ECLI:NL:RBROT:2021:6720

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
19-56 FT EA
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens psychische problematiek en nieuwe schulden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 maart 2021 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar, die sinds 2019 onder deze regeling viel. De bewindvoerder had verzocht om beëindiging van de regeling, omdat de schuldenaar niet voldeed aan de verplichtingen die voortvloeien uit de regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar, die lijdt aan psychische problematiek, niet in staat was om de vereiste informatie te verstrekken en nieuwe schulden had opgebouwd ter hoogte van circa € 7.000,--, naast een boedelachterstand van ongeveer € 9.500,--. De rechtbank oordeelde dat de tekortkomingen van de schuldenaar niet volledig aan hem konden worden toegerekend, maar dat de voortzetting van de schuldsaneringsregeling geen zin had gezien de omstandigheden.

De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel de schuldenaar zijn verplichtingen niet nakwam, er mogelijkheden zijn voor een nieuw verzoek tot schuldsanering binnen tien jaar, mits de psychische problemen onder controle zijn en de financiële situatie stabiel is. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder d van de Faillissementswet. Tevens is er een curator aangesteld en is er een postblokkade ingesteld. De rechtbank heeft het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op maximaal € 2.699,77. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 4 maart 2021
Bij vonnis van deze rechtbank van 11 februari 2019 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam 1]
[adres]
[woonplaats] ,
schuldenaar,
bewindvoerder: N. Pavljasevic.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 24 juni 2020 met dit verzoek ingestemd.
De waarnemend bewindvoerder en schuldenaar, bijgestaan door zijn begeleider de heer
[naam 2] , werkzaam bij S.L. Begeleiding/Altaïr, zijn gehoord ter terechtzitting van
16 juli 2020. De rechtbank heeft de behandeling aangehouden in afwachting van een medische keuring en om schuldenaar in de gelegenheid te stellen de ontbrekende informatie alsmede informatie over de nieuwe schulden en de boedelachterstand aan de bewindvoerder aan te leveren.
De behandeling is voortgezet op 25 februari 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord de waarnemend bewindvoerder en schuldenaar, bijgestaan door zijn advocaat
mr. M.A.J. Emonds.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

