de voorlopige resultaten van het onderzoek via de nieuwsbrief gedeeld met de leden, omdat zij vragen kreeg van verschillende eigenaren over de status van de kwestie. Dat neemt niet weg dat [naam gedaagde 1], in het kader van transparantie, in de nieuwsbrief had kunnen volstaan met de verklaring dat het (veld)onderzoek had plaatsgevonden en dat het rapport snel zou volgen. Door zonder overleg met [eisers] alvast een voorschot te nemen op de schriftelijke onderzoeksbevindingen, heeft [naam gedaagde 1] – hoewel niet onrechtmatig – de verhoudingen onnodig op scherp gezet. [eisers] zijn, net als [naam 2], lid van [naam gedaagde 1], zodat [naam gedaagde 1] ook hun belang in het oog dient te houden.
Verbod ten aanzien van communicatie-uitingen
4.8.
Niet in geschil is dat de door [naam 2] ondervonden geuroverlast van het restaurant komt, zodat het standpunt van [gedaagden] dat de geuroverlast louter te wijten is aan [eisers], niet onjuist is.
4.9.
Welke maatregelen daartegen kunnen worden genomen en voor wiens rekening en risico dat komt, is een andere kwestie. Het rapport van TAUW geeft alleen antwoord op de eerste vraag. Zoals hiervóór al in 4.5.2. is overwogen, is tussen partijen in geschil wie verantwoordelijk is voor het gasdicht maken van alle open verbindingen tussen de schacht en doorvoeren en of [naam 2] nog maatregelen moet nemen om de doorvoeren in zijn toilet gasdicht te maken; geschilpunten waar in dit kort geding niet op kan worden beslist.
4.10.
Bij deze stand van zaken ziet de voorzieningenrechter geen grond om beperkingen op te leggen aan [gedaagden] op het gebied van hun interne en externe communicatie-uitingen of andere uitlatingen jegens leden en/of in het openbaar aangaande de oorzaak van de geuroverlast. De vordering onder II. wordt dan ook afgewezen.
Proceskosten
4.11.
[eisers] worden als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Ten aanzien van het salaris advocaat wordt het tarief gehanteerd dat hoort bij een eenvoudig kort geding.
De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat €
656,00
Totaal € 1.323,00

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.323,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2021.2091 / 2009