ECLI:NL:RBROT:2021:6825

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
C/10/621252 / KG ZA 21-563
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake beslag op zonnepanelen en buitenlandse octrooirechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap [bedrijf A] en de rechtspersoon naar vreemd recht [bedrijf B]. [bedrijf A] vorderde de opheffing van conservatoire beslagen die door [bedrijf B] waren gelegd op zonnepanelen. [bedrijf B] had eerder verlof gekregen om conservatoir bewijsbeslag en beslag tot afgifte te leggen, omdat zij een octrooi bezat op een techniek die gebruikt wordt bij de vervaardiging van zonnepanelen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat [bedrijf A] inbreuk maakte op het octrooi van [bedrijf B]. De rechtbank heeft het bewijsbeslag niet opgeheven, maar heeft het afgiftebeslag gedeeltelijk opgeheven. Dit betekent dat [bedrijf B] de beslagen zonnepanelen moest vrijgeven, voor zover [bedrijf A] kon aantonen dat de bestemming van de zonnepanelen lag in een land waar [bedrijf B] niet de houder van het octrooi was. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de vorderingen van [bedrijf A] tot opheffing van het beslag en andere vorderingen deels zijn afgewezen, en dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. De zaak in reconventie zal op een later moment worden behandeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/621252 / KG ZA 21-563
Vonnis in kort geding van 9 juli 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf A],
gevestigd te [vestigingsplaats A] ,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaten mrs. A.M.E. Verschuur, J.M. Boelens, L.R. Bekke en M.C.W. Slimmen te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
[bedrijf B],
gevestigd te [vestigingsplaats B] , [land B] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaten mrs. T.M. Blomme, F.W.E. Eijsvogels en N.C. Rodriguez Arigon te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [bedrijf A] en [bedrijf B] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de eis in reconventie,
  • de overgelegde producties,
  • de mondelinge behandeling op 6 juli 2021,
  • de pleitnota van [bedrijf A] ,
  • de pleitnota van [bedrijf B] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[bedrijf A] maakt onderdeel uit van een concern dat zich onder meer toelegt op de productie en verkoop van zonnepanelen. Ook [bedrijf B] maakt onderdeel uit van een concern dat zich onder meer toelegt op de productie en verkoop van zonnepanelen.
2.2.
[bedrijf B] houdt in een aantal landen octrooi op een techniek die wordt gebruikt bij de vervaardiging van zonnepanelen.
2.3.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 1 juni 2021 (rekestnummer KG RK 21-499) aan [bedrijf B] verlof verleend tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag en conservatoir beslag tot afgifte, ten laste van [bedrijf A] . Deze beschikking is op verzoek van [bedrijf B] gewijzigd bij beschikking van 11 juni 2021 (rekestnummer KG RK 21-560), dit om te bewerkstelligen (in de woorden van de beschikking van 11 juni 2021) dat “
het verlof zich ook uitstrekt tot bewijs- en afgiftebeslag onder een derde, deels vanwege nieuwe informatie. Het e-mail bericht van mr. Blomme van 9 juni 2021 waarin dit is toegelicht is tezamen met het verzoekschrift aan deze beschikking gehecht.”
2.4.
In de beschikking van 11 juni 2021 staat onder meer, in de beslissing:
“3.13. bepaalt dat het bewijsbeslag en het beslag tot afgifte onder gerekwestreerde kan worden gelegd c.q. gedaan op de navolgende locatie:
[adres 1] , ( [postcode 1] ) Rotterdam en het beslag tot afgifte tevens op de locatie:
[adres 2] , ( [postcode 2] ) Rotterdam (adres [bedrijf C] ), voor zover de zaken daar voor gerekwestreerde worden gehouden. Het beslag strekt zich tevens uit tot de zich op of nabij de eerstgenoemde locatie bevindende voertuigen die bij gerekwestreerde in gebruik zijn en kan tevens worden gelegd op enige andere locatie in Nederland ten aanzien waarvan tijdens de beslaglegging concrete aanwijzingen worden gevonden dat in beslag te nemen zaken door gerekwestreerde of door (een) derde(n) voor gerekwestreerde worden gehouden. Beslag op zaken die zich onder derden bevinden mag slechts worden gelegd binnen de grenzen van artikel 461d Rv;”
2.5.
