ECLI:NL:RBROT:2021:6809

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
C/10/617110 / FT EA 21/510 - C/10/617111 / FT EA 21/511
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot instemming met schuldregeling en afwijzing verzoek tot schuldsaneringsregeling

Op 2 juli 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een inwoner van Rotterdam, een verzoek heeft ingediend om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. Verzoeker had eerder een schuldsaneringsregeling aangevraagd en bood een regeling aan zijn schuldeisers aan, waarbij hij een percentage van zijn schulden zou aflossen. De gemeente Rotterdam weigerde echter in te stemmen met deze regeling, omdat een van haar vorderingen dateert van na 1 januari 2013 en volgens gemeentebeleid niet tegen finale kwijting meegenomen mag worden. Tijdens de zitting op 25 juni 2021 was verzoeker niet verschenen, maar zijn schuldhulpverlening en mentor waren wel aanwezig.

De rechtbank heeft de situatie van verzoeker beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat hij onder begeleiding staat en momenteel geen inkomen heeft dat hoger is dan zijn uitkering op basis van de Participatiewet. De rechtbank oordeelde dat de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, gezien het feit dat tien van de elf schuldeisers akkoord waren gegaan met het voorstel. De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam. Daarom werd het verzoek om de gemeente te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen, en werd de gemeente Rotterdam veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil werden begroot.

De rechtbank stelde vast dat er nu een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die de vrijwillige instemming van de schuldeisers vervangt. Dit betekent dat verzoeker kan doorgaan met het betalen van zijn schulden, en het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter C.G.E. Prenger, met griffier A.A. Dadzie aanwezig.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 2 juli 2021
in de zaak van:
[naam 1],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 20 april 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- de gemeente Rotterdam.
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De gemeente Rotterdam heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden. In haar verweerschrift heeft de gemeente Rotterdam te kennen gegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
Ter zitting van 25 juni 2021 zijn telefonisch gehoord conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis):
  • mevrouw [naam 2] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [naam 3] , werkzaam bij Ambulante Begeleiding Rotterdam (hierna: mentor/beschermingsbewindvoerder).
Verzoeker is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen en was (ondanks verzoek daartoe) niet telefonisch bereikbaar om gehoord te worden.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift elf schuldeisers, met twee preferente en twaalf concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van
€ 27.362,10 van verzoeker te vorderen. De gemeente Rotterdam heeft in haar verweerschrift aangegeven dat zij één van haar preferente vordering heeft kwijtgescholden, waardoor de totale schuldenlast van verzoeker is verlaagd. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat de totale schuldenlast thans € 26.794,89 bedraagt.
Verzoeker heeft bij brief van 9 december 2020 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 16,94% aan de preferente schuldeisers en 8,47% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Thans is het aanbod gestegen, inhoudende een betaling van 17,98% aan de preferente schuldeisers en 8,99% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Tot en met 16 september 2021 is verzoeker door de gemeente Rotterdam vrijgesteld van zijn arbeidsverplichtingen. Verzoeker heeft een WMO arrangement toegekend gekregen vanaf 7 september 2020 tot en met 5 september 2021. Verzoeker krijgt op grond daarvan ondersteuning vanuit Antes. Hij krijgt ondersteuning op het gebied van financiën, sociaal en persoonlijk functioneren. Na dit traject zal verzoeker worden aangemeld bij ASVZ zodat kan worden onderzocht of er sprake is van een verstandelijke beperking. Verzoeker staat momenteel onder mentorschap als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. Daarnaast staat verzoeker onder beschermingsbewind. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Tien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De gemeente Rotterdam stemt met één van haar drie vorderingen niet in. Het betreft een vordering van € 1.114,14 welke 4,1% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft de gemeente Rotterdam gesteld dat zij niet akkoord gaat met de aangeboden regeling omdat de voorliggende vordering dateert van ná 1 januari 2013 en, conform gemeentebeleid, niet meegenomen mag worden tegen finale kwijting. Op deze vordering is artikel 60c van de Participatiewet (hierna: Pw) van toepassing, omdat verzoeker zijn inlichtingenplicht niet volledig is nagekomen.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de gemeente Rotterdam geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van de gemeente Rotterdam een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 4,1%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk tien van de elf schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker is op dit moment vrijgesteld van de sollicitatieverplichting en krijgt intensieve begeleiding van verschillende instanties. Daarnaast wordt onderzocht of er mogelijk sprake is van een verstandelijke beperking. Het is voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker – gelet op zijn persoonlijke omstandigheden en beperkingen – de komende drie jaar geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen uit hoofde van de Participatiewet en er geen (hogere) afdrachtsmogelijkheid zal ontstaan.
Ten aanzien van hetgeen de gemeente Rotterdam heeft aangevoerd, namelijk dat zij op grond van artikel 60c Participatiewet niet kan meewerken aan een minnelijke regeling tegen finale kwijting, is de rechtbank van oordeel dat dit onverlet laat dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Faillissementswet kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de gemeente Rotterdam enerzijds en de overige schuldeisers en verzoeker anderzijds. Immers, dit artikel kent geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. A.A. Dadzie, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.