ECLI:NL:RBROT:2021:6871

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
10/754504-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen, opzetheling en voorhanden hebben van een vuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen, opzetheling en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag van € 124.026,89, dat in beslag was genomen tijdens een doorzoeking van zijn garagebedrijf op 28 maart 2017. De verdachte had geen verifieerbare verklaring voor de herkomst van dit geld, wat leidde tot de conclusie dat het vermoedelijk afkomstig was uit misdrijf.

Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan opzetheling van auto-onderdelen, die eerder als gestolen waren aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de verdachte en zijn zoon betrokken waren bij de inkoop van deze onderdelen, zonder te controleren of ze van legale herkomst waren. Tot slot werd vastgesteld dat de verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden had, die in een kluis in het bedrijfspand van zijn zoon waren aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat deze voorwerpen in de kluis lagen en dat hij toegang had tot de kluis.

De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar concludeerde dat een gevangenisstraf noodzakelijk was. De opgelegde straf werd verminderd met 10% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank benadrukte dat witwassen en heling ernstige misdrijven zijn die de integriteit van de economie aantasten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/754504-17
Datum uitspraak: 22 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] , [adres verdachte] ,
gemachtigd raadsman mr. J.S.W. Boorsma, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 juli 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.S. Dhoen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor alle feiten en voert daartoe – kort gezegd – aan dat de verdachte alleen hand- en spandiensten verrichtte voor het garagebedrijf van zijn zoon, medeverdachte [naam medeverdachte] . De verdachte was niet verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering. [naam], andere getuigen en verdachten hebben hem niet als betrokkene genoemd. Volgens de medeverdachte [naam medeverdachte] opende de verdachte, zijn vader, het bedrijf en had hij een sleutel, maar was hij verder gepensioneerd. Ten aanzien van het aangetroffen vuurwapen voert de verdediging aan dat niet duidelijk is wanneer de verdachte bekend is geworden met de aanwezigheid van het vuurwapen.
4.2.
Bewijswaardering heling (feit 2)
Vast staat dat tijdens de doorzoeking van garage- en schadeherstelbedrijf [naam garagebedrijf] (hierna genoemd: garagebedrijf) op 28 maart 2017 72 auto-onderdelen zijn aangetroffen die te herleiden zijn naar gestolen personenauto’s. Tevens staat vast dat dit niet de eerste keer was. Tijdens een integrale controle onder leiding van de Gemeente Rotterdam werden er op 8 november 2016 immers ook al 5 portieren aangetroffen die van diefstal afkomstig waren.
De verdachte heeft verklaard dat de gestolen onderdelen bij [naam persoon 1] zijn gekocht, die ze weer gekocht had van [naam persoon 2] . Alles bij [naam persoon 2] was gestolen, dat is bekend, zo stelt hij. Verdachte en zijn zoon hebben partijen portieren ingekocht en van alles hebben ze bonnen en facturen. Zelf hebben ze niet gecontroleerd of de onderdelen van diefstal afkomstig waren.
Ook de medeverdachte [naam medeverdachte] heeft verklaard dat hij veel spullen gekocht heeft bij [naam persoon 1] , die weer alles had opgekocht van [naam persoon 2] . Hij wist dat bij [naam persoon 2] gestolen goederen hebben gelegen en dat die dus mogelijk ingekocht zijn door [naam persoon 1] . Hij heeft ook verklaard dat hij in november 2016 alle bonnen en facturen aan de politie heeft gegeven.
Verdachte heeft geen aankoopfacturen of -bonnen overgelegd. Deze bevinden zich niet in het dossier. Niet kan worden vastgesteld op welke wijze verdachte in bezit is gekomen van de gestolen goederen. Door goederen in te kopen bij een bedrijf waarvan hij wist dat daar gestolen goederen werden verkocht, heeft verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat de auto-onderdelen die hij daar kocht van diefstal afkomstig waren.
4.2.1.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen van de auto-onderdelen (telkens) wist dat dit van misdrijf afkomstige goederen betrof en deze toch aanschafte. Hij heeft zich dus schuldig gemaakt aan opzetheling.