In het verzoekschrift tot het leggen van de voormelde beslagen stelt [bedrijf B] , kort gezegd: [bedrijf B] heeft een octrooi op een techniek die wordt gebruikt bij de vervaardiging van zonnepanelen. De desbetreffende technologie is een
game changerin de productie van hoogwaardige zonnepanelen. Tegen de verlening van het octrooi is dan ook geageerd door acht opposanten, waaronder enkele wereldspelers zoals de [onderneming A] . [bedrijf B] heeft in Duitsland een inbreukprocedure gevoerd tegen een in Duitsland gevestigde onderneming uit de [onderneming A] . Het Landgericht Düsseldorf heeft [bedrijf B] op 16 juni 2020 in het gelijk gesteld. Geoordeeld is dat de Duitse dochtermaatschappij uit de [onderneming A] inbreuk maakt op het Duitse octrooi van [bedrijf B] en aan die dochtermaatschappij is een verbod opgelegd. In de oppositieprocedure heeft het Europees Octrooibureau (EOB) het octrooi (gewijzigd) in stand gehouden. Het heeft er alle schijn van dat de [onderneming A] een Nederlandse dochtermaatschappij heeft ingezet om zich aldus te kunnen onttrekken aan het verbod van de Duitse rechter. [bedrijf A] fungeert als Europees distributiecentrum. Na import vanuit China worden de zonnepanelen door [bedrijf A] verder verspreid door Europa en verkocht in de overige Europese landen. Doel van het verzoek met name op het punt van het bewijsbeslag is om de betrokkenheid van [bedrijf A] bij de (grensoverschrijdende) inbreuk op het octrooi vast te stellen en a. [bedrijf B] heeft op 18 februari 2021 in Frankrijk eveneens conservatoir bewijsbeslag gelegd, onder de Franse distributeur van de [onderneming A] . [bedrijf B] heeft inzage gehad in de in Frankrijk beslagen bescheiden. Daaruit is in ieder geval gebleken dat [bedrijf A] inbreuk makende zonnepanelen heeft geleverd aan een Frans bedrijf genaamd Systosolar. Ook is daaruit gebleken dat [bedrijf A] in het verleden dit soort zonnepanelen heeft laten opslaan bij het Rotterdamse bedrijf [bedrijf C] en van daaruit distribueert naar de rest van Europa. [bedrijf C] is een zeer groot opslagbedrijf .
2.6.
[bedrijf B] heeft, na verkrijging van voormeld verlof, conservatoir bewijsbeslag en conservatoir beslag tot afgifte gelegd ten laste van [bedrijf A] , mede onder [bedrijf C] . Wat betreft het bewijsbeslag zijn de verkregen gegevens opgeslagen op een gegevensdrager die in handen van een gerechtelijk bewaarder is gesteld. [bedrijf B] heeft tot op heden geen inzage gehad in de desbetreffende gegevens.
2.7.
[bedrijf B] heeft aan [bedrijf A] het aanbod gedaan om de beslagen op te heffen voor het deel waarvan [bedrijf A] uitdrukkelijk toezegt dat dat bestemd is voor een land waar het octrooirecht van [bedrijf B] niet geldt, versterkt met een onmiddellijk opeisbare boete in geval van schending van toezegging en onder de voorwaarde van het afspreken van een mechanisme waarbij een derde controleert of [bedrijf A] zich aan de toezegging houdt.
2.8.
[bedrijf B] is houder van het in geding zijnde octrooi (in ieder geval) sommige bij het Europees Octrooiverdrag (EOV) aangesloten landen. [bedrijf B] is niet de houder van dit, of een andere relevant, octrooi in Nederland.
2.9.
[bedrijf B] -entiteiten zijn op 4 maart 2019 een inbreukprocedure gestart bij de International Trade Commission (ITC) tegen een aantal, voornamelijk Chinese, vennootschappen waaronder [onderneming A] en een concurrent van [onderneming A] genaamd Jinko. Deze procedure is gebaseerd op het Amerikaanse octrooi van de [bedrijf B] -groep. De ITC heeft op 10 april 2020 geconcludeerd dat geen inbreuk werd gemaakt op het Amerikaanse octrooi. De
administrative law judgevan de ITC heeft een tegen deze beslissing gericht herzieningsverzoek verworpen op 3 juni 2020.
2.10.
[bedrijf A] heeft tegen de [bedrijf B] -groep een procedure aanhangig gemaakt bij het Patent Trial Board (PTAB) van het USPTO. In deze procedure werd de geldigheid van het Amerikaanse octrooi van de [bedrijf B] -groep aangevochten, met onder meer de stelling dat dit octrooi inventief is. het PTAB heeft op 3 december 2020 beslist dat de desbetreffende uitvinding niet octrooi-eerbaar is omdat deze niet inventief is.
2.11.