In een brief met bijlagen van 5 februari 2021 heeft de bewindvoerder de laatste stand van zaken ten behoeve van de zitting op 25 februari 2021 aan de rechbank doen toekomen. Daarbij heeft de bewindvoerder onder meer bericht dat de GGD Haaglanden (rapport van
16 oktober 2020) schuldenaar tot 16 oktober 2021 volledig arbeidsongeschikt heeft bevonden. Ten aanzien van de tekortkoming in de nakoming van de sollicitatieverplichting heeft de bewindvoerder, onder verwijzing naar het GGD-rapport, zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming.
Verder heeft de bewindvoerder geconstateerd dat de informatieverplichting niet naar behoren wordt nagekomen, waarbij hij een opsomming van de ontbrekende stukken heeft gemaakt.
Voorts is sprake van diverse nieuwe schulden van in totaal circa € 7.000,-- en van een boedelachterstand van naar schatting € 4.600,--.
De bewindvoerder is van mening dat de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd zou moeten worden op grond van artikel 350, derde lid, onder d Faillissementswet waarbij wordt bepaald dat het ontstaan van de nieuwe schulden niet aan schuldenaar kan worden toegerekend. In dat geval kan schuldenaar, na een snelle afwikkeling van het faillissement, op korte termijn opnieuw een wsnp-verzoek doen en als hij wordt toegelaten kan ook de nieuwe schuldenlast worden gesaneerd. Het is namelijk niet aannemelijk dat schuldenaar zonder hulp van een professionele budgetbeheerder of beschermingsbewindvoerder in staat is de nieuwe schuldenlast, de geschatte boedelachterstand en de tekortkoming in de informatieverplichting te herstellen en voortaan te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.
Bij brief van 23 februari 2021 heeft de advocaat van schuldenaar aan de rechtbank toegezonden een kopie van zijn brief met bijlagen van 23 februari 2021 gericht aan de bewindvoerder. Daaruit blijkt onder meer dat ontbrekende stukken aan de bewindvoerder zijn verstrekt. Verder is in de brief vermeld dat schuldenaar kenbaar heeft gemaakt geen heil te zien in een verlenging van de schuldsaneringsregeling. Schuldenaar heeft vele hulptrajecten doorlopen, maar uiteindelijk zonder resultaat. Zijn vertrouwen in beschermingsbewindvoerders is tot een nulpunt gedaald en schuldenaar is niet (meer) bereid om zich opnieuw onder bewind te laten stellen. Dit in combinatie met de psychische gesteldheid van schuldenaar maakt dat de multi-problematiek verergert. Indien de huidige problematiek niet kan worden opgelost binnen de reguliere termijn van de schuldsaneringsregeling, dan stemt schuldenaar in met een beëindiging zoals door de bewindvoerder voorgesteld.
Ter zitting van 25 februari 2021 heeft de bewindvoerder bevestigd dat de ontbrekende informatie is ontvangen. Dit heeft ertoe geleid dat de vtlb-berekening over 2019 is aangepast, waardoor de boedelachterstand is toegenomen tot circa € 9.500,--. De bewindvoerder heeft geconstateerd dat de nieuwe schulden en de boedelachterstand niet binnen de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling kunnen worden ingelopen. Zelfs tijdens een eventuele verlenging zou dit erg moeilijk zijn nu er dan naar schatting circa
€ 500,-- per maand extra zou moeten worden betaald door schuldenaar (naast de reguliere boedelafdracht).
De advocaat van schuldenaar heeft onder meer aangevoerd dat schuldenaar sinds 2013 bezig is met sanering van zijn schulden en dat schuldenaar een verlenging van de schuldsaneringsregeling niet ziet zitten. Nu niet alleen bij schuldenaar, maar ook bij de bewindvoerder van alles misgaat, zou schuldenaar graag zien dat de nieuwe schulden en de boedelachterstand worden kwijtgescholden. De advocaat van schuldenaar heeft verklaard dat een aantal nieuwe schulden inmiddels zijn voldaan, maar dat hij daarvan geen betalingsbewijzen heeft kunnen verkrijgen. De advocaat van schuldenaar heeft erkend dat een en ander niet vlekkeloos is verlopen, maar dat hij van mening is dat dit niet aan schuldenaar toe te rekenen is en dat hij overtuigd is van de goede wil van schuldenaar.
Schuldenaar heeft onder meer aangevoerd dat de schuldenlijst en de nieuwe schulden niet kloppen, dat hij gefrustreerd raakt door de situatie met de (voormalig) beschermingsbewindvoerders, dat hij niet tevreden is over de communicatie met de bewindvoerder en dat hij mentaal achteruit gaat door de huidige situatie rondom zijn schulden.
3.
De beoordeling
De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van circa € 60.000,-- niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen bovenmatige nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen. De rechtbank oordeelt dat schuldenaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de ontbrekende informatie inmiddels door de advocaat van schuldenaar is aangeleverd, hetgeen door de bewindvoerder is bevestigd.
Ten aanzien van de sollicitatieverplichting is de rechtbank, gelet op de inhoud van het
GGD-rapport, van oordeel dat schuldenaar vanaf het begin van de schuldsaneringsregeling tot 16 oktober 2021 als volledig arbeidsongeschikt moet worden aangemerkt.
De rechtbank stelt verder vast dat sprake is van een boedelachterstand van circa € 9.500,-- en van nieuwe schulden van in totaal circa € 7.000,--. Hoewel schuldenaar de hoogte van deze bedragen ter zitting heeft betwist, heeft hij niet toegelicht wat volgens hem de juiste hoogte van de boedelachterstand en de nieuwe schulden zou moeten zijn. Daarom gaat de rechtbank uit van de door de bewindvoerder berekende bedragen.
Gelet op de (medische) stukken in het dossier en de verklaringen ter zitting acht de rechtbank aannemelijk dat de genoemde tekortkomingen worden veroorzaakt door de psychische problematiek van schuldenaar. De rechtbank acht aannemelijk dat ook het niet regelen dan wel het niet kunnen behouden van diverse hulpverlening is gelegen in de psychische problematiek van schuldenaar. De rechtbank constateert dat adequate behandeling wel noodzakelijk is om de (financiële) zaken van schuldenaar weer op de rit te krijgen. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de boedelachterstand en de nieuwe schulden niet voor het einde van de schuldsaneringsregeling worden voldaan en zelfs een maximale verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling zou op grond van het voorgaande geen uitkomst bieden gelet op de aanzienlijke hoogte van de in te lopen bedragen. Bovendien heeft schuldenaar te kennen gegeven dat hij niet instemt met een verlenging. De rechtbank voorziet dat schuldenaar zonder de juiste hulp zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet kan nakomen en dat hij zelfs verder in de problemen zal komen. Aangezien de boedelachterstand en de nieuwe schulden niet voor het einde van de schuldsaneringsregeling kunnen worden voldaan, is de rechtbank van oordeel dat voortzetting van de schuldsaneringsregeling geen zin heeft en dat een en ander tussentijdse beëindiging tot gevolg moet hebben.
De rechtbank zal de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigen op grond van artikel 350, derde lid, onder d, Fw. Overwogen wordt dat, gelet op het bepaalde in artikel 288, tweede lid, onder d, Fw (“tenzij deze toepassing is beëindigd op grond van (…) artikel 350, derde lid, onder d, om redenen die de schuldenaar niet waren toe te rekenen”) niet uitgesloten kan worden dat een eventueel nieuw verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling binnen tien jaar toegewezen wordt indien schuldenaar zijn psychische problemen (minimaal een jaar) onder controle heeft en zijn financiële situatie stabiel is.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom, ingevolge artikel 350, vijfde lid, Fw, sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat. De rechtbank zal een rechter-commissaris benoemen en een curator aanstellen. Er zal een postblokkade worden ingesteld.

4.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 2.699,77;
- benoemt in het faillissement van de schuldenaar tot rechter-commissaris
mr. W.J. Roos-van Toor,
  • stelt aan tot curator:
  • geeft last aan de curator tot het openen van aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van A. Vervoorn, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2021. [1]
De griffier is buiten staat die vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.