4.3.
Bewijswaardering voorhanden hebben vuurwapen (feit 3)
Tijdens de doorzoeking in het bedrijfspand van de zoon van verdachte zijn in een kluis een vuurwapen met twee doosjes munitie met daarin 44 kogelpatronen aangetroffen. De verdachte wist dat deze voorwerpen in de kluis lagen. De verdachte had toegang tot de kluis en kon over het vuurwapen de munitie beschikken.
4.3.1.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte het vuurwapen en de munitie voorhanden heeft gehad. Dat dit vuurwapen als onderpand in bewaring zou zijn genomen doet daar niet aan af. Het feit is wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewijswaardering witwassen (feit 1)
De verdachte wordt verdacht van het witwassen van een groot geldbedrag, in totaal
€ 124.026,89. Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt, dient naar vaste rechtspraak als uitgangspunt te worden genomen dat, indien het onderzoek geen bewijs heeft opgeleverd dat de ten laste gelegde geldbedragen van een bepaald misdrijf afkomstig zijn, toch bewezen kan worden verklaard dat deze voorwerpen “uit enig misdrijf” afkomstig zijn, als op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden geconcludeerd moet worden dat die voorwerpen geen legale herkomst kunnen hebben.
Als de vastgestelde feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de aangetroffen voorwerpen, in dit geval geld. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Als de verdachte met zo’n verklaring komt, dan ligt het vervolgens op de weg van de officier van justitie om naar aanleiding daarvan nader onderzoek te doen. Bij het ontbreken van een dergelijke verklaring zal over het algemeen geen andere conclusie kunnen worden getrokken dan dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Vooropgesteld dient te worden dat het onderzoek in deze zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de ten laste gelegde bedragen van een bepaald misdrijf afkomstig zijn. Dit betekent, dat, zoals ook volgt uit het voorgaande, eerst moet worden vastgesteld of de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat er zonder meer van een vermoeden van witwassen sprake is. In dat verband wordt het volgende overwogen.
Vast staat dat het garagebedrijf van de verdachte op 28 maart 2017 is doorzocht en dat daarbij in totaal € 124.026,89 in beslag is genomen. Een deel van dit geldbedrag, namelijk een bedrag van € 74.805,-, is aangetroffen in een plastic tas. Deze plastic tas werd op het moment dat de politie arriveerde door de verdachte bij het garagebedrijf naar buiten gebracht en in een geparkeerde auto geplaatst. De medeverdachte [naam medeverdachte] was ongeveer 20 minuten daarvoor aangehouden. Het restant van het geldbedrag, een bedrag van € 49.221,89, is in verschillende hoeveelheden aangetroffen in een ladekast en in de kluis in het pand. Het geld werd op verschillende manieren aangetroffen: in een heuptasje, in plastic zakjes, in enveloppen, los in de kast en in een emmer.
Een kasboek of andere financiële administratie is niet aangetroffen en ook niet overgelegd. In totaal zijn er 18 briefjes van € 500,- aangetroffen. Coupures van € 500,- zijn in het legale economische verkeer niet gangbaar. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze coupures veelal in het criminele circuit worden gebruikt. Dat sprake was van criminele activiteiten blijkt tevens uit de hiervoor bewezen verklaarde feiten.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien een vermoeden van witwassen rechtvaardigt. Dat betekent dat van de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld mag worden verwacht.
De medeverdachte [naam medeverdachte] heeft, kort samengevat, verklaard dat de aangetroffen geldbedragen deels afkomstig zijn uit bedrijfsactiviteiten van [naam holding] ., deels van bedrijfsactiviteiten van de werkmaatschappijen en deels in bewaring wordt gehouden voor familieleden. De verdachte heeft zelf verklaard dat een deel van het geld van het bedrijf is en een deel van hemzelf.