Ook Jinko heeft een procedure aanhangig gemaakt bij het PTAB tegen de [bedrijf B] -groep en ook Jinko is in het gelijk gesteld. Het PTAB heeft op 8 december 2020 geoordeeld dat het Amerikaanse octrooi van de [bedrijf B] -groep nietig is.
2.12.
[bedrijf A] heeft in Duitsland bij het OLG Düsseldorf hoger beroep aangetekend tegen het oordeel van het Landgericht Düsseldorf van 16 juni 2020. In die procedure is nog geen (eind) beslissing genomen.
2.13.
[bedrijf B] heeft, op basis van de documenten die zij heeft verkregen uit hoofde van het verlof van een Franse rechter tot het leggen van bewijsbeslag ten laste van [bedrijf A] -entiteiten, op grond van EP 689 in maart 2021 een inbreukprocedure gestart tegen deze entiteiten bij het Tribunal Judiciaire de Paris.
2.14.
Ook in Australië is [bedrijf B] een inbreukprocedure gestart tegen [bedrijf A] , op basis van het Australische octrooi van [bedrijf B] .

3..Het geschil in conventie

3.1.
[bedrijf A] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad dat de voorzieningenrechter:
primair
A. de beslagen opheft;
B. de conservatoire beslagen die uit hoofde van het Verlof nog zijn of zullen worden gelegd in de periode tussen 1 juli 2021 en 6 juli 2021 opheft;
subsidiair
C. het gegeven verlof zodanig beperkt en toespitst, mede afgaand op het debat ter zitting, als hij of zij in goede justitie vermeent te behoren;
D. [bedrijf B] binnen één week na het vonnis gebiedt een bankgarantie te laten stellen door één van de vier Nederlandse grootbanken (zijnde ING Bank, ABN Amro Bank, Rabobank of SNS Bank) ten gunste van [bedrijf A] voor een bedrag van EUR 70 miljoen, ter zekerheid van de door de [bedrijf A] geleden en nog te lijden beslagschade, onder de voorwaarden van het NVB-model beslaggarantie l 999, op straffe van verval van het beslag indien tegenzekerheid niet tijdig wordt verstrekt;
zowel primair als subsidiair
E. [bedrijf B] verbiedt om (opnieuw) conservatoir beslag te doen leggen in verband met de vermeende inbreuk op enige buitenlandse designatie van EP 2 220 689, althans daarmee verband houdend vermeend onrechtmatig handelen, door [bedrijf A] , op straffe van een dwangsom van EUR 5 miljoen voor iedere overtreding van dit verbod, te vermeerderen met een dwangsom van EUR 500.000 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat deze overtreding voortduurt;
F. [bedrijf A] veroordeelt in de kosten van het geding, alsmede in de gebruikelijke nakosten (zowel .zonder als met betekening), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van de uitspraak;
G. [bedrijf B] veroordeelt in de kosten die zullen voortvloeien uit het opheffen van de door haar ten laste van [bedrijf A] gelegde beslagen; en
H. [bedrijf B] veroordeeld in de kosten van de door haar ten laste van [bedrijf A] gelegde beslagen.
3.2.
[bedrijf B] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
[bedrijf B] vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [bedrijf A] te verbieden om op enigerlei wijze betrokken te zijn bij (directe en/of indirecte) inbreuk op Europees octrooi EP 2 220 689 Bi in Oostenrijk, België, Bulgarije, Zwitserland, Duitsland, Spanje, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Griekenland, Hongarije, Italië, Kroatië, Liechtenstein, Portugal, Roemenië en Turkije;
2. [bedrijf A] te verbieden om onrechtmatig jegens eiseres in voorwaardelijke reconventie te handelen door inbreuk op Europees octrooi EP 2 220 689 Bi in Oostenrijk, België, Bulgarije, Zwitserland, Duitsland, Spanje, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Griekenland, Hongarije, Italië, Kroatië, Liechtenstein, Portugal, Roemenië en Turkije, uit te lokken, te bevorderen, te faciliteren, hiervan (bewust, stelselmatig en berekenend) te profiteren en/of in strijd met haar rechtsplicht na te laten om die inbreuk te voorkomen;
3. [bedrijf A] te bevelen binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan eiseres in voorwaardelijke reconventie schriftelijke opgave te verstrekken van alle in Oostenrijk, België, Bulgarije, Zwitserland, Duitsland, Spanje, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Griekenland, Hongarije, Italië, Kroatië, Liechtenstein, Portugal, Roemenië en Turkije gevestigde afnemers aan wie [bedrijf A] producten hebben verkocht, verhuurd, afgeleverd en/of daartoe hebben
aangeboden, die vallen onder de beschermingsomvang van Europees octrooi EP 2220689 Bi;
4. [bedrijf A] te bevelen binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan ieder van de hiervoor bedoelde afnemers een aangetekende brief te zenden in de landstaal van de betreffende afnemer met uitsluitend de navolgende inhoud en zonder bijschrift:

Wij zijn verplicht u te informeren dat de voorzieningenrechter van de Rechtbank
Rotterdam in Nederland bij vonnis heeft beslist dat de door ons op de markt
gebrachte zonnepanelen van het type Hi-M03, Hi-M03m, Hi-M04, Hi-M04m,
Hi-M05 en Hi-M05m inbreuk maken op Europees EP 2 220 689 Bi van [bedrijf B]
, en dat deze producten derhalve niet langer mogen
worden aangeboden, verkocht of geleverd, dan wel gebruikt of in voorraad
worden gehouden. Wij verzoeken U hierbij om die producten niet langer aan te
bieden (op uw website, in brochures e. d.) en alle exemplaren die zich onder u
bevinden aan ons te retourneren. Wij zullen dan onmiddellijk de aankoopprjs en
alle kosten in verband met de retournering van dergelijke producten aan U
vergoeden.
