In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2021 uitspraak gedaan over de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor (crisis)pleegzorg, nadat de kinderen sinds 15 juni 2021 in een crisispleeggezin verbleven. De moeder van de kinderen was het niet eens met de uithuisplaatsing en heeft haar bezorgdheid geuit over de opvoedsituatie en de rol van de vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de veiligheid van de kinderen bij de moeder niet gewaarborgd kon worden, wat leidde tot de noodzaak van uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de eerder verleende machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder per direct opgeheven en een nieuwe machtiging verleend voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de schriftelijke uitwerking van de beschikking is op 7 juli 2021 vastgesteld. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.