ECLI:NL:RBROT:2021:6806

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
20.6 EA
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in informatie- en sollicitatieverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 juli 2021 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar niet heeft voldaan aan zijn informatie- en sollicitatieverplichtingen, zoals voorgeschreven in de Faillissementswet. De schuldsaneringsregeling was eerder op 3 februari 2020 uitgesproken, waarbij T.P.F. Eisses als bewindvoerder was aangesteld. De bewindvoerder heeft op 7 januari 2021 een verhoor aangevraagd bij de rechter-commissaris, die op 14 april 2021 instemde met het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de regeling. Tijdens de zittingen op 25 mei en 1 juli 2021 is de schuldenaar gehoord, maar hij heeft nagelaten om de gevraagde informatie te verstrekken en heeft niet aangetoond dat hij aan zijn verplichtingen voldeed. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, wat leidde tot de beslissing om de schuldsaneringsregeling te beëindigen. De rechtbank heeft ook het salaris van de bewindvoerder vastgesteld, maar er zijn geen baten beschikbaar om vorderingen te voldoen, waardoor er geen faillissement van rechtswege ontstaat. De uitspraak kan binnen acht dagen na de datum van uitspraak in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging (voortzetting)
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 8 juli 2021
Bij vonnis van deze rechtbank van 3 februari 2020 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam 1],
[adres]
[woonplaats] ,
schuldenaar,
bewindvoerder: T.P.F. Eisses.

1.De procedure

Op 7 januari 2021 heeft er een verhoor met de rechter-commissaris plaatsgevonden.
De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 14 april 2021 met dit verzoek ingestemd.
Op 12 mei 2021 heeft de bewindvoerder de laatste stand van zaken aan de rechtbank doen toekomen.
De bewindvoerder, schuldenaar en de heer [naam 2] (hulpverlener van schuldenaar) zijn gehoord ter terechtzitting van 25 mei 2021.
Ter terechtzitting van 25 mei 2021 heeft de rechtbank aan schuldenaar een (bewijs)opdracht verstrekt en aangegeven dat de zitting zal worden voortgezet op 1 juli 2021.
Op 24 juni 2021 heeft de bewindvoerder de laatste stand van zaken aan de rechtbank doen toekomen.
De bewindvoerder, schuldenaar en de heer [naam 2] zijn gehoord ter voortgezette terechtzitting van 1 juli 2021.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

De rechtbank verwijst met betrekking tot het standpunt van de bewindvoerder over de tekortkomingen van schuldenaar in de nakoming van de verplichtingen die gelden in de schuldsaneringsregeling, naar het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de regeling en de laatste stand van zaken van de bewindvoerder van 12 mei 2021 en 24 juni 2021.
Kort samengevat komt het standpunt van de bewindvoerder op het volgende neer. De bewindvoerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd dient te worden, zonder verlening van de schone lei. Schuldenaar heeft niet voldaan aan zijn informatie- en sollicitatieverplichting.
Schuldenaar heeft zich op de zitting van 1 juli 2021 op het standpunt gesteld dat hij niet kan voldoen aan de informatieverplichting en dat hij lichamelijk en geestelijk niet in staat is om arbeid te verrichten.
Ter zitting heeft de heer Van Eekert verklaard dat hij, tevergeefs, heeft geprobeerd om alles in het werk te stellen om schuldenaar te bewegen om de door de rechtbank opgevraagde stukken aan de bewindvoerder over te leggen.

3.De beoordeling

Aan de orde is of de schuldsaneringsregeling van schuldenaar tussentijds moet worden beëindigd, vanwege het niet naar behoren nakomen van de uit de regeling voortvloeiende verplichtingen op grond van artikel 350 lid 3 sub c en e van de Faillissementswet (hierna: Fw).
De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 17.352,45 (dit bedrag ziet op de thans ingediende vorderingen) niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen bovenmatige nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen.
De rechtbank oordeelt dat schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de informatieverplichting en overweegt daartoe als volgt.
De bewindvoerder heeft uit de IB aangifte 2017 geconcludeerd dat aan het eind van dat jaar een eigen woning reserve bestond van € 107.870,-. Schuldenaar is verzocht te verklaren wat er met dat geld is gebeurd. Hij heeft daarop verklaard dat het geld zou zijn aangewend voor voldoening van zakelijke facturen, advocaatkosten, (dubbele) woonlasten, stoffering en inrichting van zijn woning (€ 15.000,-) , aanschaf van een auto en de kosten voor een rijbewijs voor zijn dochter (€ 10.000,-). Tevens is schuldenaar verzocht om te verklaren wat er met de activa is gebeurd na het staken van de onderneming, meer specifiek waarom hij destijds een Mercedes Vito voor een (te) laag bedrag is verkocht. Schuldenaar heeft verklaard dat hij vanwege zijn verslechterde financiële situatie de auto voor een gering bedrag van de hand heeft gedaan.
Vervolgens is tijdens het verhoor door de rechter-commissaris van 7 januari 2021 aan schuldenaar opgedragen om met schriftelijke stukken verantwoording af te leggen over de besteding van die eigen woning reserve van € 107.870,-, alsmede over zijn financiële omstandigheden ten tijde van de verkoop van die Mercedes Vito voor een te lage prijs. Schuldenaar heeft dit nagelaten. Ook aan de opdracht van de rechtbank om over deze kwesties schriftelijk verantwoording af te leggen heeft schuldenaar geen gehoor gegeven. Dit ondanks het feit dat de heer Van Eekert zich bereid had verklaard schuldenaar hierbij te ondersteunen, onder meer door de bankafschriften over de desbetreffende periode bij de ING bank op te vragen.
De stand van zaken is derhalve dat schuldenaar in 2017 het (aanzienlijke) bedrag van € 107.870,- heeft ontvangen. Dit geld was op ten tijde van de toelating. Schuldenaar heeft geen begin van een onderbouwing gegeven waaraan dit geld destijds is besteed. Door het uitblijven van (enig begin van) inzicht in deze kwestie, en ook in de kwestie van de verkoop van de Mercedes Vito, kan onvoldoende worden getoetst of schuldenaar in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het schuldsaneringsverzoek is ingediend te goeder trouw is geweest ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden (artikel 288, lid 1 sub b Faillissementswet). Daarmee is schuldenaar tekort geschoten in de nakoming van zijn informatieverplichting.
Tevens volgt uit de medische rapportage van de GGD van 11 mei 2021, die schuldenaar op de zitting van 25 mei 2021 heeft laten zien, dat schuldenaar (deels) arbeidsgeschikt is, te weten voor 8 tot 16 uur per week. Besproken is met schuldenaar ter zitting van 25 mei 2021 dat hij dient te voldoen aan de op hem rustende inspanningsplicht. Schuldenaar heeft evenwel, zonder enige nadere onderbouwing, voorafgaand aan de zitting van 1 juli 2021 aangegeven dat hij hieraan niet kan voldoen. Dit getuigt niet van een saneringsgezinde houding van schuldenaar.
Dat bovengenoemde tekortkomingen schuldenaar niet te verwijten zijn, is onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat schuldenaar, in elk geval na het verhoor door de rechter-commissaris van 7 januari 2021, van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling goed op de hoogte moet zijn geweest.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c en e, Faillissementswet (hierna: Fw).
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er geen baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom geen sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat.

4.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 3.577,81;
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2021. [1]