[naam en handtekening van een wettelijk vertegenwoordiger van [bedrijf A] ]
dan wel een brief van zodanige inhoud of vorm als de voorzieningenrechter van
de Rechtbank Rotterdam in goede justitie zal bepalen, een en ander onder de
verplichting om gelijktijdige kopieën van alle te verzenden brieven te verschaffen
aan [bedrijf B] ;
5. [bedrijf A] te bevelen aan [bedrijf B] per overtreding van de sub 1 en 2
bedoelde verboden en voor iedere niet (gehele c.q. deugdelijke) nakoming van de onder 3 en 4 bedoelde bevelen aan [bedrijf B] een dwangsom te betalen van Euro 50.000,-- (vijftig duizend Euro) dan wel, ter keuze van [bedrijf B] , aan [bedrijf B] een dwangsom te betalen van Euro 25.000,-- (vijfentwintig duizend Euro) per betrokken product, of per dag, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat de betrokkenheid van [bedrijf A] bij directe of indirecte inbreuk op Europees Octrooi EP 2 220 689 Bi en/of onrechtmatig handelen na de betekening van het in deze te wijzen vonnis zal voortduren, of de onder i t/m 4 bedoelde verboden c.q. bevelen na de betekening van het in deze te wijzen vonnis niet geheel en deugdelijk worden nagekomen, waarbij de dwangsommen verschuldigd zijn per niet (geheel en deugdelijk) nagekomen verbod of bevel;

5..De beoordeling

in conventie

5.1.
[bedrijf B] , gedaagde, is gevestigd in het buitenland. De Nederlandse rechter dient ambtshalve haar internationale bevoegdheid toetsen. De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe omdat de onderhavige procedure ziet op de opheffing van conservatoire beslagen die zijn gelegd na verlening van verlof tot beslaglegging door de Nederlandse rechter.
5.2.
In een kort gedingprocedure tot opheffing van een conservatoir beslag geldt niet het wettelijk vereiste dat sprake moet zijn van een spoedeisend belang. Overigens acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang wel aanwezig, nu aannemelijk is dat [bedrijf A] aanmerkelijke schade lijdt vanwege het beslag tot afgifte. Volgens [bedrijf A] zijn een miljoen zonnepanelen getroffen door het beslag en dat leidt volgens haar niet alleen tot forse opslagkosten, maar ook tot forse claims van afnemers die niet (tijdig) geleverd krijgen wat ze besteld hebben en van vervoerders vanwege geannuleerde vervoersovereenkomsten; bovendien schaadt dit haar marktpositie. Deze stellingen komen voorshands aannemelijk voor.
5.3.
Volgens [bedrijf A] is het leggen van de onderhavige beslagen niet geoorloofd omdat [bedrijf B] geen houder in Nederland is van het in geding zijnde octrooi, zodat [bedrijf B] in Nederland ook geen vordering kan hebben op [bedrijf A] . Deze stelling faalt zowel om materieelrechtelijke als om procesrechtelijke redenen.
5.4.