Deze verklaringen zijn op geen enkele wijze onderbouwd. Niet duidelijk is geworden welk bedrag uit welke onderneming afkomstig is of welk bedrag door welk familielid in bewaring is gegeven. Er zijn geen financiële stukken of verklaringen van familieleden overgelegd, terwijl dit door de officier van justitie is verzocht. De verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte] dat op de enveloppen is vermeld van wie het geldbedrag is, gaat slechts op voor 3 van de 20 aangetroffen geldbedragen.
4.4.1.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat het vermoeden van witwassen niet is weerlegd. Dit betekent dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat de geldbedragen geen legale herkomst hebben. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 28 maart 2017 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander,
a. van een voorwerp, te weten een geldbedrag ter waarde van in
totaal 124.026,89 euro,
de werkelijke aard en/of de herkomst, heeft verborgen en/of verhuld ,
en
b. een voorwerp, te weten een geldbedrag ter waarde van (in totaal) 124.026,89
euro heeft voorhanden gehad,
terwijl hij wist, dat dat geld geheel of gedeeltelijk afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij in de periode van 8 november 2016 tot en met 28 maart 2017 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander,
meermalen,
- drieënveertig autoportieren en
- twee teller units en
- een dak hemel en
- een motorkap en
- een airbag en
- een autogordel en
- een dashboard en
- een auto interieur,
heeft verworven en voorhanden gehad,
terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het verwerven en het
voorhanden krijgen van die goederen wisten, dat het door misdrijf verkregen goederen
betrof;
3.
hij op 28 maart 2017 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º
van die wet in de vorm van een pistool van het merk Tanfoglio GT-28,
kaliber 6,35 millimeter,
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te
weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de
Categorie III, te weten 44 kogelpatronen, kaliber 6,35 millimeter,
voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..Medeplegen van witwassen;

2.
Medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd;
3.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn zoon schuldig gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag, te weten bijna € 125.000. Witwassen is een ernstig delict, omdat het de integriteit van het financiële en economische verkeer aantast en daarmee de legale economie bedreigt.
Daarnaast hebben beide verdachten [achternaam verdachten] zich schuldig gemaakt aan de heling van een zeer grote hoeveelheid auto-onderdelen waardoor zij hebben bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt van gestolen auto’s.
Tot slot hebben de verdachten zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie.
De verdachten hebben zich kennelijk niet bekommerd om de financiële gevolgen voor anderen en hebben op verschillende manieren geprobeerd geld te verdienen, ten koste van de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 mei 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Bij de berechting van een zaak waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 28 maart 2017 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 28 maart 2017 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim vier jaren. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim twee jaren. Nu deze overschrijding
deels te wijten aan de onderzoekswensen en aanhoudingsverzoeken van de verdediging, dient dit deels gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf met 10%.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van zeven maanden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 60, 416 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van zes maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. J.C. Tijink en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2013 tot en met 28 maart 2017 te
Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a. van een of meer voorwerpen, te weten een geldbedrag ter waarde van (in
totaal) 124.026,89 euro,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp was,
en/of heeft verborgen en/of verhuld wie die/dat voorwerp(en) voorhanden heeft
gehad,
en/of
b. een voorwerp, te weten een geldbedrag ter waarde van (in totaal) 124.026,89
euro heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of
omgezet,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden,
dat dat geld geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
2.
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 21 september
2010 tot en met 28 maart 2017 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal een of meer goederen, te weten
- drieënveertig, althans één of meer, autoportier (en) en/of
- twee althans één, teller units en/of
- een dakhemel en/of
- een motorkap en/of
- een of meerdere airbag(s) en/of
- een of meerdere autogordel (s) en/of
- een of meerdere dashboard(s) en/of
- een autointerieur,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het
voorhanden krijgen van die/dat goed(eren) wist(en), althans redelijkerwijs
had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren)
betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 28 maart 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º
van die wet in de vorm van een pistool van het merk Tanfoglio GT-28,
kaliber 6,35 millimeter,
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te
weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de
Categorie III, te weten 44 kogelpatronen, kaliber 6,35 millimeter,
voorhanden heeft gehad;