ECLI:NL:RBROT:2021:6814

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
21/3515
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens vermeende gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een bijstandsuitkering had aangevraagd. De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam afgewezen op de grond dat verzoeker een gezamenlijke huishouding zou voeren met zijn broer, die bij hem inwoont. De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Verzoeker en zijn broer wonen samen, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor een financiële verstrengeling die kenmerkend is voor een gezamenlijke huishouding. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker en zijn broer hun financiën grotendeels gescheiden houden en dat de hulp die zij elkaar bieden, zoals het delen van verzorgingsspullen in noodsituaties, niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van wederzijdse zorg in de zin van de wet. De voorzieningenrechter heeft daarom geoordeeld dat het besluit van verweerder naar verwachting in bezwaar geen stand zal houden en heeft verweerder opgedragen om verzoeker vanaf 23 juni 2021 voorschotten te verstrekken naar de voor hem geldende norm. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3515

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juli 2021 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Hielkema).

Procesverloop

In het besluit van 25 mei 2021 heeft verweerder verzoekers aanvraag om een bijstandsuitkering afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 juli 2021 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig verzoeker, mr. R.W. de Gruijl (kantoorgenoot van verzoekers gemachtigde) en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat het in deze zaak om?
1. Verzoeker woont samen met zijn broer ( [naam broer verzoeker] ) in hetzelfde huis. Verzoeker heeft op 23 maart 2021 een bijstandsuitkering aangevraagd bij verweerder. Verweerder heeft deze aanvraag op 25 mei 2021 afgewezen. Volgens verweerder vormt verzoeker een gezamenlijke huishouding met zijn broer. Verweerder zegt dat verzoeker hierdoor niet voor zichzelf alleen een uitkering kan aanvragen, maar dat hij dit samen met zijn broer moet doen. Verzoeker is het er niet mee eens dat hij geen bijstandsuitkering krijgt. Hij heeft aan de voorzieningenrechter gevraagd of hij tijdelijk een bijstandsuitkering kan krijgen, totdat er op zijn bezwaarschrift is beslist.
De voorzieningenrechter geeft een voorlopig oordeel
2. De voorzieningenrechter kijkt of het bezwaarschrift van verzoeker kans van slagen heeft. Zij geeft daarbij een voorlopig oordeel over de zaak. Als deze zaak in beroep wordt voorgelegd aan de rechtbank, hoeft de rechtbank het oordeel van de voorzieningenrechter niet per se te volgen.

Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?

Toetsingskader
3. Het spoedeisend belang van verzoeker staat niet ter discussie. Het gaat in deze zaak om de vraag of er sprake is van een gezamenlijke huishouding. Van een gezamenlijke huishouding is sprake als aan twee voorwaarden is voldaan: (1) twee personen moeten hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en (2) zij moeten blijk geven zorg te dragen voor elkaar.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker en zijn broer op hetzelfde adres wonen. Aan de eerste voorwaarde is dus voldaan.
5. Partijen verschillen wel van mening over de vraag of er sprake is van wederzijdse zorg. Deze zorg kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan alleen het delen van de met wonen samenhangende lasten. Als er weinig of geen financiële verstrengeling is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien.
Is er sprake van een financiële verstrengeling?
6. Volgens verweerder is er sprake van een financiële verstrengeling tussen verzoeker en zijn broer. Dit omdat de broer van verzoeker elke maand € 75,- tot € 100,- naar hem overmaakt. Daarnaast heeft verzoeker verklaard dat zijn broer gebruik mag maken van zijn pinpas en ook zijn pincode mag weten.
7.1
Verzoeker heeft over de maandelijkse bijdrage van zijn broer het volgende verklaard. Hij heeft hoge woonlasten; hij huurt in de vrije sector en had eerst een baan waarmee hij die woonlasten kon voldoen. Door het wegvallen van zijn salaris heeft hij hulp gevraagd aan familie en vrienden om zijn woonlasten te kunnen voldoen. Omdat de broer bij verzoeker in huis woont, vindt de voorzieningenrechter dat de bijdragen van die broer dan ook moeten worden gezien als een bijdrage in de woonkosten en de daarmee samenhangende lasten. Van een financiële verstrengeling is geen sprake, omdat het dan bijvoorbeeld moet gaan om bijdragen die verder gaan dan alleen het delen van de met wonen samenhangende lasten en daarvan is hier niet gebleken, zoals uit het volgende blijkt.
7.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat er op 17 mei 2021 een telefoongesprek heeft plaatsgevonden tussen verzoeker en een inkomensconsulent van verweerder. Van dit gesprek is een verslag gemaakt. In dit verslag staat het volgende vermeld:

“Mag uw broertje gebruik van uw bankpas en mag hij uw pincode weten:

Als het nodig is mag hij hier gebruik van maken en hij mag ook mijn pincode weten, tot op heden is hier geen sprake van geweest.”