Wat betreft de materieelrechtelijke redenen: [bedrijf B] is houder van het octrooi in onder meer een aantal EU-landen. In de EU is de Handhavingsrichtlijn (RL 2004/48/EG) van toepassing. In de Nederlandse rechtspraak wordt aangenomen dat deze richtlijn ook van toepassing is als het gaat om IE-rechten in andere EU-lidstaten, in die zin dat in Nederland handhavend kan worden opgetreden tegen inbreuken op dergelijke rechten en dat dergelijke inbreuken kunnen worden aangemerkt als onrechtmatig (vzr. Arnhem 1 juni 2007, ECLI:NL:RBARN:2007:BA9615, BIE 2008/2; IER 2007/94 (Synthon/Astellas), Hof Den Haag 12 juli 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BR1364 (Yell/YPM), Hof Amsterdam 24 april 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW4100, BIE 2012/55 (Rhodia/VAT) Dit geldt in voorkomend geval ook bij buitenlandse IE rechten in niet-EU lidstaten (vzr. Rb. Dordrecht 19 april 2012, ECLI:NL:RBDOR:2012:BX0232 (ABB/TurboNed).
5.5.
Wat betreft de procesrechtelijke redenen: naar Nederlands procesrecht mag na verlofverlening door de voorzieningenrechter conservatoir beslag worden gelegd in Nederland, bij wijze van bewarende maatregel met het oog op toekomstige executie. Dat geldt voor alle vorderingen die een executoriale titel in Nederland kunnen opleveren. Als naar buitenlands recht een vordering bestaat en voor die vordering een executoriale titel kan worden verkregen volstaat dat. Die titel kan een Nederlands vonnis zijn, onder toepassing van het buitenlandse recht dat de vordering erkent, maar ook een buitenlands vonnis. De EEX-Verordening en art. 431 Rv. bevatten bepalingen op grond waarvan een buitenlands vonnis in Nederland een executoriale titel kan opleveren. De voorzieningenrechter gaat er voorshands, als voldoende aannemelijk, vanuit dat [bedrijf B] naar het recht van de landen waar zij houder is van het octrooi, een vordering wegens inbreuk op dat octrooi kan hebben, en daarmee een executoriale titel kan verkrijgen, tot zowel afgifte (ter vernietiging) van inbreuk makende goederen. Dat geldt in elk geval voor de EU-landen, waar de Handhavingsrichtlijn geimplementeerd is dan wel de nationale regelgeving door de rechter richtlijnconform wordt uitgelegd.
5.6.
Overigens past de Nederlandse rechter het Nederlands procesrecht toe. Het bewijsbeslag is te beschouwen als een procedurele maatregel, die naar Nederlands recht moet worden beoordeeld.
bewijsbeslag
5.7.
De voorzieningenrechter ziet geen reden om het bewijsbeslag op te heffen. Dit beslag is inmiddels gelegd en de verkregen gegevens zijn in handen van een gerechtelijke bewaarder gesteld. [bedrijf A] heeft in ieder geval thans geen last meer van de beslaglegging en dit heeft zij desgevraagd ter zitting ook erkend. De voorzieningenrechter sluit geenszins uit dat te zijner tijd in rechte zal worden geoordeeld dat aan [bedrijf B] een recht op inzage in in elk geval een deel van de beslagen gegevens toekomt. In dit oordeel betrekt de voorzieningenrechter hetgeen verderop in het vonnis wordt overwegen over de aannemelijkheid dat [bedrijf A] inbreuk maakt op een of meer octrooien van [bedrijf B] . Bijzondere belangen van [bedrijf A] bij opheffing zijn niet gesteld en een belangenafweging leidt dus niet tot een ander oordeel.
beslag tot afgifte
5.8.
De voorzieningenrechter ziet voorshands onvoldoende reden om het afgiftebeslag
volledigop te heffen. Daarbij is het volgende van belang.
5.9.
[bedrijf B] heeft niet in haar beslagverzoek op voldoende zwaarwegende wijze haar plicht geschonden om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid naar voren te brengen (art. 21 Rv.). [bedrijf A] kan worden nagegeven dat het beslagverzoek van [bedrijf B] qua volledigheid niet de schoonheidsprijs verdient, met name omdat daarin niet staat dat in Duitsland hoger beroep is aangetekend van het Duitse vonnis waarbij is geoordeeld dat een [bedrijf A] -vennootschap inbreuk maakt op het Duitse octrooi van [bedrijf B] . De voorzieningenrechter acht dit in dit geval niet ernstig genoeg. Zou het hoger beroep wel vermeld zijn in het beslagverzoek, dan ligt in de rede dat het beslagverlof nog steeds verleend zou zijn.
Andere stellingen die [bedrijf A] in dit verband inneemt, met name dat zou zijn verzwegen dat 1) in de Verenigde Staten wel ten voordele van (zusterbedrijven van) [bedrijf A] zou zijn beslist en 2) er technische rapporten bestaan over de geldigheid van het octrooi die in het voordeel van [bedrijf A] uitvallen, zijn niet voldoende zwaarwegend voor een ander oordeel, noch op zichzelf beschouwd noch gelezen in onderlinge samenhang van alle desbetreffende stellingen.
