In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 april 2021 een tussenvonnis uitgesproken in het kader van de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar, [naam 1]. De rechtbank behandelt de vraag of de schuldenaar tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling door een deel van zijn erfenis niet aan de boedel af te dragen. De schuldenaar had een boedelachterstand van € 9.798,15 en ontving een erfenis van € 88.902,65 na het overlijden van zijn vader. De bewindvoerder adviseerde om geen schone lei te verlenen aan de schuldenaar, omdat er sprake was van een boedelachterstand die tijdens de verlenging van de schuldsaneringsregeling was ontstaan.
De rechtbank overweegt dat artikel 295 van de Faillissementswet (Fw) de rechter-commissaris enkel de bevoegdheid geeft om te bepalen dat inkomen en periodieke uitkeringen (deels) niet aan de boedel hoeven te worden afgedragen, maar niet voor vermogensbestanddelen zoals een erfenis. De rechtbank concludeert dat de erfenis wel degelijk tot de boedel behoort en dat de schuldenaar tekort is geschoten in zijn verplichtingen door deze niet volledig af te dragen. De rechtbank biedt de schuldenaar de mogelijkheid om de tekortkoming te herstellen door de volledige netto erfenis alsnog aan de boedel af te dragen, met een termijn tot 31 mei 2021.
De rechtbank stelt tussentijds hoger beroep open tegen dit tussenvonnis, wat betekent dat de schuldenaar de mogelijkheid heeft om het oordeel van de rechtbank te laten toetsen in hoger beroep. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en de griffier was niet in staat om de uitspraak mede te ondertekenen.