7.3
Uit het gespreksverslag blijkt dus dat verzoekers broer tot dat moment nog geen gebruik heeft gemaakt van verzoekers pinpas en dat zijn broer, zo begrijpt de voorzieningenrechter, ook zijn pincode niet weet. Van een financiële verstrengeling tussen verzoeker en zijn broer was dan ook geen sprake. Dat verzoeker een eventueel gebruik van zijn pinpas en pincode door zijn broer in de toekomst niet uitsluit, is onvoldoende aan te nemen dat er nu al sprake is van een financiële verstrengeling.
Zijn er andere feiten of omstandigheden om aan te nemen dat er sprake is van wederzijdse zorg?
8. Volgens verweerder zijn er ook andere feiten of omstandigheden aanwezig om aan te nemen dat verzoeker en zijn broer voor elkaar zorgen. Zo verzorgen verzoeker en zijn broer elkaar bij ziekte, helpt verzoekers broer mee met het schoonmaken van het huis, eten zij soms samen als ze een snack kopen, mogen verzoeker en zijn broer – indien nodig – gebruik maken van elkaars verzorgingsspullen en brood of drinken en mag verzoekers broer gebruik maken van heel de woning (dus ook van verzoekers slaapkamer).
9.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker een vragenlijst heeft ingevuld over zijn woonsituatie. Hierin heeft hij aangegeven dat hij niet wast voor zijn broer, dat zij ieder hun boodschappen zelf doen en ook zelf betalen, dat zij geen andere inkopen samen doen en dat hij niet kookt voor zijn broer. Zij eten ook niet samen, maar bij aankoop van een snack kan het voorkomen dat zij samen eten. Zij zorgen voor elkaar bij ziekte, ze waarschuwen elkaar bij calamiteiten en ze gaan niet samen op vakantie.
Volgens het gespreksverslag van 17 mei 2021 heeft verzoeker verklaard dat zijn broer gebruik mag maken van de hele woning en ook van verzoekers slaapkamer, dat ze hun eigen boodschappen doen en nooit samen boodschappen doen, dat ze allebei eigen boodschappen in de koelkast hebben, dat zij geen gebruik maken van elkaars boodschappen en dat de boodschappen niet voor gezamenlijk gebruik zijn. Op de vraag of verzoeker brood van zijn broer mag pakken (of andersom) als zijn eigen brood op is, antwoordt verzoeker dat dat dan wel mag, omdat het zijn broer is. Op de vraag of verzoeker of zijn broer drinken uit de koelkast mag pakken die van verzoeker of van zijn broer is, antwoordt verzoeker
“ja, eventueel”. Verzoeker verklaart ook dat hij niet kookt en dat hij voornamelijk havermout eet in verband met zijn gezondheid. Zijn broer eet vooral snacks, maar als hij zou koken dan zou hij alleen voor zichzelf koken. Volgens verzoeker eten zij nooit samen, maar bij een snack kan het voorkomen dat ze samen eten. Verzoeker maakt niet schoon in verband met zijn gezondheidsproblemen en zijn broer maakt maximaal twee keer per week schoon, waaronder het toilet. Ze wassen hun eigen kleren, de was wordt apart gedaan en de was komt droog uit de wasmachine of wordt apart opgehangen op een wasrek. Omdat verzoeker een gevoelige huid heeft, haalt hij zijn eigen verzorgingsspullen bij de apotheek. Verzoeker en zijn broer maken gebruik van eigen verzorgingsproducten, maar in geval van nood zouden ze eventueel wel elkaars verzorgingsspullen kunnen gebruiken. Verder kijken ze niet samen televisie en ze wandelen ook niet samen.
9.2
De voorzieningenrechter vindt dat uit de vragenlijst en het gespreksverslag naar voren komt dat verzoeker en zijn broer bijna alles apart doen. Verweerder wijst erop dat verzoeker en zijn broer gebruik kunnen maken van elkaars boodschappen en verzorgings-spullen, maar uit het dossier komt naar voren dat dit eigenlijk alleen bij nood zou kunnen gebeuren. Verweerder heeft echter niet doorgevraagd hoe vaak dit in de praktijk voorkomt. Het is namelijk heel goed mogelijk dat verzoeker en zijn broer er eigenlijk altijd voor zorgen dat hun voorraad op tijd wordt aangevuld en dat zij in de praktijk dus nooit gebruik maken van elkaars spullen en dat dit dus een theoretische mogelijkheid is.
De voorzieningenrechter vindt dat verweerder dit punt dus niet kan meenemen bij de vraag of er sprake is van wederzijdse zorg.
9.3
Als de voorzieningenrechter kijkt naar wat er overblijft (verzorging bij ziekte, het gebruikmaken van de hele woning door verzoekers broer, het door broer schoonmaken van de woning en het af en toe samen eten van een snack), bestaat er naar haar oordeel onvoldoende feitelijke grondslag voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding.
Conclusie
10. Gelet op het bovenstaande zal het besluit van 25 mei 2021 naar verwachting in bezwaar geen stand kunnen houden. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder dient vanaf 23 juni 2021 (de datum van indiening van het verzoek) aan verzoeker voorschotten te verstrekken naar de voor hem geldende norm.
Griffierecht en proceskosten
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt zij dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen.
De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker vanaf 23 juni 2021 voorschotten dient te verstrekken naar de voor hem geldende norm;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.