5.10.
De voorzieningenrechter acht voorshands aannemelijk dat een reële kans bestaat dat [bedrijf A] inbreuk maakt of zal maken op octrooien van [bedrijf B] . Voorlopig is het octrooi geldig geacht. De vraag of het desbetreffende octrooi nietig is, respectievelijk oppositie doel zal treffen, kan niet in de onderhavige procedure worden beantwoord. Dat vergt een uitgebreid onderzoek naar de feiten. Daarvoor leent een kort gedingprocedure zich niet. De voorzieningenrechter gaat voorlopig uit van de geldigheid. Dat de zonnepanelen van de aan de orde zijnde typen inbreuk maken op het octrooi in Duitsland is aldaar, in een procedure op tegenspraak, geoordeeld; daarvan zal, hangende het hoger beroep, worden uitgegaan.
In Duitsland is een verbod uitgesproken en [bedrijf A] heeft zelf benadrukt dat zij zich daaraan houdt en geen zonnepanelen van de betreffende typen aan afnemers in Duitsland levert. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter de deurwaarder gehoord die de onderhavige beslagen heeft gelegd. Deze deurwaarder heeft desgevraagd verklaard dat hij, op het moment van beslaglegging, mededelingen van [bedrijf C] heeft gehoord en documenten van [bedrijf A] heeft gezien waaruit bleek dat er ladingen met (gesteld) inbreuk makende zonnepanelen klaar stonden om te worden vervoerd naar Duitsland. Dat is een serieuze aanwijzing dat [bedrijf A] het octrooi van [bedrijf B] in Duitsland schendt.
Aan de verklaring van de deurwaarder komt gewicht toe, temeer omdat [bedrijf A] desgevraagd ter zitting geen verklaring kon geven. [bedrijf A] kwam niet verder dan de stelling dat de verklaring van de deurwaarder voor haar nieuw was; de raadslieden hadden steeds begrepen dat met Duitsland niet gehandeld werd. Dat volstaat niet.
Een deurwaarder bekleedt bij de uitoefening van zijn onderhavige functie (beslaglegging) een openbare functie en als zodanig staat hij onder tuchtrechtelijk toezicht. De voorzieningenrechter ziet daarom voorshands geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de deurwaarder.
5.11.
Mede in dat licht is de kans dat [bedrijf A] zonnepanelen zal leveren aan afnemers in landen waar [bedrijf B] beschikt over een voorlopig geldig geacht Europees octrooi reëel. Kennelijk wordt dat in elk geval vermoed in de procedure in Frankrijk om inzage te verkrijgen in bescheiden van [bedrijf A] . Dat is voldoende als basis voor het afgiftebeslag.
5.12.
Er bestaat dus geen reden om het afgiftebeslag
volledigop te heffen.
5.13.
Wel ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding om het afgiftebeslag
gedeeltelijkop te heffen. Niet elk beslagen zonnepaneel maakt per definitie inbreuk op het octrooi van [bedrijf B] . Tussen partijen staat immers vast dat [bedrijf B] niet in alle landen waarmee [bedrijf A] zaken doet houder van het/ een octrooi is of zelfs maar stelt te zijn. [bedrijf A] is dan ook gerechtigd om zonnepanelen in Nederland te verkopen die als bestemming hebben een land waarin [bedrijf B] niet de houder van het octrooi is. De voorzieningenrechter acht voorshands aannemelijk dat [bedrijf A] (ook) zonnepanelen verkoopt aan afnemers in landen waar [bedrijf B] niet de houder van het octrooi is.
Daarom wordt het beslag in zoverre opgeheven, met dien verstande dat bepaald zal worden dat [bedrijf B] verplicht is om de beslagen zonnepanelen vrij te geven, indien en voor zover [bedrijf A] tegenover de deurwaarder vervoersdocumenten en koopovereenkomsten toont waaruit blijkt dat de bestemming van de desbetreffende lading zonnepanelen is gelegen in een land waarin [bedrijf B] ook naar haar eigen stellingen niet de houder van het octrooi is.
Door te bepalen dat de bestemming jegens een deurwaarder dient te worden aangetoond, en niet jegens [bedrijf B] , wordt voorkomen dat [bedrijf B] kennis neemt van bedrijfsvertrouwelijke gegevens van [bedrijf A] .
5.14.
