In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin verzoekster, een oudere vrouw, een voorlopige voorziening heeft gevraagd op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster had eerder een verzoekschrift ingediend om een moratorium te verkrijgen, omdat zij in een bedreigende situatie verkeerde door een ontruimingsvonnis van 5 maart 2021. Tijdens de zitting op 25 juni 2021 werd duidelijk dat verzoekster hulp kreeg van haar zoon, die als zelfstandige werkt, maar door zijn fluctuaties in inkomen moeite had met het betalen van de rekeningen. De huur voor juni 2021 was inmiddels betaald en de huur voor juli 2021 was gereserveerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet, en dat verzoekster in staat was om de lopende huurtermijnen te voldoen.
De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wilde blijven wonen en het minnelijk schuldhulpverleningstraject wilde doorlopen, zwaarder laten wegen dan die van verweerster, die de ontruiming wilde doorzetten. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, mits verzoekster de huurtermijnen tijdig blijft betalen. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar zij kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De rechtbank heeft de betrokkenheid van schuldhulpverlening benadrukt en bepaald dat er verslag moet worden uitgebracht over de voortgang van de schuldregeling.