Daarbij komt het volgende. Het beslag onder [bedrijf A] zelf heeft geen doel getroffen. Het beslag onder bewaarnemer [bedrijf C] wel. Niet in geding is immers dat [bedrijf C] dié zonnepanelen voor [bedrijf A] houdt. Ter zitting is echter gebleken dat er ook nog (circa) 372.000 zonnepanelen zijn beslagen die zich niet bij [bedrijf C] in de opslag bevinden maar elders in de haven in Rotterdam, of mogelijk zich (zelfs) nog bevinden in schepen. Verlof is verleend om beslag te mogen op de locaties, en onder de voorwaarden, als geciteerd in rov. 2.4. De deurwaarder was ter zitting (deels) aanwezig en hij heeft desgevraagd verklaard dat zijns inziens onder het beslag ook vallen de goederen die [bedrijf A] uit hoofde van een reeds bestaande rechtsverhouding zal verkrijgen van een derde. De voorzieningenrechter onderschrijft dat standpunt niet. Het gaat hier niet om een conservatoir verhaalsbeslag (dat ook toekomstige vorderingen kan treffen die voortvloeien uit een reeds bestaande rechtsverhouding). Het gaat hier om een conservatoir beslag
tot afgifte. Het beslagverlof is blijkens de tekst daarvan beperkt tot de goederen “
in Nederland ten aanzien waarvan tijdens de beslaglegging concrete aanwijzingen worden gevonden dat in beslag te nemen zaken door gerekwestreerde of door (een) derde(n) voor gerekwestreerde worden gehouden.” De voorzieningenrechter heeft ter zitting aan [bedrijf B] gevraagd waarom zij mag menen dat het (bij de zonnepanelen die zijn beslagen buiten de locatie van [bedrijf C] ) gaat om zonnepanelen die door of voor [bedrijf A] worden gehouden. [bedrijf B] ging ervan uit dat het beslag slechts was gelegd op de panelen op de locatie van [bedrijf C] (en in de daar aanwezige vrachtwagens, die ook in het beslagverlof zijn vermeld). Bij gebreke van concrete aanwijzingen dat het gaat om zonnepanelen die door of voor [bedrijf A] worden gehouden, zal besloten worden tot opheffing van het beslag van de zonnepanelen buiten de locatie van [bedrijf C] .
5.15.
Ter voorkoming van executieproblemen zal de voorzieningenrechter (ook) beslissen dat zij zelf het beslag opheft, indien en voorzover, en zodra, ten genoege van de deurwaarder is aangetoond dat de desbetreffende lading bestemd is voor een land waarin [bedrijf B] niet het octrooi houdt. Hetzelfde zal beslist worden voor de zonnepanelen die (mogelijk) zijn beslagen buiten de locatie van [bedrijf C] .
5.16.
Een vonnis waarbij de voorzieningenrechter een conservatoir beslag zelf, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, het beslag opheft heeft constitutieve werking. Daarom is het niet nodig om een dwangsom aan [bedrijf B] op te leggen teneinde haar medewerking aan de opheffing te bevorderen.
5.17.
Een beslissing over opheffing van een conservatoir beslag dient te worden genomen met inachtneming van de wederzijdse belangen. De voorzieningenrechter vindt in de over en weer gestelde belangen van partijen geen reden voor een andersluidende beslissing.
5.18.
De voorzieningenrechter acht het belang van [bedrijf A] dat is gediend met uitvoerbaarverklaring van het vonnis zwaarder wegen dan het tegenovergestelde belang van [bedrijf B] .
5.19.
Vordering B zal worden afgewezen. Ter zitting is gebleken dat [bedrijf B] geen nieuwe beslagen heeft laten leggen in de periode tussen 1 en 6 juli 2021. Dan is het ook niet nodig om die (niet-gelegde) beslagen op te heffen.
5.20.
Vordering C strekt tot verkrijging van een beslissing in goede justitie. Deze vordering zal worden afgewezen, behoudens voor zover de beslissing met betrekking tot vordering A als een beslissing in goede justitie kwalificeert.
5.21.
Vordering D, strekkende tot afgifte van een contra-bankgarantie door [bedrijf B] , zal worden afgewezen. De voorzieningenrechter acht het belang van [bedrijf A] voldoende gediend met de beslissingen dat de zonnepanelen moeten worden vrijgegeven die als bestemming hebben een land waar [bedrijf B] niet de houder van het octrooi is en dat het beslag (ook) wordt opgeheven ten aanzien van de zonnepanelen die zijn beslagen buiten de locatie van [bedrijf C] . Daarbij komt dat voorshands aannemelijk is dat [bedrijf A] wel inbreuk maakt of dreigt te maken op de octrooien van [bedrijf B] . Dat maakt minder aannemelijk dat [bedrijf A] een vordering uit hoofde van onrechtmatige beslaglegging heeft of zal krijgen.
5.22.
Vordering E behelst een verbod aan [bedrijf B] om in de toekomst nieuwe conservatoire beslagen te leggen. De voorzieningenrechter zal deze vordering afwijzen. Een nieuw beslagverzoek zal op zijn eigen merites beoordeeld moeten worden. Niet valt uit te sluiten dat [bedrijf B] gegronde redenen kan hebben om in de toekomst opnieuw beslag te leggen ten laste van [bedrijf A] . Wel zal zij dan dit vonnis dienen over te leggen. [bedrijf A] kan tegen een nieuwe beslaglegging weer opkomen in kort geding.
5.23.
Vordering F ziet op de proceskosten. De voorzieningenrechter zal deze vordering afwijzen. Als over weer deels in het ongelijk gesteld zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.
5.24.
[bedrijf A] vordert onder G een vergoeding van de kosten die voortvloeien uit de opheffing van het beslag. Deze vordering zal worden afgewezen. Het gaat hier kennelijk niet om proceskosten want die vordert [bedrijf A] al apart onder F. De voorzieningenrechter begrijpt dat het hier om beslagschade gaat. Dat is een geldvordering. Voor een geldvordering in kort geding gelden de cumulatieve eisen dat 1) de vordering voldoende aannemelijk moet zijn, 2) er sprake is van een spoedeisend belang en 3) ook het eventuele restitutierisico moet worden meegewogen. [bedrijf A] stelt niet dat en waarom zij een spoedeisend belang heeft bij deze geldvordering. Bovendien is ook de omvang van de vordering niet duidelijk.
5.25.
[bedrijf A] vordert onder H dat [bedrijf B] wordt veroordeeld in de kosten van de door haar, [bedrijf B] , ten laste van [bedrijf A] gelegde beslagen. De voorzieningenrechter zal deze (minder begrijpelijke) vordering afwijzen. [bedrijf A] vordert hier, naar de voorzieningenrechter begrijpt, dat [bedrijf B] haar eigen beslagkosten moet dragen. Beslagkosten maken onderdeel uit van de proceskosten en die worden zoals gezegd gecompenseerd.
in reconventie
5.26.
In conventie is het beslag gedeeltelijk opgeheven. Daarmee is de voorwaarde voor het instellen van de eis in reconventie vervuld.
5.27.
Volgens het toepasselijke procesreglement dient een eis in reconventie in beginsel uiterlijk 24 uur voor de zitting ingediend te worden. De onderhavige eis in reconventie is, gelet op deze termijn, nog nét op tijd ingediend. [bedrijf A] heeft bezwaar aangetekend tegen omvang en tijdstip van indiening van de eis in reconventie. [bedrijf A] stelt dat zij te weinig tijd heeft gehad om een adequaat verweer te kunnen formuleren tegen de omvangrijke eis in reconventie. De voorzieningenrechter heeft, partijen gehoord hebbend ter zitting van 6 juli 2021 dit bezwaar in zoverre gehonoreerd dat de vordering in reconventie nog niet op dat moment zou worden behandeld. Anders zou het verdedigingsbelang van [bedrijf A] te zeer in het geding zijn gekomen. De griffie zal in overleg met partijen zo spoedig mogelijk een nieuwe zitting plannen waarop de vordering in reconventie behandeld kan worden.
5.28.
Iedere nadere beslissing zal worden aangehouden.

6..De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
wijst de vordering tot opheffing van het conservatoir bewijsbeslag af,
6.2.
wijst de vordering tot opheffing van het conservatoir afgiftebeslag deels toe, als volgt:
  • gelast [bedrijf B] tot onmiddellijke vrijgave van de beslagen zonnepanelen, indien en voor zover [bedrijf A] aan de deurwaarder vervoers- en verkoopdocumenten toont waaruit blijkt dat de bestemming van de desbetreffende lading zonnepanelen is gelegen in een land waar [bedrijf B] niet de houder van het octrooi is of stelt te zijn en heft in zoverre het beslag alsdan terstond op,
  • heft het beslag terstond op ten aanzien van de zonnepanelen die zich bevinden buiten de locatie van [bedrijf C] op het adres [adres 2] te ( [postcode 2] ) Rotterdam en buiten de zich daar ten tijde van de beslaglegging bevindende vrachtwagens,
6.3.
verklaart het vonnis tot zover zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
bepaalt dat een nieuwe zitting gepland zal worden waarop de vordering in reconventie behandeld zal worden,
6.7.
houdt iedere nadere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2021.
[2517/106]